The Project Gutenberg eBook of Brieven uit en over Amerika

This ebook is for the use of anyone anywhere in the United States and most other parts of the world at no cost and with almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included with this ebook or online at www.gutenberg.org. If you are not located in the United States, you will have to check the laws of the country where you are located before using this eBook.

Title: Brieven uit en over Amerika

Author: C. V. Gerritsen

Aletta H. Jacobs

Release date: January 13, 2009 [eBook #27800]

Language: Dutch

Credits: Produced by Jeroen Hellingman and the Online Distributed
Proofreading Team at http://www.pgdp.net/

*** START OF THE PROJECT GUTENBERG EBOOK BRIEVEN UIT EN OVER AMERIKA ***



Oorspronkelijke voorkant.

[1]

Stoomboekdrukkerij F. van Rossen, Amsterdam. [2]

C. V. Gerritsen.

Handtekening van C. V. Gerritsen.

[3]

Brieven uit en over Amerika

F. van Rossen—1906—Amsterdam.

[4]

Voorwoord.

De brieven door mijn echtgenoot, op onze reis door verschillende Staten van Noord-Amerika in 1904 voor het Algemeen Handelsblad alhier geschreven, hebben blijkbaar de belangstelling van velen gewekt, want nog steeds ontvang ik van wijd en zijd aanvragen om inlichtingen. Het is om die reden, dat ik tot de uitgave er van besloot; zij zijn dan gemakkelijker te raadplegen voor hen, die naar Amerika willen gaan, of die van Amerika en Amerikaansche toestanden wat wenschen te weten.

Ik kan evenwel niet nalaten bij deze uitgave te vermelden, hoezeer de schrijver het betreurde, dat hij bij het schrijven gehouden was te blijven binnen de afmetingen van een dagbladcorrespondentie, omdat daardoor zooveel over sociale toestanden en sociale instellingen, over de verhouding van werkgever tot werkvolk, over de arbeidersbeweging in ’t algemeen, over het onderwijs, het bankwezen, over volksbibliotheken enz. waarvan hij uitgebreide aanteekeningen had gemaakt, onvermeld moest blijven. Hij had zich dan ook vast voorgenomen, na afloop der verkiezingsdrukte, [5]nog te schrijven over eenige van deze onderwerpen, die hem in Amerika in een nieuw licht waren verschenen; maar ...... ook dat werk moest, bij zooveel meer, ongedaan blijven.

Zooals trouwens steeds op ontspanningsreizen, wekte ook in Amerika, de zedelijke en stoffelijke ontwikkeling van land en volk voornamelijk zijne belangstelling. Hiervan zich goed op de hoogte te stellen en voor zoover mogelijk de verkregen kennis dienstbaar te maken aan het belang van eigen land en landgenooten, daarvoor was hem geen moeite te groot, geen tijd te kostbaar. Van dien geest getuigen ook deze, zijne brieven.

Eenige, gedurende onze reis door mij geschreven artikelen, in andere bladen verschenen, heb ik er bijgevoegd. Zij handelen grootendeels over andere onderwerpen en kunnen als aanvulling dienen.

Amsterdam, December 1905. Aletta H. Jacobs.

[6]

Brieven uit en over Amerika.

I.

2 Sept. 1904.

De indrukken door mij verkregen van het leven en van het volk in Amerika ga ik melden. Doch vooraf een korte inleiding.

Ik zou voor het eerst Amerika bezoeken; voor het eerst een zeereis van eenige dagen maken. Geen wonder dus dat ik, wetende hoe vatbaar ik ben voor zeeziekte, tegen die reis heb opgezien. Toch is gelukkig gebleken dat deze vrees ongegrond was. De bouw en de inrichting der groote booten op Amerika geven dezen een vastheid die de kans op zeeziekte tot een minimum reduceert, zoodat dan ook bij een tamelijk sterke bries en beweeglijke zee, op de “Potsdam” weinig of geen schatting aan de visschen werd betaald.

Welk oneindig genot biedt dan zulk een zeereis! De pracht der zee met haar onophoudelijke veranderingen van kleur en beweging en haar frissche bries soms afgewisseld door bijna volkomen afwezigheid van wind, behoudens het koeltje dat de 15 mijlen vaart, waarmede het schip zich voortbewoog, veroorzaakte, [7]deed werkelijk niet naar het einde der reis verlangen. Integendeel. Naarmate de dagen heensnelden werd het verlangen naar het einde der reis minder. En dit was niet mijn persoonlijk gevoelen, maar dat van nagenoeg de meesten der eerste klas-reizigers.

Wij waren op een mooi schip: de “Potsdam” van de Holland-Amerika lijn; het personeel van den hoogste tot den laagste in rang, putte zich uit in voorkomendheid en goede zorgen voor de passagiers. En kaptein Stenger was een voorbeeld van opgewektheid en jovialiteit. De tafel was uitmuntend; van den eersten tot den laatsten dag werden wij onthaald op de smakelijkste spijzen en op de fijnste vruchten. De Hollandsche zindelijkheid werd overal betracht. Voeg bij dit alles een prettig gezelschap, dat de dagen deed heenvliegen, en men kan denken welke indruk mij van deze eerste zeereis is bijgebleven.

Aan boord heerschte algemeen een aangename opgewekte geest. Het gros der bijna 200 eerste klas passagiers bestond uit Amerikanen, overigens Hollanders en enkele Duitschers en Franschen—geen Engelschen. Het bleek mij uit de gesprekken met Amerikanen aan boord en later ook hier in Amerika dat de Holland-Amerikalijn, en in ’t bijzonder kapitein Stenger, zich mogen verheugen in eene bijzondere populariteit bij de Amerikanen. Het trof al bijzonder gelukkig dat wij onzen voortreffelijken consul-generaal, den heer Planten, die reeds meer dan 25 jaar op zoo uitnemende [8]wijze de belangen onzer Nederlanders te New-York voorstaat, tot onze mede-passagiers mochten rekenen. Met groote voorkomendheid interesseerde hij zich voor het doel van ieders reis naar de Nieuwe Wereld en van den ochtend tot den avond was hij voor de Nederlanders de welwillende vraagbaak, onvermoeid in het geven van nuttige wenken en inlichtingen.

Met den heer Grevers, van Amsterdam, die als regeerings-vertegenwoordiger het congres van tandheelkundigen te St. Louis ging bijwonen, en den heer Martens, van ’s-Hage, gedelegeerd lid der Regeeringscommissie voor de schoone kunst, die als lid der jury naar St. Louis trok, vormde hij het trio officieele personen dat naast den kapitein van het schip bij de maaltijden aan het hoofd van de tafel was gezeten. Hetzelfde trio dat met den kapitein een verrukkelijken feestavond organiseerde.

Het toeval wilde namelijk dat eenige Hollandsche en Amerikaansche artisten zich bevonden onder de passagiers.

Op uitnoodiging van genoemd comité werden zij bereid bevonden, ten bate van de Zuidhollandsche Maatschappij tot redding van schipbreukelingen, hun talenten ten beste te geven. Verdienstelijk was o.a. een voordracht van den bekenden Amerikaanschen komiek Edwards, maar het meeste applaus, de grootste toejuiching viel Mevr. Coïni-Francisca ten deel, onze bekende zangeres van de Nederlandsche Opera die, [9]van Amerika geboortig, naar haar vaderland terugkeert om daar als solo-zangeres de lauweren en de dollars te oogsten, die haar zoo rechtmatig toekomen.

Te lang is mij de reis, die van Boulogne naar New-York 10 etmalen duurde, niet gevallen, maar voor hen die, om welke reden ook, niet gaarne zoo lang onderweg zijn, en dat zijn verreweg de meesten, duurt zij te lang. Ik heb dat in de laatste dagen bij herhaling gehoord. Ik heb Belgen, Zwitsers en Franschen gesproken, die mij verzekerden met de Holland-Amerika-lijn niet te zijn overgekomen, omdat de booten er te lang over doen.

De Amerikaansche bladen meldden de vorige week met veel ophef de aankomst van de “Kaiser Wilhelm II” der Norddeutsche Lloyd na een reis van Cherbourg naar New-York in 5½ etmaal, dus bijna de helft van den duur der “Potsdam”-reis.

Indien onze wakkere directie te Rotterdam, op den duur bij de populariteit der lijn, ook het drukke passagiers-verkeer wil behouden, zal zij m.i. op middelen bedacht moeten zijn om de “snelvaarders” in den duur van de vaart zoo niet te overtroeven, dan toch minstens nabij te komen.

En daarvoor biedt, als ik mij niet bedrieg, een nieuwe Amerikaansche constructie der stoommachine de gelegenheid. Ik zal mij aan eene beschrijving dezer nieuwe constructie, voor de aanwending van stoom en electriciteit niet wagen, doch alleen vermelden tot [10]welke conclusie een vakblad na de bespreking der “Turbine” kwam. “De electrische generatoren van zeer hooge spanning—zegt bedoeld blad—zijn zoo omvangrijk geworden, dat zij de grens van mogelijke constructie en van beschikbare ruimte nagenoeg bereikt hebben. En toch blijft de vraag naar steeds krachtiger werktuigen aanhouden. Spoed en kracht gaan in deze hand aan hand. De groote regeneratoren werden voortgedreven met den spoed als de monstermachines ze konden drijven. Toen dit punt bereikt was, was men met de geleidelijk zich ontwikkeld hebbende turbine gereed. Met een turbine, die 750 wendingen maakt in de minuut, is het mogelijk van een kleinen electrischen generator eene hoeveelheid electrische energie te verkrijgen, als voorheen slechts van een oneindig veel grootere machine kon verkregen worden.”

Uit hetzelfde blad vernam ik dat hier “turbines” in werking zijn van 6500 paardenkracht, maar voegt het er bij, dit is nog slechts een begin.

Indien het nu waar is dat deze machines minder aan slijtage onderhevig zijn, minder dan de helft van oppervlakte in een schip noodig hebben, en minder aan brandstof kosten, voordeelen die wellicht alleen door de ervaring zijn te constateeren, dan zullen toch zij die er het eerst bij zijn om ze op hun schepen aan te brengen, hun concurrenten het hoofd kunnen bieden en het passagiers-vervoer tot zich trekken. [11]

De “Kaiser Wilhelm II”, waarvan ik hierboven sprak, heeft machines van 40.000 paardenkracht. De Cunard-line laat nu booten bouwen met de nieuwe verticale turbines en zal dan met 60.000 paardenkracht stoomen. Deze zullen de reis dan stellig in nog minder dan 5½ dag doen. En wat zeker het grootste voordeel van deze vinding kan genoemd worden, is de afwezigheid van vibratie, waaraan de tegenwoordige snelvaarders met de oude machineconstructie mank gaan.

Dit alles zal, daarvan ben ik overtuigd, het bestuur der Holland-Amerika-lijn wel weten; maar het Nederlandsche publiek moet het ook weten, opdat het kan nagaan of de reederijen, waarop het terecht trots gaat, wel steeds de voortvarendheid aan den dag leggen, noodig om aan de spits te blijven van het bedrijf dat zij uitoefenen. Indien te eeniger tijd, om redenen buiten het bedrijf gelegen, deze echt Nederlandsche onderneming zou moeten worden opgegeven, laat het dan toch vooral niet zijn, omdat de aartsvaderlijke voorzichtigheid die o zoo gaarne “de kat uit den boom” kijkt, ons achteraan deed komen in den wereld-strijd voor de verkeerswegen op zee. Hier, waar wij de eerste plaats behoorden in te nemen!


En nu de eerste indrukken bij mijn aankomst in New-York. Eerlijk gezegd heeft deze wereldstad op mij niet dien overweldigenden indruk gemaakt als ik er van verwachtte. Zeker, New-York met zijn 3½ [12]millioen inwoners is een ontzaglijk groote stad, waar men zich van boven- en ondergrondsche treinen en electrische trammen heeft te bedienen om zich naar verschillende deelen der stad te begeven, maar dat indrukwekkende verkeer dat men op sommige punten in de City van Londen heeft, ziet men hier niet. Daarbij komt natuurlijk, dat mijne verwachting na het lezen van de opgesmukte verhalen over deze wereldstad, wel wat hoog gespannen was.

Aan de sporadisch opdoemende hooge gebouwen van 20 tot 30 verdiepingen, raakt het oog spoedig gewend. Na eenige dagen moet men er op gewezen worden, of men gaat ze voorbij zonder ze op te merken. En toch, wat huist er niet in zoo’n kollossus! Er zijn hotels met meer dan duizend kamers en in sommige dier steenblokken van de benedenstad—de plaats der business-menschen—worden vier honderd kantoren van verschillende firma’s ondergebracht.

Nu bestaat bij de beoefenaars van hetzelfde of van een aanverwant vak de gewoonte om hun kantoor in elkanders buurt zoo mogelijk in hetzelfde gebouw te huren met het gevolg dat een deel van het personenverkeer, dat anders in de straat zou terecht komen, nu zich afspeelt binnen de muren van het groote gebouw. Wanneer men in zoo’n gebouw gebruik maakt van een der vele liften, dan bemerkt men al dadelijk uit het groote aantal personen dat blootshoofds en in kantoor-jas op alle verdiepingen in en uit de liften [13]vliegt, van hoe groote beteekenis het verkeer in het gebouw zelf is.

Dat die gebouwen hooger zijn dan zij van de straat gezien lijken, bemerkte ik bij een bezoek op ’n kantoor op de 23e verdieping. Ik kwam naar boven met een lift in 3 seconden. Toen, van uit het kantoor, zag men over de huizen en kerktorens heen, over de reuzen-stad zoo ver het oog reikte. Het is verboden zachte steenkolen te stoken, zoodat men in de hoogere sferen, van den rook uit de duizenden schoorsteenen die men onder zich ziet, geen last heeft. Ieder stookt hier anthraciet, dat witte wollige wolkjes uit de schoorsteenen doet stijgen en waarvan men mij verklaarde, volstrekt geen last te hebben.

Behalve van de “elevated” trams—een 10 meter hoog gebouwde electrische tramlijn—wordt hier ook van de gewone electrische tram die door de straten loopt, ontzaglijk veel gebruik gemaakt. Het ondergrondsche systeem is hier ook toegepast. In sommige voorsteden van New-York heeft men ook het Trolly-systeem in gebruik. Het tarief is uniform 5 cents met overstapjes op de zijlijnen (niet voor retour) en de trams loopen zoo menigvuldig, dat niemand er tegen opziet even te wachten als de eerstkomende wagen wat overvol is, hetgeen niet zelden gebeurt. Bij een verkeer als dat te New-York, blijkt de meest doeltreffende exploitatie wel te zijn, een spoedig op elkander doen volgen der wagens. De menschen willen niet wachten, tenminste niet lang, en het schijnt mij dat [14]in die richting ook de exploitatie te Amsterdam dient te geschieden. Wanneer dan nog een zoo eenvoudig mogelijk tarief, dat weinig controle vereischt, kan worden ingevoerd, dan zullen onze Amsterdammers, als kinderen van hun tijd, evengoed in de trams gelokt worden als dit hier en elders geschiedt.

Wat de bestrating aangaat, die is al evenals bij ons hier en daar goed, maar volstrekt niet boven bedenking. Niettegenstaande New-York over ruime middelen kan beschikken is niettemin de bestrating op sommige plaatsen in deplorabelen toestand. In enkele voorname straten zelfs vindt men in ’t asphaltplaveisel kuilen, zooals ik zeker weet, dat er in de Amsterdamsche bestrating nergens te vinden zijn. En de keien liggen op sommige pleinen in ’t midden der stad minstens even hobbelig als bij ons in de buitenwijken. Laat dit mijn collega’s van den Raad tot troost dienen, die nu met de behandeling der begrooting voor 1905 in de afdeelingen zich onledig houden en de periodiek terugkeerende jeremiaden over de bestrating, ongetwijfeld niet achterwege zullen laten.

Er is mij nog iets opgevallen in de straten, dat er namelijk des avonds talrijke menschenmassa’s voor sommige groote hotels staan, die mij bleken gasten van het hotel te zijn. Zij weten met hun avonden geen raad. Het is te vroeg om naar bed te gaan en zoo men niet naar een theater of tingel-tangel gaat, biedt New-York geen andere gelegenheid voor den [15]vreemdeling om z’n avond door te brengen, als de vestibule van het hotel, of, als het daar zooals thans te warm is, den trottoir vóór het hotel.

Voor een groot hotel in Broadway, de voornaamste straat van New-York, wat het verkeer aangaat, waar gewoonlijk handelsreizigers logeeren, stond ’s avonds een paar honderd of meer gasten op den trottoir. Men heeft hier niet, zooals in Europa, cafés waar men den avond kan doorbrengen onder het lezen van couranten of illustraties en het gebruik van een glas bier. Een agent van politie, wien ik vroeg waarom al die menschen daar stonden, en die het mij meedeelde, voegde er bij dat hij soms tegen die heeren moest optreden, omdat zij het geregeld verkeer op de straat belemmerden. Het deed mij denken aan onze Kalverstraat bij den Dam op Maandag. Echter met dit verschil, dat men hier niet de trottoirs misbruikt om kringetjes te spuwen met aftreksel van tabak. Hier is in alle openbare plaatsen het spuwen streng verboden. Op de stoombooten, in de treinen, in de trams, in openbare gebouwen, overal wordt er aan herinnerd, dat het spuwen op den vloer strafbaar gesteld is en streng vervolgd wordt. Ik heb dan ook nog niet gezien dat men het deed en ben stellig overtuigd, dat hier de wetgever door een strenge bepaling er niet weinig toe bijgedragen heeft om de Amerikanen, de onhygiënische gewoonte van spuwen, althans in New-York, af te leeren. [16]

Wanneer zal men er bij ons toe komen het spuwen op den vloer in theaters, trams, booten, scholen enz. te verbieden en bij politieverordering strafbaar te stellen? Ligt het niet op den weg onzer gezondheidsraden daartoe het initiatief te nemen?

Ik wil de lezers niet afschrikken van het volgen mijner artikelen, en zal dus hier afbreken met de belofte dat ik zal trachten in een volgend opstel het wat korter te maken. [18]

II.

6 Sept.

Van de Nederlandsche reederijen is het niet de Holland-Amerika-lijn alleen, die door vreemden ondernemingsgeest, speciaal van Amerikanen, tot groote waakzaamheid wordt aangezet. Andere reederijen, waarop wij Nederlanders niet minder trotsch zijn dan op die van de eerstgenoemde lijn, worden met zware concurrentie bedreigd. Ik bedoel die onzer stoomvaart-lijnen op Ned.-Indië.

De “Northern Pacific Rail Road”, een dier financieel zoo machtige spoorwegmaatschappijen van Amerika, die bergen verzetten ter bereiking van haar doel, heeft Seattle, de gunstig gelegen haven aan den Stillen Oceaan, tot operatieplaats gekozen voor den aanvoer van goederen van Japan. Een paar groote schepen van deze maatschappij zijn of komen binnenkort in de vaart en zullen tot elken prijs de goederen over die lijn vervoeren, ten einde daarmede weer het spoorwegverkeer op de Northern Pacific te voeden. Wat zoo’n concurrentie zeggen wil, weten wij maar al te goed. Desnoods vervoert men, om toch maar te slagen, de goederen gratis en nog bovendien in Amerika tegen verlaagd spoorwegtarief. [19]

Welke weg zullen nu in de toekomst onze Nederl. Indische producten nemen, voorzoover deze bestemd zijn of gekocht worden voor Amerika?

Ziedaar een zeer ernstige vraag, die onder de oogen moet worden gezien, nu met de stoomvaartlijn van Java op Japan en van daar naar Seattle, die producten wel eens heel wat goedkooper op hun plaats van bestemming zouden kunnen worden gebracht, dan nu geschiedt met de stoomvaartlijnen van Indië naar Europeesche havens en van daar naar Amerika. En voor onze stad heeft deze quaestie nog meer beteekenis, omdat het voornaamste stapelproduct haar wel eens kon ontvallen. Indien toch te eeniger tijd de concurrentie in Amerika er in slaagt, het vervoer der Indische producten over Japan en Seattle te leiden, zal het niet lang duren of onze tabaksmarkt zal, evenals weleer onze rietsuikermarkt, uit Amsterdam verdwijnen. De beteekenis van dit vraagstuk voor ons land, werd door den wakkeren voorzitter van de Nederlandsche Kamer van Koophandel hier te New-York, den heer D. G. Boissevain, ingezien en maatregelen werden door hem genomen om belanghebbenden bij den Nederlandschen handel in staat te stellen, uit eigen waarneming den omvang van het dreigend gevaar te leeren kennen.

Hij trad in overleg met den voorzitter van de “Northern Pacific” spoorwegmaatschappij en wist te bewerken, dat twee wagens (voor 60 personen) beschikbaar [20]gesteld werden om belanghebbenden in Nederland in staat te stellen, kosteloos—wat het vervoer betreft—de reis te doen maken over haar lijn, dwars door Amerika naar den Stillen Oceaan en terug. Door alle bladen in Nederland is dit enkele maanden geleden bekend gemaakt, maar de deelneming van uit Nederland bleek zoo miniem, dat van het royaal aanbod der maatschappij moest worden afgezien.

Ik betreur dit resultaat in hooge mate. Niet alleen om den ijverigen voorzitter der Nederl. Kamer van Koophandel alhier, maar ook om onzen handel in Nederland. Men behoeft hier slechts eenige dagen te hebben rondgezien om te beseffen, met welke energie door het Amerikaansche volk wordt gestreefd naar het commercieele en industrieele overwicht in het wereldverkeer. Indien het jonger geslacht in Nederland niet goed maakt wat zijn onmiddellijke voorgangers helaas verzuimden, dat het namelijk de wereld ingaat om nieuwe wegen van het goederenverkeer te leeren kennen en op te sporen, dan staat het te vreezen dat onze natie eerder dan verwacht schijnt te worden, op dit gebied niet meer wordt medegeteld. De Nederl. Kamer van Koophandel alhier, die blijkens haar eerste jaarverslag, zoo gaarne wordt aangezocht om raad en bijstand voor alles wat strekken kan tot grooter deelneming in Nederland aan het goederenverkeer met en in Amerika, die Kamer geve men handen vol werk en drale niet haar tusschenkomst in te roepen. [21]

Is het echter wel goed gezien van onze Regeering, om het waken over deze groote volksbelangen, die zoo voortdurende en zoo groote persoonlijke toewijding eischen, over te laten aan personen, die belangloos zich daarvoor beschikbaar stellen, maar van wie men dan ook niet meer kan vergen, dan wat zij vrijwillig en naar eigen believen wenschen te praesteeren? Het antwoord op die vraag kan m.i. niet twijfelachtig zijn.

Voor ons land acht ik het onverantwoordelijk, dat men dit op een koopje doet in de hoofdstad van Amerika, waar onze handel, onze nijverheid, onze landbouw en onze scheepvaart zoo groote belangen heeft voor te staan en te bevorderen. De verdienstelijke consul-generaal, waarvan ik in mijn vorig schrijven gewaagde, vervult zijn betrekking reeds jarenlang zonder daarvoor bezoldiging te ontvangen. De consul ontvangt evenmin salaris. Voor een paar ambtenaren wordt een karig bureau-geld vergoed. Is dat nu zooals het behoort, in onzen tijd van aanhoudenden economischen strijd tusschen de volkeren en dan nog wel ter plaatse van het brandpunt van dien strijd?

Het ligt immers voor de hand dat geen geld beter besteed wordt dan dat, uitgegeven voor een staf goed-bezoldigde ambtenaren, op de hoogte van hun taak en rusteloos werkzaam om onze handels-relatiën met Amerika te bevorderen. Richtte men zóó ons consulaat alhier in, dan zou men kunnen eischen, wat nu erkentelijk [22]en met gratie door onze Regeering wordt aanvaard. Wat echter aan onze fierheid noodzakelijkerwijze afbreuk moet doen.

De wijze waarop in Amerika de handels- en nijverheidsbelangen van overheidswege worden behandeld, moge onze regeering waarlijk wel eens tot voorbeeld dienen. Zoo worden o.a. dagelijks door het ministerie van Handel en Arbeid gedrukt en op ruime schaal verspreid, de berichten die van de Consuls uit andere landen inkomen. Aan alle clubs en vereenigingen en groote werkgevers, die er om vragen, worden deze berichten gratis toegezonden, benevens aan de bladen die zich willen verbinden, die berichten geheel of geëxcerpeerd over te nemen.

En men behoeft slechts een blik te werpen op die berichten, om overtuigd te worden van het groote belang dat handels- en nijverheidsondernemingen bij de spoedige kennisneming ervan hebben.

“Statistische gegevens omtrent het goederen-vervoer op Duitsche spoorwegen”; “Aanbesteding van ijzeren bruggen in Mexico”; “Expositie van automobielen te Plymouth”; “Zijde-industrie in Japan”; “Productie van ijzer in Engeland”; “De oogst van citroenen op Sicilië”; “Aanbesteding van stoomkranen te La Rochelle (Frankrijk)”; Nieuwe wijze van staalfabrikatie in Australië”; “Bouw van een melk-poeder-fabriek in Frankrijk”; “Buizen voor waterleiding gevraagd te Victoria (Britsch Columbia)”; “De namaak van Amerikaansche [23]schoenen in Perzië”; “Meelfabrieken zullen worden opgericht in Abyssinië”; Automobielen zullen voor de posterij in Denemarken worden aangeschaft”, enz. enz.

Men heeft hier niet maanden lang te wachten op de publicatie dezer officieele berichten en de regeering onthoudt zich ook van een oordeel over hetgeen dadelijk moet worden medegedeeld, en wat wel wachten kan om te worden opgenomen in het jaarverslag. Alles wordt dadelijk in de bekende officieele brochures van ½ à 1 vel druks weergegeven.


Tot de navolgenswaardige sociale maatregelen van Amerika behoort ongetwijfeld het sluiten der kantoren en werkplaatsen des Zaterdags om 12 uur.

De heilzame werking er van ziet men hier, wanneer men ’s Zaterdags in de groote menschenstroomen, zich laat meevoeren naar goedkoope verblijfplaatsen aan ’t water (de baai of de rivier), of naar parken in de onmiddellijke nabijheid van de metropolis. Den werkman en den beambte ziet men dan met het geheele gezin van dien vrijen middag gebruik maken.

Zaterdag l.l. was ik er getuige van, hoe tienduizenden genoten van den prachtigen uitgestrekten dierentuin, vlak bij de stad in een heuvelachtige streek gelegen en voor ieder gratis toegankelijk. Het verbod bij sommige dieren om ze te voeden enz., werd stipt opgevolgd. In druk bezochte gebouwen, b.v. in dat der roofdieren [24]en der apen, was van gedrang geen sprake. Welwillend schoof de een voor den ander wat opzij en als er geen plaats meer was, van waar wat te zien viel, werd geduldig gewacht.

Het drukst was het voor de kooi van een Chimpansé en Orang Oetan, die elkander daar reeds 3 jaren gezelschap houden en een opgewektheid aan den dag legden, als ik nog nergens anders van die dieren heb gezien. Zij speelden met elkaâr.... net als menschenkinderen!

In alle gebouwen weer het verbod om op den vloer te spuwen en op de veelvuldige banken in het park het verbod om dit op de voetpaden—die van asphalt zijn—te doen.

De prachtige groote dierentuin met park, behoort aan een door de stad New-York gesubsidieerd wordend Zoölogisch Genootschap.

Ik moet hier weer afbreken, ofschoon ik nog zooveel dat mij hier opviel, zou willen vermelden. De physionomie der bevolking, dat mengsel van zoovele natiën en rassen. Het leelijker type der mannen dan van de vrouwen. De dronkenschap. De nachtvlinders. De scherpe reuk der paarden-excrementen in de geasphalteerde straten bij deze warmte. De vele Hollandsche namen boven de winkels en op naam-platen der kantoren. De zucht der Amerikanen om zich van Hollandschen oorsprong te noemen. Het prachtige gebouw van “De Equitable” in Broadway met z’n rijke versieringen en z’n eenige, [25]voor een ieder toegankelijke, bibliotheek. De overvolle trams en de galanterie der mannen, ook der arbeiders, om zonder een woord te zeggen te gaan staan om plaats te maken voor een dame. De dagbladen met hun sensatie-berichten. Al die onderwerpen moet ik verder onaangeroerd laten, omdat anders de lezer zijn geduld kon verliezen. En dat wil ik tot elken prijs trachten te voorkomen, nu ik nog zooveel onder zijn aandacht wensch te brengen. [26]

III.

14 Sept.

Even moet ik mijne artikelen, over Amerika en zijne bewoners, onderbreken met mededeelingen betreffende de Interparlementaire Conferentie, dezer dagen te St. Louis bij gelegenheid der Wereldtentoonstelling gehouden.

Het schijnt mij niet overbodig in herinnering te brengen dat de “Union Interparlementaire pour l’Arbitrage et la paix” zooals de officieele titel luidt, eene internationale vereeniging is, van groepen van leden en oud-leden van parlementen, die ieder in eigen land zich geconstitueerd hebben, met het doel, te bevorderen dat in de wetgeving, of in tractaten met andere naties, bepalingen worden opgenomen, strekkende om alle geschillen aan de uitspraak van scheidsrechters te onderwerpen.

In den beginne werd jaarlijks door de “Union” vergaderd in een der hoofdsteden van Europa; sedert 1900 evenwel, worden de vergaderingen niet meer zoo dikwerf belegd. Er zijn nu 17 groepen aangesloten, te zamen uitmakende over de 2000 leden. Deze behooren tot de meest uiteenloopende politieke richtingen; [27]van den behoudendsten centrumman tot den vurigsten sociaal-democraat. In de laatste jaren hebben de verschillende landen, waar de vergadering werd gehouden, gewedijverd in het recipieeren der leden van de ”Union” en hunne dames, met het gevolg dat de belangstelling voor die vergaderingen steeds toenam. De ontvangst te Budapest, daarna te Christiania, vervolgens te Weenen, was in één woord schitterend.

En dit alles wordt nu nog overtroffen door Amerika, waarvan de volksvertegenwoordiging eene uitnoodiging zond, onder bijvoeging, dat de leden en hunne dames van 7 tot 24 September als gasten van het Amerikaansche volk zouden worden beschouwd.

Ongeveer 250 personen hebben aan die uitnoodiging gehoor gegeven en deze maken nu kennis met de wijze waarop Amerika’s bevolking die taak van gastvrouw vervult.

De conferentie was voor 12, 13 en 14 September te St. Louis uitgeschreven, maar reeds den 6den Sept. trad de gastvrouw in functie en van dien datum af putten een aantal personen en comités zich uit, om den gasten het verblijf op Amerikaanschen bodem zoo aangenaam mogelijk te maken. De leden en hunne dames waren nog te New-York, toen zij op 6 September genoodigd werden voor een boot-tocht op de Hudson-rivier. Door het departement van Marine was een tweetal groote stoombooten beschikbaar gesteld, en het departement van Oorlog ontving de leden op een [28]lunch te West-Point op de terreinen der zoo prachtig gelegen opleidingsschool voor officieren. Met een extra-trein keerde het gezelschap ’s avonds laat naar New-York terug. Den volgenden ochtend, 9 uur, moesten allen gepakt en gezakt zich bevinden aan het station van den Pennsylvania Spoorweg, want van dáár zou de reis naar St. Louis aanvangen. Met twee extra treinen, elk samengesteld uit 10 Pullman Cars, werd de reis volbracht.

Na een paar uur sporens waren wij te Philadelphia. Het bestuur dier gemeente onthaalde het gezelschap op een lunch, een rit door de stad en haar prachtige omgeving, die ons op menig punt aan Zwitserland herinnerde, en eindelijk op een diner in den tuin van een dier groote clubs, waaraan elke stad in Amerika zoo rijk is.

Toen wij ’s avonds in onzen trein terugkeerden, waren de zitplaatsen in gemakkelijke bedden omgezet en sliepen wij spoedig in deze bijna geruischloos rijdende en goed veerende wagons.

Toen wij ontwaakten waren we te Pittsburg en werden daar rondgeleid in twee der groote fabrieken van Carnegie. Het was voor ons, leeken, zeer interessant te zien hoe duizenden en nog eens duizenden daar werkten om de ijzererts om te zetten in spoorwegstaven of in stalen platen voor den scheepsbouw. Het is ongelooflijk zoo spoedig dat proces wordt afgewikkeld. Terwijl wij daar stonden zagen wij de bakken met [29]gloeiend, vloeiend ijzer aanvoeren. Een op grooten afstand geplaatste arbeider deed door de beweging van een kruk die bakken omvallen in groote ronde reservoirs. Daarin werd de inhoud op nog hoogere temperatuur gebracht en een mengsel bijgevoegd dat het geheel tot de qualiteit van staal maakte, welke gewenscht werd. De gloeiend vloeiende inhoud ging daarna weer in langwerpige bakken. In enkele minuten was zij een stijf geworden wit-gloeiend langwerpig blok, anderhalven meter hoog en een meter in omtrek. Dat gloeiende blok werd weer machinaal onder werktuigen gebracht die het rekten tot het de dikte van een spoorstaaf had gekregen. Het was dan ruim twee spoorstaven lang. Met een scherpe machine werd in een oogwenk die staaf gesneden op de lengte die spoorstaven moeten hebben en de beide op maat gebrachte rails vielen kant en klaar naast het laatst gebruikte werktuig neer.

Opvallend was het hoe weinig werklieden bij dit geheele proces werkzaam waren en hoe snel en nauwkeurig de werktuigen, die er bij gebruikt werden, in beweging kwamen.

Men meene evenwel niet dat hier weinig personeel werkzaam was. In de 4 fabrieken van The Carnegie Steelworks Company te Pittsburg zijn 28,000 man werkzaam. Deze 4 fabrieken maken een deel uit van de groote trust, bekend onder den naam van The United States Steel Corporation. [30]

Ik had het voorrecht met een der hoofdbeambten van deze groote onderneming in aanraking te komen en vernam daardoor het een en ander van de verhouding tusschen werkgever en arbeider, dat mij van belang toeschijnt hier even te vermelden. Over de verhouding van kapitaal en arbeid in Amerika en over de arbeidersbeweging in het algemeen stel ik mij voor nog mededeelingen te doen, zoodra ik nog enkele leiders dier beweging zal hebben gesproken.

Bedoelde beambte deelde mij mede, wat trouwens in een der werken van Carnegie is te vinden, dat deze als werkgever een organisatie van den arbeid niet erkent en daarvan bij onderhandelingen over den arbeidstoestand op zijn fabrieken niets wil weten.

Hij gaat uit van de leer, dat een werkgever al het mogelijke behoort te doen om den toestand zijner werklieden te verbeteren, en dat hij met andere werklieden of leiders van werklieden daarbij niets te maken heeft. Willen de werklieden zijner fabrieken hun wensch tot verandering van toestanden op het werk te kennen geven, dan kunnen zij uit hun midden een comité benoemen, waarmede hij steeds bereid is in overleg te treden. Hoe hij zijn taak als werkgever opvat, bleek mij uit de vele instellingen, die hij ten behoeve van zijn personeel in het leven riep.

Behalve schaft- en badlokalen, recreatiegebouwen, waaronder een uitgebreide bibliotheek, opleidingscholen e.d., is een fonds geformeerd, waaruit in geval van [31]ongeval, ziekte of ouderdom de werklieden, zonder daartoe bij te dragen, een uitkeering ontvangen. Dit niet bijdragen der werklieden heeft daarom beteekenis, omdat op de fabrieken van Carnegie de hoogste loonen worden betaald. Bij ongeval ontvangt de ongehuwde man 75 (Amerik.) cents per dag, de gehuwde $1.40, zoolang de arts der fabriek hem niet voor werken geschikt houdt. Er is een groot aantal artsen aan de fabrieken verbonden, daar de werklieden vrije geneeskundige hulp erlangen. Bij overlijden ontvangt de weduwe duizend dollar en honderd dollar voor ieder kind. In geval van ziekte ontvangen zij eene uitkeering en in geval van ouderdom, na langer dan 12 jaren in dienst der onderneming te zijn geweest, ontvangt de man een pensioen gelijk aan 40% van het door hem genoten loon. Behalve hetgeen de onderneming als zoodanig stort in het fonds, draagt Carnegie daarin persoonlijk jaarlijks $ 200,000 bij en gaf hij bij de oprichting er van een som van $ 4 millioen. Een en ander stemt zeker tot groote ingenomenheid met hetgeen deze kolossus onder de fabrikanten doet ten behoeve van hen, die medewerken tot instandhouding en aangroeiïng van zijn onmetelijk fortuin. Maar laat het ons vooral niet blind maken voor het onjuiste in zijn systeem van bescherming zijner werklieden, hetwelk uitsluit dat zij als vrije individuen den weg kunnen behandelen, dien zij in het belang van zichzelf en van hunne medearbeiders [32]noodig oordeelen ter bevordering van hunne belangen.

Niet te erkennen de vakvereenigingen en daarmede niet te willen onderhandelen, moge voor het personeel van Carnegie niet erg zijn, omdat dit op zoo royale wijze door hem wordt bedacht; voor anderen, wier gevoelen jegens hun personeel niet van zoo groote sympathie getuigt, kan dat zeer schadelijke gevolgen voor de werklieden hebben. En daarvoor is dan Carnegie mede verantwoordelijk, want de minder goedgezinden onder zijn mede-ondernemers zullen zich op zijn stelsel beroepen, wanneer zij in geval van conflict met hun personeel, met de vakvereeniging niet te doen willen hebben. Natuurlijk om de niet uitgesproken overweging, dat zij hun werkvolk gemakkelijk onder den duim kunnen houden, indien zij met de vakvereeniging geen rekening behoeven te houden.

Maar daarover in volgende opstellen. Alleen wil ik hier nog vermelden dat de skilled labor betaald wordt met van $ 3.50 per dag tot $ 10. En dat de unskilled labor $ 1.60 per dag ontvangt. Daarvoor zijn alleen een paar krachtige armen noodig en lust om 8 uren per etmaal te werken.

Mij werd nog verzekerd dat immigranten, kersvers uit Europa aangekomen en die geen vak kennen, voor $ 1.60 in aanmerking komen en dat die aan deze fabrieken altijd plaatsing kunnen vinden.

De skilled labor wordt hier veel door Duitschers, de unskilled door Hongaren en Polen verricht. [33]

Ik moet nu het doel onzer reis verder bespreken. Na een spoorwegrit van nog eens 20 uren, waren wij in St. Louis. Dáár werd het geheele gezelschap ingekwartierd in het groote “Southern Hotel”. Het had heel wat voeten in den aard eer ieder zijn kamer en zijn bagage had, want de hotels hebben het nu natuurlijk heel druk en terwijl de “Parliamentaries”, zooals wij hier kortweg genoemd worden, geholpen werden, stroomde het, aan de drie ingangen van dit ontzaglijk groot hotel, maar altijd weer nieuwe gasten, die elders geen onderkomen konden vinden.

In het feestgebouw van het tentoonstellingsterrein, werd de interparlementaire unie geopend met een welkomstgroet van den vertegenwoordiger van President Roosevelt. In hartelijke woorden, geheel in overeenstemming met de royale ontvangst, gaf deze vertegenwoordiger van het hoofd van den Staat uiting aan diens gevoelens van sympathie voor het streven der “Interparliamentary Union”.

De eerste dag der zitting werd in beslag genomen door de rapporten der verschillende groepen, over de vorderingen in elk land gemaakt voor de vredes-idee. De bekende figuren: graaf Apponyi, Hon. Stanhope, Prof. Hoffmann, John Lund, La Fontaine, Emile Vandervelde ontbraken niet op ’t appèl.

In de mededeelingen, die gedrukt worden en zeer belangrijk zullen blijken te zijn, met het oog op de vorderingen die de vredesidée overal maakte, ontbrak [34]natuurlijk niet de herinnering aan het groote aandeel dat de Interparlementaire Unie heeft gehad in den stoot, die de bijeenroeping der regeerings-gevolmachtigden te ’s-Gravenhage in 1899 ten gevolge had.

Den volgenden dag werd de zitting gewijd aan een voorstel van het Amerikaansche Parlementslid Burton, dat tot strekking had president Roosevelt uit te noodigen, alle landen bijeen te roepen voor een tweede vredes-conferentie, waar dan o.a. behandeld moet worden het recht der staten, die zich bij voorbaat neutraal verklaren bij verwikkeling tusschen andere staten; de beperking der legers; het sluiten van tractaten met de clausule van arbitrage ingeval van geschil.

Dit vèr strekkend en gewichtig besluit werd met algemeene stemmen genomen, na een talentvolle zakelijke toelichting van den voorsteller en een met gloed uitgesproken ondersteuning van den groot-redenaar Apponyi.

Dit besluit is inderdaad het glanspunt van de gehouden conferentie te noemen en zoo het tot resultaat mocht hebben, dat binnen niet al te langen tijd, een tweede Internationaal Vredes-congres der natiën wordt gehouden, dan zal zeker ieder den dag loven, waarop de ijverige talentvolle president dezer 12e conferentie Hon. Richard Barthold, de parlementariërs te Weenen het vorig jaar uitnoodigde om dit jaar naar St. Louis te komen.

Ons Nederlanders deed het goed dat èn bij de toelichting [35]van dit voorstel èn herhaaldelijk in de rapporten van den eersten dag der conferentie, hulde gebracht werd aan het verdrag in Februari van dit jaar tusschen Denemarken en Nederland gesloten.

Onze regeering en die van Denemarken moeten wij dankbaar zijn dat zij door dit verdrag, dat als een voorbeeld anderen natiën werd voorgehouden, de eer van hun landen in het buitenland zoo waardiglijk hebben opgehouden.


Alle geschillen, die niet door de diplomatie kunnen worden bijgelegd, zullen door het scheidsgerecht te ’s Gravenhage moeten worden beslecht.

Het verdrag is voor onbepaalden tijd gesloten en duurt nog een jaar voort na de opzegging er van door een der partijen.

Iedere Staat, die daartoe den wensch te kennen geeft, kan er zich bij aansluiten.

Bij de warme hulde aan deze overeenkomst gebracht door Mr. H. Louis Israëls in “l’Europeén” van 25 Juni 1904 sloten verschillende buitenlandsche sprekers van naam zich aan.

De laatste dag was gewijd aan een voorstel van Zwitserland betreffende meer actief optreden der Unie; voorts werd bepaald dat de volgende conferentie te Brussel zal worden gehouden.

Na de gewone plichtplegingen sluiting van de conferentie. [36]

Hedenavond gaat het gezelschap weer in de gereedstaande treinen, voor een bezoek aan Kansas-City, vervolgens Denver, waar het door den Staat Colorado zal worden ontvangen. Daarna uitstapjes naar de Rockey Mountains en dan terug over Chicago, Niagara Falls, Buffalo naar New-York.

Alvorens Amerika te verlaten wordt een bezoek gebracht aan Washington, waar de President den leden der Unie eene audientie verleent. [38]

IV.

Sept. 1904

De Interparlementaire Vredesconferentie is uiteengegaan met de beste voornemens der leden om ieder in zijn kring te ijveren voor opheffing van den oorlog, door invoering van arbitrage voor alle geschillen, die zich tusschen de natiën zullen voordoen. Intusschen zal de vredespalm opnieuw in dit land gezwaaid worden in de eerste week van October. Dan zal namelijk te Boston de Internationale Vredesbond zijn jaarlijksch congres houden. Reeds nu wordt dat congres in de Amerikaansche couranten druk besproken. Daarbij ontbreekt het niet aan aanhalingen uit Jean de Bloch’s uitnemend werk: “De toekomst van den oorlog in zijn technische, economische en politieke gevolgen”. Het werk is in vele talen verschenen, zoover ik mij herinneren kan, niet in het Hollandsch. Dat is jammer, want het bevat beschouwingen die ook voor ons land groote waarde hebben. Wanneer men b.v. leest dat de oorlog niet alleen de meest onmenschelijke wijze is om geschillen tusschen natiën tot een einde te brengen, maar ook de kostbaarste, dan denken wij onwillekeurig aan onzen dertig-jarigen strijd met Atjeh. [39]Laat men de offers aan menschen en aan leed van nagelaten familieleden buiten beschouwing, dan kan men toch zeker aannemen, dat met het geld, voor dezen oorlog uitgegeven, heel wat meer te bereiken was geweest langs vredelievenden weg, dan nu langs den weg van dood en vernieling werd verkregen. De Bloch zegt, m.i. terecht, dat heel wat minder oorlog zou worden gevoerd indien de natiën te voren zich rekenschap gaven van de financieele gevolgen, die er aan verbonden kunnen zijn. En ter illustratie noemt hij o.a. de kosten van den burgeroorlog in Amerika (tot vrijmaking der slaven). Die hebben 5000 millioen dollar bedragen, terwijl alle slaven hadden kunnen worden vrijgekocht voor 800 millioen dollar. In plaats van duizend dollar per hoofd, heeft de vrijmaking door oorlog zes duizend dollar per hoofd gekost. En zou Rusland den oorlog met Japan zijn begonnen, indien het geweten had, welke kosten daaraan verbonden waren? Zou Engeland zich niet eenige malen bedacht hebben met het uitlokken van den oorlog in Zuid-Afrika, indien het geweten had welke ontzaglijke sommen daarmede gemoeid zouden zijn? Maar genoeg. Het geweten der natiën, dat in onzen tijd veel spoediger reageert op de geld-quaestie dan op eenige andere quaestie, is wakker geschud en heel gemakkelijk zal het den regeeringen niet vallen, het weder te doen indommelen. [40]

Na volbrachten arbeid was de ontspanning, die voor de leden der Interparlementaire Unie zou volgen, bijzonder welkom. Langs de “Burlington”-lijn ging het gezelschap met dezelfde treinen als die het brachten van St. Louis naar Kansas-City en van daar naar Denver. Men kan zich bij ons te lande moeilijk eene voorstelling maken van de lengte dezer spoorweglijn. De hoofdlijnen hebben namelijk een lengte van ruim 14.000 kilometer en de bijlijnen van 4000 kilometer, terwijl dagelijks daarop 950 treinen zich bewegen. Die lengte van lijnen vertegenwoordigt een afstand van St. Louis over den Oceaan naar Petersburg en terug.

Over de 40.000 personen zijn bij deze enkele spoorwegmaatschappij werkzaam en 1300 locomotieven zijn in gebruik. Deze kolossale ontwikkeling—40 jaar geleden was het nog maar een kleine lijn met 54 locomotieven—heeft het in de eerste plaats te danken aan de uitnemende keuze die het deed, bij de uitbreiding van haar net. Want in Amerika zijn het niet de keuter-boeren, die als pioniers der beschaving optreden, maar de spoorwegmaatschappijen. Deze leggen haar lijn door en naar gronden, waar nog niemand te voren een voet gezet heeft. Daarna begint de reclame om nederzettingen te lokken. Gelukt dit en blijkt de keuze der gronden een goede geweest te zijn, dan volgen spoedig andere en grootere waagstukken van denzelfden aard. Zoo is het gegaan met de “Burlington”-lijnen en met nagenoeg alle andere groote spoorweg-lijnen [41]in Amerika. De “Burlington” heeft bovendien het voordeel gehad van eenige steden, aan haar lijn gelegen, tot groote ontwikkeling te zien komen. Zoo o.a. St. Louis, waarvan in dezen tijd zooveel geschreven is, in verband met de wereld-tentoonstelling. En zoo ook de stad, waarheen het gezelschap zich het eerst begaf: Kansas-City, evenals St.-Louis in den Staat Missouri gelegen. In 15 jaren is de bevolking van Kansas-City verdubbeld; zij bedraagt nu 300.000. De stad is door de groote slachterijen, die er in die jaren gekomen zijn, als slachtplaats de tweede in rang van Amerika. Chicago staat nog altijd bovenaan.


De ingezetenen hadden door vrijwillige bijdragen het gemeentebestuur in staat gesteld de vreemde gasten te ontvangen en dat geschiedde op de onbekrompen wijze waarop die ontvangst overal elders plaats had. O.a. werden wij op talrijke automobielen en four-in-hands door en om de stad gereden en waren wij zoodoende in staat de groote fabrieken en werkplaatsen, de mooie winkelstraten en de talrijke villa’s en het enorme verkeer in de straten in korten tijd waar te nemen. De Staat Missouri, met ruim drie millioen inwoners, is in de laatste jaren tot groote welvaart gekomen.

Vooral door zijn landbouw en veeteelt, maar het meest nog door zijn toenemende industrie. Op 1 Januari van dit jaar waren ruim 250 millioen dollar in industrieele [42]ondernemingen belegd. Van dit alles heeft de Burlington-spoorwegmaatschappij natuurlijk mede geprofiteerd en heeft zij mede daaraan haar groote uitbreiding te danken.

Van Kansas-City ging het door den Staat Kansas naar Colorado’s hoofdstad: Denver.

Wij waren den Staat Missouri reeds uitgestoomd, toen wij bemerkten nog altijd in Kansas-City te zijn.

De Missouri-rivier scheidt namelijk den Staat Missouri van den Staat Kansas en nu heeft zich vlak tegenover Kansas-City van Missouri, aan de overzijde der rivier, nog eens een Kansas-City ontwikkeld, in den Staat Kansas gelegen. Deze helft is in handel en verkeer één met de overzijde der rivier, maar heeft een ander administratief beheer en staat onder een andere wetgeving.

Door den Staat Kansas, met z’n anderhalf millioen inwoners en onafzienbare prairiën ging het naar het rijke en om zijn heerlijk klimaat zoo gunstig bekende Colorado. Ongemerkt was de overgang van den eenen Staat in den anderen. Want de uitgestrekte, onontgonnen prairiën vindt men ook hier nog aan de oostelijke grens van Colorado. Toch mochten wij hier reeds ontwaren hoe de natuur een handje geholpen wordt ten einde deze gronden in vruchtbare weiden te herscheppen. De Staat Colorado heeft namelijk sedert eenigen tijd de irrigatie dier landen ter hand genomen en waar dit is geschied, ziet men thans [43]uitgebreide boerderijen met ontelbaar rundvee dat daar in de nabijheid graast. Soms zagen wij in de verte de cow-boys hollen op hun rappe paarden, om de horden koeien te verzamelen en in een bepaalde richting te drijven. Na 24 uur sporens waren wij in Colorado-Springs, van waar een uitstapje gemaakt werd naar Cripple Creek, het centrum der mijnwerkers. Hier, ongeveer 3300 meter boven de zee bevindt zich een stad van 17.000 inwoners, allen bij de goud-delving betrokken. Dertien jaar geleden stonden er slechts enkele onbeduidende boerderijen. Sedert men goud ontdekte in de bergen neemt de bevolking met den dag toe. Nog geen dertig jaren is het geleden, dat Colorado in de Staten van Noord-Amerika werd opgenomen en nu, na de ontdekking der talrijke goud- en zilver-mijnen, der lood- en koper-mijnen in de Rocky Mountains, die den Staat van het Noorden naar het Zuiden doorsnijden, wordt het gerekend tot de rijkste der Staten van de Unie. En geen wonder! Er wordt jaarlijks voor 30 millioen dollar aan goud en 12 tot 15 millioen dollar aan zilver gedolven. Voeg daarbij 8 millioen dollar aan lood en de waarde van vijf millioen ton steenkolen en men kan zich voorstellen welk een welvaart deze, aan de aarde onttrokken rijkdom, in dit land moet verspreiden. Daar komt nog bij dat de valleien gebleken zijn uitnemend geschikt te wezen voor ooftteelt, en deze op groote schaal met gunstigen uitslag wordt beoefend. Thans wedijvert [44]Colorado met alle andere Staten in fijne vruchten en wordt er jaarlijks voor millioenen aan waarde naar elders uitgevoerd.

Het behoeft nauwlijks gezegd dat de arbeidsloonen hier het hoogst zijn van geheel Amerika. Loonen van 5 tot 10 dollar per dag voor geoefende mijnwerkers, zijn niet zeldzaam. Het leven is hier echter ook duur. Verbaasd staat men over de gemakkelijke wijze waarop werklieden hier geld uitgeven. Na 4 of 5 dagen achtereen gewerkt te hebben wordt voor de rest van de week een uitstapje per spoor met vrouw en kinderen ondernomen. Men denke niet dat het daarbij dan zuinig toegaat. Hier wordt inderdaad bewaarheid dat “gemakkelijk verdiend” ook “gemakkelijk verteerd”, met zich brengt.

Cripple Creek is heerlijk gelegen, maar de stad zelve draagt, met hare primitief gebouwde houten woningen en onooglijke werkplaatsen rondom tegen de bergen, het karakter van een opkomend mijnwerkersoord. In de verte een prachtig gezicht op de reuzen der Rocky Mountains. De Sierra Bianca o.a. is 14.500 voet hoog, slechts 1300 voet lager dan de Mont Blanc.

Op de rondwandeling in Cripple Creek, werd ons eene brochure uitgereikt, waarin, van een werkgeversstandpunt, de werkstaking van het vorig jaar onder de mijnwerkers met de vele daaraan verbonden gewelddadigheden, werd verklaard. Die werkstaking [45]is geeindigd met totale onderwerping der arbeiders en heeft dientengevolge de arbeiders-beweging onder de mijnwerkers grootelijks achteruit gezet. Hoe moeilijk het ook moge zijn voor een buiten-staander, om, na uitvoerige voorlichting van beide zijden, een oordeel uit te spreken, toch schijnt het mij toe vast te staan, dat de oorzaak van de strike, die door de mijnwerkers werd aangevangen om de stakende arbeiders van de smelterijen te steunen, aan bedenking onderhevig is. Dit rechtvaardigt echter niet het met geweld optreden der overheid om de werkgevers, die deze gelegenheid aangrepen om de labor-union der mijnwerkers den kop in te drukken, te steunen. Mijnwerkers, die weigerden op de aangeboden voorwaarden in dienst der werkgevers te treden, werden gewoon-weg uit hun woning gehaald en per spoor over de grens van Colorado gebracht in Kansas, vanwaar zij natuurlijk dadelijk naar Colorado-Springs of Denver terug spoorden. In Cripple Creek durfden zij echter niet terugkomen, omdat men dáár inmiddels niet-aangesloten mijnwerkers had aangesteld en die zoodanig tegen de aangeslotenen had opgezet, dat dezen hun leven niet zeker waren geweest, indien zij waren teruggekeerd. Er zijn in die dagen gruweldaden gepleegd, die de eene partij ten laste van de andere brengt en waarvan het nu onmogelijk is na te sporen op wiens rekening zij moeten gebracht worden. Maar één ding staat m.i. vast, dat namelijk het hoofd van den Staat, de [46]gouverneur, onbevoegd heeft ingegrepen, door het geheele gebied der mijnwerkers tijdelijk onder militair beheer te plaatsen en toen zonder vorm van proces de arbeiders, die zich niet aan de voorwaarden der patroons wilden onderwerpen, uit den Staat Colorado te laten verwijderen. In November a.s. treedt deze “gouverneur” af en moet een nieuwe gekozen worden. De kans, dat de tegenwoordige zal herkozen worden acht ik niet groot, na al hetgeen ik daaromtrent in verkiezingsvergaderingen heb gehoord. Ook de groote pers staat in deze aan de zijde der werklieden en doet mede om zijn val voor te bereiden.

Er zijn uit dezen strijd wijze lessen te putten, ook voor het vak-vereenigingsleven in ons land. Ik zal daarom in mijn volgend schrijven nog even op het verloop der staking terugkomen. [48]

V.

Oct. 1904.

In mijn vorig schrijven zeide ik nog even op het verloop der staking onder de mijnwerkers in Colorado te zullen terugkomen. Te Cripple Creek, het centrum der goud- en zilvermijnen in Colorado, werken op het oogenblik ongeveer 30.000 mijnwerkers, waarvan geen enkele meer lid is van de Labor-Union en waarvan ieder voorzien moet zijn van een kaart, door den werkgever afgegeven, die zij steeds bij zich moeten dragen en als bewijs moet dienen, dat zij door een der leden van de werkgevers-vereeniging zijn aangesteld. Arbeiders zonder die kaart worden op de werken niet toegelaten. Eenige honderden stakers kregen na afloop der staking geen plaatsing, ook al verklaarden zij hun lidmaatschap van de Labor-Union te hebben opgezegd, omdat hun plaats reeds door anderen tijdens de staking was ingenomen.

Tot dit krasse optreden der werkgevers heeft in de eerste plaats bijgedragen, hun bekrompen opvatting omtrent de Labor-Unions. Daartegen bestaat onder de patroons in Amerika een ontzettende afkeer. Maar deze afkeer werd hier nog versterkt door de m.i. [49]groote fout die door de leiders der staking werd gemaakt.

Die staking namelijk heeft 14 maanden geduurd en in dien tijd vond het bestuur der Western Federation of miners het oogenblik geschikt om de politiek in de vakvereeniging te brengen. Dit bestuur had de leiding der staking. Bij de federatie zijn alle georganiseerde mijnwerkers (behalve die in de kolenmijnen) der Westersche Staten aangesloten, van welke politieke richting ook. Tijdens de staking nu, werd op voorstel van het federatief bestuur door de gezamenlijke vertegenwoordigers der aangesloten Labor-Unions bij meerderheid van stemmen besloten, het sociaal-democratisch program voor de federatie te aanvaarden. Echter begreep men, dat het niet aanging al de leden der Labor-Union tot sociaal-democraten te maken en bepaalde men daarom, dat de federatie als zoodanig het sociaal-democratische program aanvaardde en daarvoor onder de leden propaganda zou maken, maar dat de leden individueel vrij bleven om al of niet de beginselen dier partij te belijden. Op die wijze hield men de federatie der vakvereenigingen intact en worden de leden geleidelijk bij de soc.-dem. partij ingelijfd. In den Staat Montana echter heeft dit besluit reeds tot een ernstig conflict onder de georganiseerde arbeiders geleid. Van een voorstel tot het bespreken van candidaten, wilde de meerderheid in de Labor-Unions niets weten. Zij wenschte dat ieder vrij zou blijven in de politiek en in den godsdienst, opdat [50]allen zich zullen kunnen vereenigen in de Labor-Unions, ter verbetering hunner economische positie. In andere Staten gaat het min of meer op dezelfde wijze toe, maar niet altijd met hetzelfde resultaat. In Utah bijv. gaven de georganiseerde arbeiders blijken van groote onverschilligheid omtrent het al of niet stellen van een candidaat en werd daar, evenals in sommige andere Staten van het Westen, zonder veel debat de voorzitter der “Socialist Labor Party”, Eugene V. Debs, tot candidaat voor het presidentschap van de Verenigde Staten van Amerika geproclameerd. Debs is een bekwaam volksredenaar, die een vergadering weet mede te slepen en door scherpe satyre voortdurende aandacht wekt. In een stampvolle vergadering hoorde ik hem gisteravond twee uur achtereen “de kapitalisten” geeselen, wat heel lang is voor een meeting in Amerika; en toen hij te kennen gaf te zullen eindigen omdat het reeds 10 uur was, riep men van alle kanten: “go on”, “go on”.

Het werd halftwaalf toen de volksmassa na een daverend applaus uiteenging. Onder “de kapitalisten” verstaat de spreker hier de archi-millionairs, die bij name genoemd werden: Carnegie, Pierpont Morgan, Hanna, Hill enz., “die van de rijkdommen, door de arbeiders voortgebracht, weelderig leven, reisjes naar Europa maken, maar aan de productie niet deelnemen”. Zij werden de parasieten van den arbeid genoemd en vergeleken bij ongedierte, dat op het menschelijk [51]lichaam zijn bestaan vindt. Zelf hadden zij de leiding van de groote trusts, waaraan hun naam verbonden is, niet, want daarvoor namen zij arbeiders met hersenen, die voor hen dachten. Bewijs: zij gingen soms maanden van huis om te jagen of te zeilen, toen zij zoogenaamd aan het hoofd hunner zaken stonden, en toch gingen de zaken gewoon hun gang. Niemand in de fabrieken of werkplaatsen bemerkte dat zij zich op duizenden mijlen afstand daarvan bevonden!

De beide groote politieke partijen: de republikeinen en de democraten, konden alleen blijven bestaan door de arbeiders te bedriegen en hen zoodoende tegen hun eigen belangen in te doen stemmen. Hierbij werden Roosevelt en Parker geducht onderhanden genomen. Zij waren de werktuigen in handen der kapitalisten, naar wier pijpen zij verplicht waren te dansen.

De conclusie was, dat een “laborer”, die zijn belang goed begrijpt, moest stemmen voor den candidaat der Socialist Labor Party; want dat alles wat daartegen werd aangevoerd kon beschouwd worden als laster, waarvoor de kapitalisten hadden betaald.

In de vergadering werden biljetten verspreid met aanhalingen uit lezingen van Debs, waarin o.a. phrases voorkomen als deze:

“Bij deze gelegenheid, kameraden, hebben wij als arbeiders gezamenlijk op te trekken; wij zijn de [52]volksklasse, die door de eeuwen heen verdrukt, beroofd en vernederd zijn om de enkele reden, dat wij ons niet bewust waren van onze overweldigende kracht, die ons in staat stelt als eenig heerscher der wereld op te treden.”

“Is het uwe ondervinding niet, arbeiders, dat, naarmate de kapitalisten rijker worden, gij armer wordt? Dat naarmate de woningen der kapitalisten grooter en weelderiger worden, de uwe steeds kleiner en nederiger worden? Dat naarmate de kinderen van den kapitalist meer genoegens smaken en meer opvoeding genieten, des te zwaarder het kruis wordt voor uwe kinderen en dezen van de scholen verdrongen worden en beroofd van de genoegens van den kinder-leeftijd?”

“De oorzaak van dat alles is geen andere dan dat tusschen de arbeidende klasse en de kapitalistische klasse een ondempbare klove bestaat, een klasse-strijd om het bestaan.”

In dezen trant gaat het voort. Het gehoorde en het gelezene gaven mij de overtuiging dat de socialistische arbeiderspartij in Amerika nog verkeert in de “Sturm und Drangperiode”, die de partij in Duitschland en ten onzent achter den rug heeft. De banaliteiten over slavernij van den arbeid, over het zich verkoopen aan de kapitalisten, over de middelen van voortbrenging in handen van slechts een gering aantal kapitalisten, tot zelfs over de ijzeren loonwet van Lassalle, dat [53]alles, waaraan een sociaal-democraat ten onzent tegenwoordig niet meer denkt, wordt hier nog met graagte en met geweldig succes aan den man gebracht.

Heel veel invloed oefent de Socialist Labor Party in Amerika bij de verkiezingen nog niet. Haar kracht moet nu nog uitgaan hoofdzakelijk van de Labor-Unions, met het gevolg dat deze in hun toch reeds moeilijk bestaan worden bedreigd en hier op den duur de splitsing niet kan uitblijven, die ook in ons land is gekomen toen de politiek in de vakvereenigingen werd gebracht. In de oostelijke Staten van Amerika hebben de sociaal-democraten nog geen vat gekregen op de Labor-Unions. Hier in het westen, vooral onder de mijnwerkers, is het anders.

Intusschen bestaat hier onder de belijders der sociaal-democratische beginselen een verdeeldheid, die hen niet weinig verzwakt. Naast de Socialist Labor Party, de talrijkste der drie groepen, heeft Amerika een Social Democratic Party, die zich sporadisch in sommige oostelijke Staten voordoet en geheel onafhankelijk van de eerste haar kandidaten kiest, terwijl de beginselverklaring in hoofdzaak niet verschilt. Beide partijen staan op het Marxistisch standpunt. De eerste laat zich bij de bestrijding harer mededingster hoofdzakelijk er op voorstaan dat zij een arbeiders-partij is, die door arbeiders wordt bestuurd, geadministreerd, (financieel) in stand gehouden, en die arbeiders als candidaten voor regeeringslichamen stelt. De andere [54]partij onthoudt zich van felle bestrijding en gaat haars weegs. De derde fractie “the Socialist Trade and Labor Alliance” bestaat uit afdeelingen, die buiten de Labor Unions om, zich gevormd hebben als sociaal democratische vereenigingen en die zich bij de verkiezingen aansluiten bij de Socialist Labor Party.

Deze derde fractie, die in de oostelijke Staten thuis behoort, schijnt mij aangewezen om de beide andere in zich op te nemen en als één groote partij in de toekomst tegenover de zoogenaamde burgerlijke partijen in Amerika te zullen optreden.


In Colorado heeft het optreden van den gouverneur, tijdens de werkstaking van verleden jaar, niet weinig ergernis gewekt onder de arbeiders. Daarvan profiteeren nu natuurlijk de inmiddels in de Labor-Unions opgetreden sociaal-democraten, doch het meest nog de democratische partij, die thans de stemmen der arbeiders die niet voor den sociaal-democratischen candidaat willen stemmen, voor haar candidaat tracht te winnen.

De tegenwoordige gouverneur behoort tot de republikeinsche partij en aangezien hier niet zooals bij ons het meerderheidsstelsel geldt, doch als gekozen wordt beschouwd die de meeste stemmen op zich vereenigt, bestaat er heel veel kans, dat ditmaal zooveel stemmen aan den republikeinschen candidaat ontvallen, dat de democratische candidaat het wint.

Nu zal dit niet erg zijn voor den Staat Colorado, [55]waar als democratisch candidaat een man van rijpe ervaring en ongerepte reputatie gesteld is. Iemand die reeds twee maal te voren gouverneur van Colorado is geweest. Maar wat wel erg is, dat is de kans dat zij, die ditmaal voor een democratischen gouverneur gaan stemmen, nu ook hun stem op den democratischen candidaat voor president der Vereenigde Staten gaan uitbrengen. Want die verkiezingen hebben op denzelfden dag in November plaats en allicht zullen eenige honderden worden medegesleept om nu ook Parker boven Roosevelt te verkiezen.

Over deze beide candidaten in een volgend artikel. [56]

VI.

Oct. 1904.

Te Denver nam ik afscheid van het Interparliamentary-gezelschap. Dit ging niet verder westwaarts, terwijl mij de nieuwheid der westersche samenleving aantrok. Deze in haar wording en in haar uiting naar buiten waar te nemen, scheen mij een niet genoeg te waardeeren genot. Het gezelschap ging, na één dag te Denver te hebben doorgebracht en dáár door de bevolking op gulle wijze te zijn ontvangen, over Chicago naar Washington, en van daar naar New-York terug.

Te Washington werd het door den President der Vereenigde Staten ontvangen, en wat daar verder gebeurde, met betrekking tot het arbitrage-vraagstuk, is natuurlijk de geheele wereld over per telegraaf medegedeeld. Een paar uitstapjes per spoor werden den leden der Interparlementaire Conferentie te Denver aangeboden. Het eene ging naar een pas aangelegde spoor, die hoog over de Rocky Mountains een directe verbinding brengt met de far west. De aanleg had veel van de Gothard lijn tusschen Flüelen en Göschenen en werd als een meesterstuk van ingenieurswerk geroemd. Aan dien tocht nam ook Bryan deel, de candidaat [57]der Democratische Partij voor het Presidentschap der Vereenigde Staten in 1896 en 1900. In een korte, kernachtige speech leerden wij de groote gaven van hem als redenaar kennen. Een ander uitstapje ging naar de landbouw-school, op 2 uren sporen van Denver gelegen.

Daar kregen wij een denkbeeld van de hoogte waarop de landbouw en de vruchtenteelt in Colorado staan. De eerste behoeft voor Nederland niet onder te doen en de laatste staat er oneindig veel hooger. De keurigste vruchten worden daar op land, dat 15 jaar geleden nog braak lag, geteeld en bij wagonvrachten naar de oostelijke Staten van Amerika gezonden. De appels, die het langst goed blijven, worden naar Europa, ook wel naar Nederland uitgevoerd. In de nabijheid waren eenige groote beetwortel-suikerfabrieken. Op het verbouwen van beetwortels legt men zich overal in de westersche Staten met energie toe. In Wyoming, in Montana, in Utah, overal zag ik beetwortelvelden en de suikerfabrieken in de onmiddellijke nabijheid daarvan.

Voor onze suikerfabrikanten wel een reden tot bezorgdheid. Al zal de uitvoer van suiker uit Nederland niet dadelijk belangrijk afnemen, te rekenen valt er mede, dat op den duur Amerika geen beetwortelsuiker meer invoert. In 1902 fabriceerde het reeds 150.000 ton suiker van bieten op eigen bodem verbouwd (10 jaren te voren was het slechts 5000 ton). De cijfers van 1903 vond ik in “The Statistician and Economist [58]1903/04” niet vermeld, maar zij zullen zeker belangrijk hooger zijn. In verhouding tot de 2 millioen ton, die jaarlijks worden ingevoerd, moge dit cijfer miniem schijnen, men bedenke wel dat bietenbouw, op groote schaal, nog nieuw is in Amerika en dat zulk een bouw, indien hij rendeert, in weinige jaren ontzaglijk toeneemt. De bodem schijnt hier bijzonder geschikt voor de suikerbietenteelt, en van regeeringswege worden tegenwoordig voor onafzienbare velden irrigatiewerken aangelegd. Dat wil zeggen, dat honderdduizenden bunders grond, die voorheen ongebruikt bleven liggen, omdat er wegens gebrek aan water niets op verbouwd kon worden, thans onder cultuur komen en in niet geringe mate de voortbrenging doen toenemen.

Den dag van vertrek werd eerst nog een automobiel-tocht door en om de stad georganiseerd. De houders van automobielen waren opgeroepen; ruim honderd gaven daaraan gehoor. Men kan zich de welvaart dezer stad met 175.000 inwoners ongeveer voorstellen, wanneer men weet dat daar over de 200 automobielen worden gehouden; meer dan één op 1000 inwoners. Maar die welvaart bleek ook uit de talrijke vrij groote villa’s in de buitenwijken der stad. Er waren er onder die op kasteelen geleken; er waren er ook van bescheiden omvang, maar allen hadden slechts twee of drie verdiepingen en stonden geheel op zichzelf, aan vier kanten door tuin of grasveld omgeven.

Ik bleef nog enkele dagen te Denver, vóór ik verder [59]westwaarts trok en genoot daar de heerlijke, opwekkende berglucht, waarvoor deze stad, op 1700 meter boven de zee gelegen, vermaard is. Van de 1500 fabrieken en werkplaatsen, die Denver volgens statistische gegevens telt, bemerkt men bij het ademen niets. De lucht is zuiver en droog als in het hooggebergte van Zwitserland. De kostbare openbare gebouwen, waarvan ik alleen wil noemen het Statehouse en de High-school, bewijzen dat men ook aan de aesthetica wel offers wil brengen. Jammer dat men dit in de westersche Staten niet doorvoert met de telephoonpalen. Deze onooglijke masten heeft men, zooals ze uit het bosch kwamen, van de schors ontdaan en toen met wat witte verf besmeerd. Zóó staan ze op kleinen afstand in het midden der straten of op zij langs de breede trottoirs; practisch misschien en voldoende aan hun bestemming, maar hinderlijk leelijk tevens. Dat is zoo te Denver en is evenzoo in andere westersche steden van Amerika.

Die steden zijn alle pas aan ’t opkomen. Nog slechts weinige jaren geleden waren zij niet meer dan nederzettingen. Zij hebben dit nu vóór op de oude steden van Europa, dat zij geheel naar de eischen der hygiëne konden worden aangelegd en dan ook alle flinke, breede straten hebben van ten minste 30 meter; de straten in Salt Lake City zijn zelfs 40 meter breed; met breede trottoirs, zoodat van den rijweg door voetgangers nooit gebruik gemaakt wordt. [60]

De high-school te Denver is, wat inrichting en leerplan betreft, gelijk te stellen met onze gymnasia. Op onbekrompen wijze heeft de stad voor dit onderwijs gezorgd. Het wordt, als alle onderwijs van overheidswege, gratis gegeven. Hun, die de leermiddelen niet kunnen betalen, worden ze gratis verstrekt. De school telt meer dan duizend leerlingen; jongens en meisjes, ongeveer gelijk in aantal, en heeft een uitgebreide bibliotheek. De directeur der school, die den titel van professor voert, maakte mij opmerkzaam op een groot aantal etsen en gravures naar schilderijen van bekende Hollandsche meesters, in een der bijzalen van de bibliotheek, en verzekerde mij dat niets de leerlingen meer aantrok dan de geschiedenis der Nederlandsche kunst. Ik was er juist op ’t oogenblik dat een half uur gepauseerd werd voor den lunch. De leerlingen gingen dien op het groote grasveld, dat aan 4 kanten de school omgeeft, gebruiken. Ieder had namelijk een trommeltje, waarin zich de boterham en eenige vruchten bevonden, mede naar de school genomen.

Opvallend was de groote orde, waarmede deze duizend levenslustige jonge menschen, van tusschen 14 en 20 jaar, de school verlieten en na een half uurtje weder binnenkwamen. Opvallend ook hoe alle meisjes zich na den lunch bezig hielden aan ééne zijde van het grasveld en alle jongens hetzelfde deden aan de andere zijde.

Eene proefneming op sociaal gebied wordt thans te [61]Denver genomen, die de belangstelling onzer vereeniging Pro Juventute overwaard is. Er is namelijk in 1903 eene wet in werking getreden, waarbij kinderen beneden 16 jaar, die een misdrijf of overtreding hebben gepleegd, worden verwezen naar de “Juvenile Court”. Daar kunnen ze worden veroordeeld, tot opzending naar een verbeterhuis, óf ze ontvangen een terechtwijzing van den rechter en worden verder onder toezicht geplaatst van een door den Staat gesubsidieerde “Vereeniging tot bevordering van het werk der Juvenile Court”.

Sedert de wet in werking is, werd de opzending naar een “detention-school”, zooals het verbeterhuis genoemd wordt, heel zelden noodig geoordeeld, terwijl het onder toezicht plaatsen als regel gold.

Judge Lindsay, van wien ik vele bijzonderheden vernam, is de vader van deze wet. Hij werd na de invoering als eerste judge van de Juvenile Court benoemd en was zeer enthousiast over de gunstige werking ervan. De judge is een 40-jarig ongehuwd heer met ongekunstelde levendige manieren, die al zijn tijd en al zijn energie wijdt aan de verbetering van het opkomend geslacht. Terwijl ik bij hem zat, kwamen achtereenvolgens drie jeugdige boefjes zich melden. Zij waren wegens ernstige misdrijven—meestal stelen, brandstichten of mishandeling van dieren—niet veroordeeld, maar moesten iedere week bij den judge komen om te vertellen hoe het met [62]hen ging. Door de hoofden der scholen of door de leden der bovengenoemde vereeniging wordt hij natuurlijk mede voortdurend op de hoogte gehouden. Alleraardigst was de joviale manier van omgang tusschen den rechter en deze jongens. Open en rond vertelden zij de onschuldige jongensstreken, die zij gedurende de week hadden uitgevoerd en de rechter lachte hartelijk mede. Aan het eind volgde een kleine vermaning om toch vooral op te passen, dat zij niet in de oude fout zouden vervallen, wat zij met een “certainly not, Judge” oprecht beloofden. De ouders dier kinderen worden natuurlijk ook gewaarschuwd om toe te zien en dit is vooral daarom noodig, omdat volgens diezelfde wet, de ouders ook gestraft kunnen worden wegens verwaarloozing der opvoeding van de kinderen.

Het rooken en het drinken van alcohol door kinderen beneden 16 jaar, is bij diezelfde wet verboden; en strafbaar kunnen worden gesteld bij overtreding de ouders en de kinderen en degenen die tabak of drank aan de kinderen verkoopen. Deze mogen ook niet in herbergen worden toegelaten; degenen die hen daarheen medenemen of de houder die hen daar toelaat, kunnen worden gestraft.

De Judge verzekerde mij de beste resultaten van deze bijzondere wetgeving te hebben verkregen en dat verwondert mij niet bij zulk een uitvoering. Waar vindt men echter de Lindsay’s die zulk een regeling in een levend beginsel van ons maatschappelijk samenzijn weten om te zetten? [63]

Onder zeer gunstige indrukken verliet ik de hoofdstad van Colorado. Ik kan begrijpen dat de betrekkelijk vele Hollanders, die er wonen, aan hun nieuw vaderland gehecht worden en het oude na eenigen tijd vergeten. Tot de laatsten behoort echter niet het oud-raadslid van Amsterdam, de heer M. P. Pels, die nu reeds 15 jaar te Denver woont, maar nog in hart en nieren Nederlander en Amsterdammer is gebleven. Met hartelijke vreugde is hij iederen Nederlander, die zich tot hem begeeft, van dienst en met groote erkentelijkheid denk ik terug aan de vele zorgen die hij had om mij het verblijf te Denver zoo aangenaam mogelijk te maken.

Het doel van de verdere reis was Utah en zijn hoofdstad Salt Lake City: het land der Mormonen! Welk Nederlander denkt hierbij niet onmiddellijk aan de veelwijverij? De pers in Europa heeft zooveel jaren lang van dit merkwaardig volk niets anders medegedeeld, dan overdreven en soms onware voorstellingen omtrent het huwelijks-leven der Mormonen, dat men langzamerhand is gaan gelooven, dat dit zoo ongeveer het eenige was, dat van hen te zeggen viel. En dit is onjuist. Wie het voorrecht had in Europa kennis te maken met bewoners van Utah die ons werelddeel kwamen bezoeken, wist reeds dat de veelwijverij, als onderdeel van hun kerkleer, feitelijk buiten werking was gesteld en geheel zal hebben afgedaan, zoodra de generaties, waaronder die leer in practijk werd gebracht, 1844–1891, zullen zijn uitgestorven. In 1882 werd [64]een wet in ’t leven geroepen, waarbij veelwijverij werd strafbaar gesteld. Heel streng werd aan die wet de hand niet gehouden. De beweging, toen op touw gezet voor een scherpe toepassing, had eene proclamatie ten gevolge in 1891, die aan de instelling een einde maakte.

De Mormonen zelf namen in hun 13 artikelen des geloofs op de verklaring (art 12) “Wij gelooven als onderdanen van Koningen, Presidenten, Regeerders en Overheidspersonen de wet te moeten gehoorzamen, eeren en steunen”, en mijn vaste overtuiging is, dat zij zich daaraan thans houden.

Wat evenwel nog steeds aanleiding geeft tot valsche geruchten in Europa omtrent de samenleving der Mormonen, dit zijn de oude verhoudingen die vóór de proclamatie van 1891 dateeren. Die verhoudingen konden niet ongedaan worden gemaakt. De 65-jarige president der kerk, Joseph F. Smith, vóór enkele jaren als getuige opgeroepen in een onderzoek naar de al of niet toepassing der leer door een tot lid van den Senaat gekozen Mormoon, verklaarde open en rond van zichzelf, meerdere vrouwen te hebben, maar tot geen prijs tekort te willen schieten in de verplichtingen, die hij bij de verschillende huwelijken tegenover haar op zich had genomen.

En zoo zijn er meerderen in Utah. Maar zij sterven uit. De jongere geslachten houden zich aan artikel 12 hunner geloofsbelijdenis en voegen zich in dit opzicht geheel naar de eischen van het sociale leven. [65]

Er is echter juist dezer dagen een nieuwe beweging tegen de Mormonen op touw gezet, voortkomende uit politieke kringen. Zij heeft zich geuit in de oprichting in Utah eener nieuwe organisatie, zich noemende “Amerikaansche Partij”. Deze stelt zich ten doel: “scheiding van kerk en staat.” Toen ik pas van die leus hoorde, klonk zij mij vreemd in de ooren, daar toch geen land ter wereld zich met zijn staatswezen zoo onzijdig gehouden heeft tegenover een kerk, als Noord-Amerika.

Het bleek mij dan ook bij navraag, dat de bedoeling dezer leuze was, geen candidaten voor regeerings-colleges of voor openbare ambten te stellen of te steunen, die deel uitmaken van den clerus van een kerkgenootschap. Die leuze hindert geen der andere kerkgenootschappen, daar het zelden of nooit voorkomt, dat een priester voor een openbaar ambt (gouverneur, rechter, burgemeester) of voor een wetgevend lichaam gecandideerd wordt.

In de Mormonen-kerk bestaat echter eene organisatie, die duizenden, dus ongeveer alle, bekwame en ijverige aanhangers der kerk, tot leden van den clerus maakt. Deze priesters vervullen niet, zooals in andere kerken, betaalde ambten. Allen hebben een maatschappelijken werkkring en vervullen het priesterschap als eere-ambt, waarvoor geen bezoldiging genoten wordt. De besten onder hen worden voor dat ambt gekozen.

Is het wonder, dat deze zelfde personen mede het [66]eerst in aanmerking komen, wanneer de Mormonen een keuze hebben te doen voor een staatkundige betrekking? Het gevaar, dat de gekozene bij de vervulling dier betrekking de belangen van zijn kerk niet uit het oog verliest, is natuurlijk aanwezig. Evengoed als het gevaar bestaat, dat een heftig bestrijder van het Mormonisme, indien hij tot een openbaar ambt geroepen wordt, de belangen der Mormonen zal veronachtzamen.

Mij is echter bij onderzoek uit geen enkel feit gebleken, dat de hoofdmannen der Mormonen, gedurende de halve eeuw dat zij in dezen Staat geregeerd hebben, hun kerk op een of andere wijze ten koste van het algemeen belang hebben bevoordeeld. Daarentegen wordt door vriend en vijand erkend, dat zij dezen Staat tot grooten bloei hebben gebracht en zijn bevolking tot een der welvarendste van geheel de wereld. Het is inderdaad een lust te zien hoe hier, door ijver en vlijt, maar vooral door taaie volharding een woestenij, grooter in omvang dan ons geheele land, is herschapen in vruchtbare akkers, in weelderige boomgaarden, in groene weiden. Overal heerscht welvaart. Armoede kent men in den Staat Utah niet.

De meerderheid der bevolking bestaat nog altijd uit aanhangers der Mormoonsche kerk. Maar de welvaart die er heerscht en de rijkdom aan mineralen die nog in den grond verborgen ligt, heeft stroomen van menschen uit andere Staten daarheen gelokt. Met [67]het gevolg, dat de verhouding tusschen Mormonen en niet-Mormonen spoedig ten gunste der laatsten kan verkeeren. En dit vooruitzicht openbaart zich thans reeds in een georganiseerd verzet tegen deze aanhangers der “kerk van Jezus Christus der heiligen van de laatste dagen”, zooals zij zich noemen. Wanneer men de leiders der nieuwe politieke partij vraagt, wat hen noopt om onder de leuze “scheiding van kerk en staat” tegen de Mormonen te velde te trekken, dan krijgt men uit de onbestemde antwoorden den indruk, dat het verzet veeleer voortkomt uit afkeer van het streng dogmatisch geloof der Mormonen en hun zelfverheerlijking als uitverkorenen Gods, dan uit eenig politiek beginsel. En dit is ook natuurlijk, omdat de politieke partij-verdeeling bij de Mormonen zich precies voordoet als bij het geheele Amerikaansche volk.

De partij der Democraten telt onder hen zeer vele aanhangers, al heeft, naar mij verzekerd werd, de partij der Republikeinen er nog altijd de overhand. Of nu een democratisch Mormoon zal gaan stemmen op een democratisch candidaat, die niet tot zijn kerk behoort, liever dan op den republikeinschen candidaat, die wel tot zijn kerk behoort, wie zal dat zeggen?

Ik vroeg het sommigen op den man af, doch kreeg zulk een onbepaald antwoord, dat ik voor mijzelf geen conclusie durf trekken.

Doch wat zij ook mogen doen, zij zullen voor ons Nederlanders altijd blijven een sympathiek volk, omdat [68]zij, trots alle vervolging, volhard hebben in hun geloof en daardoor de kracht konden ontwikkelen om honderdduizenden tot welvaart te brengen.

Mocht het hun lot zijn, de leiding over het land, dat zij voor hun volk als de door God aangewezen woonplaats beschouwen, en dat zij door wijs beleid tot zoo hooge ontwikkeling hebben gebracht, te zien overgaan in handen van hun tegenstanders op kerkelijk gebied, dan is het stellig te hopen dat deze in verdraagzaamheid voor de Mormonen niet zullen onderdoen. Er bestaat waarschijnlijk geen sekte die deze deugd in hooger mate eigen is dan de Mormonen. Bovendien bezitten zij de maatschappelijke deugd van geen alcohol te gebruiken en niet te rooken. Neemt men dat alles in aanmerking dan zal het voorzeker zeer quaestieus zijn of de verandering van gouvernement wel verbetering zal brengen. [70]

VII.

October 1904.

Tegen dat dit schrijven gedrukt wordt, hebben de verkiezingen plaats gehad voor president der Vereenigde Staten. Over deze groote gebeurtenis, die thans alle Amerikanen, van het oosten tot het westen en van het zuiden tot het noorden, bezig houdt, wil ik een enkel woord zeggen. Misschien vind ik later wel eens aanleiding daarop uitvoeriger terug te komen. Voorshands dus de verklaring dat de strijd mij toeschijnt meer om personen dan om beginselen te worden gevoerd.

Het is toch merkwaardig hoe weinig verschil er tusschen de beide groote politieke partijen: die der Democraten en die der Republikeinen bestaat. Deze beide partijen zijn het namelijk, die elkander de teugels van het bewind bestrijden. De Populisten, een partij, die het oorspronkelijk (in 1892) voor agrarische belangen opnam en de Monopolisten bestreed, predikte daarna het staatssocialisme. Zij hebben naar het schijnt geen presentabelen candidaat voor president, en laten dientengevolge weinig van zich hooren. Bij de vorige verkiezingen, speciaal die van 1892 en van 1896, ontwikkelden zij heel wat kracht. Ditmaal verspreidden [71]zij zich over de drie overige partijen. Want behalve de beide genoemde partijen, komt ook de sociaal-democratische in ’t vuur en deze werkt hier met den ijver der jeugd, zoodat het aantal stemmen op haar candidaat uit te brengen ongetwijfeld groot zal zijn. Evenwel gering, in verhouding tot het aantal stemmen door de “bourgeois”-partijen uit te brengen.

Intusschen mag niet uit ’t oog verloren worden, dat de omstandigheden zeer ten gunste van de sociaal-democratische propaganda medewerken. Eerstens de strikes in Colorado en in Chicago. Ik heb over de eerste in een vorig artikel reeds gesproken. Er is daar door de overheid zoo onhandig opgetreden, dat velen in dien Staat en in naburige Staten bij de komende verkiezing zich zullen scharen bij de zich noemende arbeiderspartij, om op die wijze aan hun ongenoegen uiting te geven.

En een andere quaestie van groot belang, die de arbeidersbevolking, vooral van de westersche Staten, bezighoudt, is die der Chineezen.

Het tractaat, tusschen China en de Vereenigde Staten gesloten, waarbij de vestiging van Chineezen in die Staten wordt uitgesloten, behalve als koopman, onderwijzer, leden der diplomatie, loopt dit jaar ten einde. Dat tractaat is indertijd gesloten op aandrang van het parlement, dat de Chineezen niet wilde toegelaten zien op grond van de groote concurrentie, die zij den Amerikaanschen arbeiders in eigen land aandeden. Zij leefden van heel weinig en werkten tegen lage loonen. [72]Die er waren, mochten blijven. Aan die uitsluiting is vrij streng de hand gehouden. Een groot aantal dezer goedkoope arbeiders kwam door sparen in beter doen en trok naar China terug of vestigde zich hier als winkelier of handelaar. Met het gevolg dat het aanbod verminderde en de loonen al heel spoedig stegen tot de hoogte der loonen voor andere arbeiders.

Onderwijl zijn echter de landbouw en de vruchtenteelt in Californië, waar de Chineezen hoofdzakelijk gevestigd waren, enorm toegenomen en moet in den oogsttijd heel wat op het land blijven verrotten wegens gebrek aan handen.

Tot dien arbeid behoort ook het schoonhouden der druivenvelden en het plukken der druiven. Dat geschiedt in de maanden Augustus en September, wanneer de zon op haar felst brandt. De Amerikaansche arbeider is tegen dien afmattenden arbeid niet zoo goed bestand als de Chinees en de Japanner.

Japanners nu komen er niet genoeg om aan de groote navraag voor dien arbeid te voldoen. Ook is er in Amerika gebrek aan dienstboden en heeft de Chinees, veelal in groote gezinnen, de plaats ingenomen van de keukenmeid. Voor een goede keukenmeid worden hier loonen gegeven van honderd gulden per maand, zoodat ook daarvan bij het in dienst nemen van een Chinees bespaard kan worden. En vele huismoeders beweren, dat Chineezen handelbaarder zijn dan vrouwelijke dienstboden. [73]

Men beweert nu hier, dat de gezant van China te Washington met gunstig gevolg is werkzaam geweest, om bij vernieuwing van het tractaat, gunstiger bepalingen te bedingen voor de vestiging van zijn gestaarte landgenooten hier te lande. Maar daarvan lekt natuurlijk niets uit en degenen bij de groote partijen, die het zouden kunnen weten, zwijgen daarover in het openbaar. De tuinders en landbouwers, benevens de huisvrouwen, dringen aan op grooter invoer van Chineezen.

De sociaal-democraten maken van het stilzwijgen der leiders van de groote partijen over deze quaestie gebruik, om den maatregel van grooter invoer te bestrijden en aan te toonen, dat daardoor opnieuw de loonen zouden dalen. Deze beide omstandigheden zullen den sociaal-democratischen candidaat, Eugene V. Debs, heel wat stemmen bezorgen, die anders op den republikeinschen of democratischen candidaat zouden zijn uitgebracht.

Bovendien wordt in al de plaatsen, waar in den laatsten tijd een strike heeft plaats gehad, een handig gebruik gemaakt van het feit, dat de werkgevers de vakvereenigingen trachten te dooden. Werklieden, die gunstig gestemd zijn voor het vakvereenigings-leven, worden nu opgeroepen om te stemmen voor den candidaat der arbeiders, die de organisatie van den arbeid in vakvereenigingen wil bevorderen, en dat is natuurlijk de sociaal-democratische candidaat! De argumenten snijden wel niet altijd hout, maar zij maken indruk en winnen kiezers. [74]

Omtrent de beide andere candidaten, verklaarden mij Amerikanen, op wier oordeel ik in deze gerust durf afgaan, dat het voor den gang van zaken in Amerika tamelijk onverschillig was wie gekozen zou worden, want dat beiden, Roosevelt en Parker, bekwame en eerbiedwaardige figuren waren. Verschil in practische politiek bestaat nagenoeg niet. Wel wordt beweerd, dat R. de uitwassen der trusts tekeer zal gaan, maar niemand die een oogenblik gelooft aan het welslagen dezer goede bedoeling. Het gaat hiermede als met belastingen: particulieren zijn altijd nog iets slimmer dan de fiscus. Voorts wordt R. voorgesteld als een vriend der kleurlingen; evenwel de andere partij speculeert te zeer op een deel der stemmen in de zuidelijke Staten, dan dat zij daartegenover een beperking der rechten en vrijheden van de negers zou willen prediken. En het “Imperialisme”, waarvan R. zoo verdacht wordt, is zoo onschuldig, dat het zelfs de vraag zou zijn of Parker niet minstens hetzelfde gedaan zou hebben, indien hij voor het Philippijnen-vraagstuk gesteld was geworden.

Het munt-vraagstuk is voorloopig ook van de baan. Amerika heeft onder den vorigen president, Mc. Kinley, den enkelen gouden standaard onvoorwaardelijk aanvaard. In 1896 en 1900 werd Bryan hoofdzakelijk door de Westersche Staten van Noord-Amerika voor het presidentschap als candidaat der democratische partij gesteld, omdat hij voorstander was van de vrije aanmunting [75]van zilver. Gelukkig voor Amerika werd het voor de proefnemingen van dezen zilvercandidaat bewaard.

Was hij geslaagd en had hij zijne theorie omtrent de geld-circulatie in practijk gebracht, het zou het Amerikaansche volk nog grooter schatten hebben gekost, dan de zilver-wetten van Bland en van Sherman. De ervaring, thans omtrent goud als ruilmiddel opgedaan, wijst dit uit.

Blijft dus voor de komende verkiezing over: de tarief-quaestie, waarbij het niet gaat om het beginsel van vrijhandel of bescherming, maar eenvoudig om wat meer of minder protectie.

De Amerikaansche nijverheid, met haar ontzaglijke productie, heeft voor vele artikelen de grens der navraag in eigen land reeds bereikt of overschreden. Met het gevolg, dat buitenlandsche markten moeten worden gezocht en men, om te kunnen concurreeren, dit door de Amerikaansche verbruikers wil laten betalen. De fabrikanten zeggen namelijk dat zij op de buitenlandsche markten niet kunnen concurreeren, omdat de loonen overal elders, in Duitschland b.v., lager zijn dan in Amerika.

Vermindert men nu de invoerrechten, dan moeten de loonen noodzakelijkerwijze dalen. Want de winst op het binnenlandsch verbruik gemaakt, moet voor een deel de productie-kosten goedmaken van de goederen, die worden uitgevoerd. [76]

De arbeiders worden daarom in hun eigen belang geraden voor R., die geen verlaging van tarief voorstaat, te stemmen. De democraten daarentegen willen verlaging van het tarief om niet langer den buitenlandschen verbruiker te bevoordeelen ten koste van den inlandsche.

Hoe het nu in dien strijd verder toegaat, zal ik maar onvermeld laten. Heel verkwikkelijk is die literatuur niet.

Het tijdschrift de Cosmopolitan van Augustus zegt in een leading-artikel o.a.:

“In de laatste twintig jaren is de corruptie bij de stemmingen toegenomen in zulk een mate dat het verontrustend is voor hen, die de geschiedenis der republieken van Rome en Griekenland kennen. Iets zal moeten worden gedaan om vele burgers te genezen van hun onverschilligheid en van hun onwetendheid omtrent de macht van het stembiljet.” Dan wordt aanbevolen om in lezingen de aandacht hierop te vestigen en op de scholen het opkomend geslacht de noodzakelijkheid om gebruik te maken van het stembiljet, op ’t hart te drukken.

Voorts om streng op te treden tegenover alle overtredingen bij de stembus en die zwaar te straffen.

Zooals men ziet, zijn de Amerikanen zelf niet blind voor de misbruiken bij de verkiezingen; voor ons buitenlanders zal het ’t verstandigst zijn ons aan de Amerikanen te spiegelen en er voor te waken dat op eigen bodem hun uitwassen der democratie geen wortel schieten.

Ik heb nog iets mede te deelen over den 4en September, [77]den dag waarop het feest der arbeiders in Amerika wordt gevierd. Dat feest door mij in New-York gade geslagen, heeft diepen indruk op mij gemaakt en gaf mij aanleiding omtrent de arbeidersbeweging in Amerika wat meer te weten te komen. “Labor day” wordt door de Amerikaansche arbeiders gevierd op den eersten Maandag in September. Dan is alles gesloten, nog meer zelfs dan op Zondag. Het is een algemeen erkende vacantie-dag. Alleen de treinen en trams loopen en sommige cafés en restaurants zijn geopend, benevens enkele plaatsen van amusement. De georganiseerde werkers houden dan een demonstratie. En welk eene! Nimmer zag ik een optocht die zoo indrukwekkend was. Over de 40,000 leden van labor-unions trokken met hunne banieren en muziek-korpsen door de voornaamste straat—de 5th Avenue. Regelmatig en ordelijk ging alles in zijn werk. En een lust was het om sommigen van die kranige kerels te zien marcheeren met een wandelstok, waarop een klein Amerikaansch vlaggetje gestoken, in de hand.

De muziek was van vele korpsen voortreffelijk. Toen de labor-union der stoomketel-makers en later die van de electrische monteurs voorbijtrok, werden de jonge knappe werklui uit verschillende ramen met zakdoeken toegewuifd. Het was trouwens eene bekoring voor ’t oog, dat energiek in den pas marcheeren van deze goed geschoolde werkers.

Bijna drie uren duurde het voorbijtrekken van den [78]stoet en met blindheid zou men geslagen moeten zijn om niet in te zien, dat eene buitengewone kracht van zulk eene organisatie, mits goed geleid, ten bate der arbeiders moet uitgaan. En de arbeidersbeweging in Amerika wordt goed geleid. Aan het hoofd der groote groepen staan talentvolle leiders, die zich van de groote verantwoordelijkheid hunner taak volkomen bewust zijn. De politiek wordt in de vakvereenigingen als contrabande beschouwd en de leiders onthouden zich stipt van eenige politieke bemoeiing.

Dit is niet naar den zin der sociaal-democratische partij alhier, maar aangezien deze ver in de minderheid is, zal het alleszins juiste beginsel om de politiek buiten de vakvereenigingen te houden, voorshands wel gehandhaafd blijven. Men heeft er trouwens hier de goede gevolgen van leeren kennen. De labor-unions zijn hier niet gesplitst in politieke of godsdienstige fracties, met ieder van welke rekening moet worden gehouden, wanneer een conflict tusschen kapitaal en arbeid uitbreekt. Hier trekken allen één lijn. Wel bestaan er in sommige labor-unions vereenigingen van “Scandinaviërs”, van “Polen” of van “Duitschers”, maar dit geschiedt alleen, omdat men elkander als oude landgenooten en met het oog op de taal beter verstaat. Bij conflicten houden zij zich aan de voorschriften van het federatief bestuur.

De groote labor-unions, met over de twee millioen leden, hebben van af 1881 dat federatief bestuur. [79]

Aan het hoofd daarvan staat sedert 1882 de sigarenmaker Samuel Gompers, een scherpzinig en welsprekend volksman. De organisatie is onder zijn leiding tot zeer grooten bloei gekomen en heeft thans den invloed der “knights of labor” geheel overvleugeld. Te Washington in de nabijheid der regeering-bureaux gevestigd, wordt tusschen beider administraties voortdurend een druk verkeer onderhouden.

Het zou de moeite loonen eens na te gaan wat al in de 20 jaren dat Gompers aan het hoofd der federatie staat, in het belang der arbeiders is tot stand gekomen. Dat is niet gering. Verhooging van loon en verkorting van arbeidsduur in bijna alle aangesloten vakken en, wat meer zegt, eene aaneensluiting der werkgevers in hetzelfde vak, die met de federatie der werkers onderhandelt over de belangen van den arbeid en van de arbeiders.

Indien de sociaal-democraten niet, door de politiek te brengen in de vakvereenigingen, een belangrijk deel der arbeiders van de algemeene federatie hadden vervreemd, ware voor Amerika spoedig het tijdstip aangebroken geweest, dat de georganiseerde werkgevers hadden gestaan tegenover de georganiseerde arbeiders, en dat voortaan door overeenkomst met minnelijke schikking of arbitrage de geschillen tusschen de beide partijen zouden worden beslecht. De verdeeldheid die thans onder de arbeiders heerscht, houdt nu dit tijdstip te hunnen nadeele op verren afstand. [80]

VIII.

9 Nov. 1904.

Men zal het mij zeker niet euvel duiden dat ik, onder den indruk der groote politieke gebeurtenis voor Amerika, neen voor geheel de wereld, mijn artikel aanvang met een woord over den uitslag der verkiezingen.

Terwijl ik schrijf is het natuurlijk ook reeds in Nederland bekend dat Theodoor Roosevelt tot President gekozen is. Reeds meer dan een maand vertoef ik in Californië welke Staat een bolwerk van de Republikeinsche partij mag heeten. De strijd werd hier alleen gevoerd om Roosevelt een zoo groot mogelijke meerderheid te bezorgen; van kans op winnen voor een der andere partijen was geen sprake.

Zoodoende werd de uitslag voor een niet gering deel de thermometer, waarop men de populariteit van den tegenwoordigen president zou kunnen aflezen. En dat die populariteit werkelijk zoo groot is als van hier uit bij herhaling in de Europeesche bladen wordt beweerd, dat hebben de cijfers thans bewezen. Want niet alleen in Californië, maar nog in 32 van de 44 andere Staten van Amerika werd Roosevelt met buitengewoon groote meerderheid gekozen; grooter [81]zelfs dan de partijgenooten omtrent den vermoedelijken uitslag durfden voorspellen.

Nooit te voren is een president van Amerika met zoo groote meerderheid gekozen.

Van de 14 millioen stemmen die uitgebracht zijn, heeft Roosevelt een meerderheid van 1.950.000; dat is nog ruim een millioen stemmen meer dan Mc. Kinley kreeg in 1900, toen hij voor een tweede tijdperk van vier jaren gekozen werd; hij werd zooals men weet kort na die verkiezing door een pistoolschot om ’t leven gebracht.

Wat aan deze verkiezing vooral groote beteekenis geeft, dat is de versterking der republikeinsche partij in het lager en hoogerhuis. De meerderheid in de “House of Representatives” is tot 106 gestegen: niet gering op een aantal van 390 leden terwijl de “Senate” op zijn 90 leden, (2 voor elken Staat), 55 republikeinen telt; een meerderheid van 20.

Met zulk een meerderheid voor zichzelf en in de vertegenwoordigende lichamen waarmede hij te regeeren heeft, kan thans een energiek optreden tegen de uitwassen der Trusts verwacht worden.

De bescherming der kleurlingen tegen sociale achteruitzetting; de ontwikkeling der Philippijnsche bevolking voor home-rule; handhaving van het protectionistisch tarief en van den gouden standaard; versterking van de vloot; bevordering der landbouw-belangen in de verschillende Staten; vrijheid van den arbeider om al of niet aangesloten bij een vakvereeniging, zijn arbeid [82]te verrichten; ziedaar de overige punten van het program van den President bij de verkiezingen ter sprake gebracht.

Wat Roosevelt deze overweldigende meerderheid bezorgde, dat was minder zijn politiek program dan wel zijn persoon. Het Amerikaansche volk is overtuigd van zijn rechtschapenheid en eerlijkheid en gevoelt zich veilig onder eene regeering met hem aan het hoofd. Daarbij komt, dat overal in Amerika buitengewone welvaart heerscht en geen enkel groot vraagstuk zich op den voorgrond dringt.

Van den tegen-candidaat weet men weinig meer dan dat hij een bekwaam en eerlijk rechter is; of hij tevens een goed hoofd van den Staat zou zijn kon men hopen, niet weten.

Alle deze redenen droegen er toe bij om met madame Angot te zeggen:

Il ne faut pas la peine, assurément, de changer de gouvernement.

Californië.

Hierboven zeide ik, dat ik reeds langer dan een maand in Californië vertoef, wat heel lang mag heeten wanneer men bedenkt hoe ontzaglijk uitgebreid Amerika is en men 4 jaren zou noodig hebben om het te zien als men in ieder der 45 Staten zich langer dan een maand ophield. Er is echter een zeer overwegende reden voor dit langdurig oponthoud. Ten eerste een persoonlijke, het klimaat. Zoo heerlijk droog is hier [83]de lucht en zoo zuiver, dat men niet besluiten kan weg te gaan, als het niet hoog noodig moet.

Heeft men, van Oostelijk-Amerika komende, de lange, breede en zeer hooge bergketen gepasseerd: Rocky Mountains en Sierra Nevada, dan komt men eerst in een vallei en vervolgens heeft men nog een lagere bergreeks, de zoogenaamde “Kust-reeks”.

Die vallei, van 4½ millioen Hectaren, wordt gevormd door de Sierra Nevada en door de reeks kustbergen, die noordelijk en zuidelijk in Californië elkander naderen en zich vereenigen.

Naarmate men de kust van den Stillen Oceaan nadert, wordt het klimaat zachter en droger en over de geheele lengte van meer dan 1600 kilometer der kust vindt men in groei zijnde badplaatsen, waarheen het geheele jaar door, de oostelijke bewoners van Amerika zich begeven, wanneer kou en regen of sneeuw het verblijf in eigen woonplaats ondragelijk maken.

De houten villa’s worden overal vlak aan de zee gebouwd. Badkoetsen ziet men nergens. Wie baden wil, gaat in badkostuum van z’n woning in de zee. Een prachtig zand-strand over bijna de geheele lijn der kust maakt, dat men dit veilig kan doen. De zee was gisteren 65 graden, onder 60 graden kwam zij, naar mij verzekerd wordt, nooit.

Over de geheele vlakte aan de zee gelegen, van midden Californië (San-Francisco) tot zuidelijk Californië (San Diégo) heeft men dit heerlijk droge opwekkende [84]klimaat; warmer naarmate men zuidelijker komt. In zuidelijk Californië zóó warm, dat de thermometer op den dag nimmer onder 65 graden komt. Thans wijst hij op 80.

Aan of dicht bij de kust vindt men in de mooiste omgevingen van bergen, vruchtentuinen enz. prachtige wegen aangelegd, met groote mooie palmboomen aan den kant; de wegen besproeid met petroleum (ongezuiverde) tot wering van stof en op sommige plaatsen door de zon zoo hard geblakerd dat zij asphalt-wegen gelijken. Voor fietsers een waar genot. Op die mooiste punten verrijzen door directe of indirecte medewerking van de groote Californische Spoorweg-maatschappij: de Southern Pacific prachtige hotels, die in omvang en weelderige inrichting voor de paleis-hotels der Société des Waggons Lits aan de Riviera enz. niet onderdoen en ook niet wat de prijzen van logies aangaat. Deze zijn vrijwel gelijk aan die van Europa en Afrika.

Op 200 kilometer van San Francisco, te Del Monte, vertoefde ik in een dier groote hotels, en kostte het mij waarlijk moeite om te vertrekken. Een ideaal-tuin van tropische planten, meer dan vijftig hectaren groot, is om het hotel aangelegd, terwijl een aangrenzend park tot aan den Stillen Oceaan reikt—een afstand van meer dan 10 kilometer. Hier kent men geen winter- en zomerseizoen; het geheele jaar door bevinden er zich gasten die met sport in de open lucht zich [85]versterken. Gaat men zuidelijker, dan treft men zulk een model-inrichting te Riverside, een meer binnenwaarts gelegen welvarend stadje, met uitgebreide velden sinaasappelen en citroenen.

Te midden van een prachtig landschap en van bergen, die gemakkelijk te voet te bestijgen zijn en dan een schitterend panorama bieden, geniet men hier van het zachte, zuidelijk klimaat, volgens velen het heerlijkste klimaat van de geheele wereld. Men heeft hier zelden regen; de landen moeten alle door irrigatie vruchtbaar gemaakt worden. Nimmer daalt de thermometer er op 65 graden en nu reeds komt men van het oosten van Amerika om hier voor den winter zijn tenten op te slaan. En dat doet men dan gewoonlijk in het keurig ingerichte “Glenwood”-hotel. Dit is geheel gebouwd in den mission-stijl, den stijl waarin de kerken door de Spanjaarden werden gebouwd in Californië in de 18e eeuw. En die stijl is ook gevolgd bij de inrichting en meubileering, wat aan het geheel een zeer karakteristiek aanzien geeft. Streng doorgevoerd met de groote eetzaal geeft deze ruimte, met haar hoog in den muur aangebrachte lage ramen en haar zware, in ’t oog loopende vierkante balken een eigenaardig aanzien. Met de meubileering in denzelfden stijl, die aan de oud-Duitsche meubelen doet denken, doch zonder dat zware en drukkende, vormt het te zamen, een kalm, rustig geheel. Er valt hier, voor den bouw en inrichting van [86]hotels, voor Europeesche architecten heel wat te leeren. Want niet alleen in aanzien, doch ook in comfort, overtreft menig hotel in Amerika en speciaal de “Glenwood” te Riverside, wat Europa op dit gebied bezit. Ook de wijze waarop zoo’n hotel als dit beheerd wordt, wijkt geheel af van de gebruikelijke in Amerika. Krijgt men elders nooit den eigenaar te zien, hier, niettegenstaande hij een manager heeft, bewegen hij en zijne vrouw zich dagelijks onder de gasten, zich uitslovende om dezen het verblijf zoo aangenaam mogelijk te maken. Het schijnt mij toe dat Californië met z’n heerlijk klimaat, zijn prachtige natuur en zijn uitstekende niet te dure hotels, een aangewezen verblijf biedt niet alleen voor de bewoners van oostelijk Amerika, maar ook voor de Europeanen, die een zacht, gelijkmatig, warm, droog klimaat behoeven en niet tegen de reis opzien. Voor Europeanen uit Oost-Indië, China en Japan die hun weg nemen over San Francisco—en dat zijn er tegenwoordig niet weinigen—zal Californië op den duur worden wat nu Italië en de Riviera zijn voor hen, die de reis door de Roode Zee maken, namelijk het dorado waar men als overgang naar de koudere landen, eerst eenigen tijd zich ophoudt. Het land heeft alles en meer nog, dan de zuidelijk Europeesche landen kunnen bieden. Het heeft zelfs zijn Aix-les-Bains, maar zonder de drukkende hitte, die dáár in den zomer kan heerschen en zonder de koude van den winter. Want [87]het geheele jaar door is te Paso Robles met z’n prachtige omgeving, gelegenheid voor menschen die aan rheumatiek, huidziekten enz. lijden om gebruik te maken van de bekende heete zwavel- en modderbaden. Een geheel nieuwe inrichting voor massage en behandeling met electriciteit was in aanbouw, toen ik er een bezoek bracht.

Al de persoonlijke overwegingen zouden mij zeker niet zoo lang in Californië gehouden hebben, ware het niet dat er eene van algemeenen aard bijkwam, die in deze den doorslag gaf. Op mijn tocht namelijk door Californië legde ik de reis van Sacramento, de hoofdstad van Californië, naar San Francisco af per stoomboot en wat ik toen zag gebeuren op de oevers dier rivier, deed mij besluiten tot een onderzoek, dat wegens de belangrijkheid der inlichtingen die ik ontving, mij steeds meer in beslag nam. Men was daar aan het maken van dijken. De kapitein der boot vertelde mij dat in het voorjaar de lage dijkjes der Sacramento-rivier geen weerstand hebben kunnen bieden aan den fellen stroom, die door de vele regens in het bovenland ontstond, en dientengevolge al die laag gelegen landen waren ondergeloopen. Groote schade werd door de eigenaars geleden. De oogst was geheel of bijna geheel vernield. Men verhoogde nu de dijken met uit de rivier gedregd zand, en wel zoodanig, dat overloopen van water menschelijkerwijze gesproken, niet meer kan voorkomen. [88]

Bij navraag bleek mij van hoe groot belang dit vraagstuk der inpoldering is voor de verdere ontwikkeling van het land en welke belangen van ons volk daarbij gemoeid kunnen zijn.

In een volgend artikel daarover nader. [90]

IX.

13 Nov. 1904.

Californië is bij de groote massa in Europa alleen nog bekend als land waar goud wordt gevonden; waar in de jaren 1848 tot 1880 ieder heentrok die wilde “goudzoeken”.

Er wordt ook nu nog altijd goud gevonden, maar de grond en daardoor de mijnen zijn in handen gekomen van groote maatschappijen. Het vinden van goud is nu niet meer een fortuintje voor den delver maar voor de Maatschappij in wier dienst hij arbeidt. Vandaar dat de goudmijnen van Californië haar aantrekkingskracht voor fortuin-zoekende Europeanen sedert lang hebben verloren.

In dat mijnwerk vond de kleine bevolking van Californië langen tijd bijna uitsluitend een middel van bestaan. Totdat in de zeventiger jaren zich hier en daar immigranten vestigden, die zich toelegden op vruchtenteelt, door het klimaat daartoe als aangewezen. De gebrekkige middelen tot irrigatie van den bodem, maakten dat bedrijf in den aanvang weinig loonend. Toen evenwel de wijze van irrigeeren verbeterd en minder kostbaar werd, bleek spoedig de groote geschiktheid van den bodem voor vruchtenteelt, sinaasappelen, [91]citroenen, pruimen, perziken, peren, appelen, walnoten enz. en worden thans, met buitengewoon gunstigen uitslag, velden met vruchtboomen in midden- en zuid-Californië aangelegd.

In sommige streken probeert men ook al de bloementeelt en reeds wordt in den omtrek van Los Angeles op groote schaal een proef genomen met het kweeken van rozenstammen, waarvoor de navraag bestaat in Oostelijk Amerika, aan welke navraag thans hoofdzakelijk door Europa, ook door de bloemenkweekers van Nederland, wordt voldaan. Naar mij werd medegedeeld, zijn de kosten van kweeken der rozenstammen in dit zonnig gedeelte van Californië zoo goedkoop, dat Europa een zeer ernstige concurrent ook voor dit artikel krijgt, indien de proefneming, op groote schaal begonnen, mocht slagen.

Hier in Zuid-Californië vindt men prachtige boomgaarden van sinaasappelen, duizenden hectaren groot, waar nog slechts 3 jaren geleden wildernis was en waarvan men reeds over 2 jaren een oogst verwacht, die alle kosten van aanleg, irrigatie en vruchtbaarmaking van den grond ruimschoots vergoedt. Die verwachting is gebaseerd op de ervaring met aangrenzende velden opgedaan, waar boomen staan van 20 tot 30 jaar oud.

Een aardig voorbeeld van de wijze waarop een ieder in zuidelijk Californië zijn voordeel weet te doen met de nieuwe industrie, levert een paar onderwijzeressen te Riverside, waarover ik in mijn vorig artikel schreef. [92]Zij kochten een halve acre (nog geen kwart bunder) grond en bouwden daarop voor hun beiden de woning. Het voor dien koop en bouw benoodigde geld werd opgenomen. De grond, niet voor de woning noodig, werd bebouwd met sinaasappelboomen, waarvan de opbrengst, thans na 7 jaren, voldoende is geweest om het opgenomen geld af te betalen, zoodat zij thans niet alleen vrij wonen, maar bovendien een flinke jaarlijksche inkomst uit hun boomgaard genieten.

Engelschen hebben zich hier gevestigd en met Engelsch kapitaal zijn tienduizenden hectaren woestenij in boomgaarden omgezet, tot niet gering voordeel der ondernemers.

Maar tevens ten voordeele van allen, die bij deze industrie zijn betrokken, want overal heerscht een welvaart, als waarvan wij in ons land geen begrip hebben. Deze industrie roept nederzettingen in het leven, die in de streek gevestigd blijven en daarom voor Californië een zegen zijn. De vlottende bevolking, niet aan het land gehecht, ziet men hier liever niet. Men bevordert daarentegen zooveel mogelijk de vestiging van hen, die door land- of tuinbouw en vruchtenteelt uit te oefenen een vaste, blijvende bevolking uitmaken. De behoefte aan zulk eene bevolking wordt over geheel Californië sterk gevoeld, omdat men meer en meer overtuigd wordt, dat groote schatten aan den vruchtbaren grond, in verband met het warme klimaat, zijn te onttrekken, indien daaraan slechts de zorgvuldige [93]arbeid besteed wordt, die alleen een geduldige land- en tuinbouwbevolking in zoo hooge mate bezit. Wanneer men bedenkt dat Californië zoo groot is als Italië en ternauwernood twee millioen inwoners telt, waarvan een groot deel zich bezig houdt met mijnwerk of zich ophoudt in de groote steden—San Francisco met de voorsteden telt alleen 700.000 inwoners—dan kan men zoo ongeveer nagaan hoe weinig het landbouwbedrijf hier op dezen daarvoor zoo geëigenden bodem tot zijn recht komt.

Wie hier met beleid en deskundig te werk gaat, ’t zij met de vruchtenteelt, ’t zij met den landbouw of de veehouderij, kan verzekerd zijn binnen weinige jaren een gezeten grondeigenaar te zijn. Hier wordt arbeid, en vooral toewijdenden arbeid verlangd; wie dien geeft, is zeker van een welvarend bestaan; heel wat welvarender en met heel wat beter vooruitzichten dan voor dienzelfden arbeid in Nederland genoten wordt. Hier koopt de landbouwarbeider of tuinder van zijn bespaarde penningen weinige acres (1 acre is 0.4 Hectare) grond. Goed gelegen vruchtbare grond kost van honderd tot vijfhonderd gulden per acre. Drie vierden van den koopprijs behoeft hij eerst te betalen in 3 jaren, jaarlijks een derde. Dat kan hij gewoonlijk doen van de opbrengst van zijn land en is hij zoodoende na drie jaren eigenaar van zijn grond en leeft er al die jaren heel wat beter van dan zijn collega in Nederland.

Hij, die met een klein kapitaaltje van 2500 à 5000 [94]gulden en toegerust met de algemeene kennis omtrent landbouw, veeteelt, vruchtenteelt of boom- en bloemkweekerij zich hier komt vestigen, kan zeker zijn van een welvarend bestaan. Natuurlijk dient de grond met beleid gekozen en daaromtrent overleg gepleegd te worden met de besturen der Kamers van Koophandel of andere vertrouwde lichamen of personen. De Kamers van Koophandel worden nu in den laatsten tijd tot op de kleinste plaatsen opgericht en verrichten met haar deskundige en betrouwbare adviezen aan particulieren en corporatiën een zeer verdienstelijken arbeid. Door coöperatie worden de noodige werktuigen, zaden enz. tot kostenden prijs aangeschaft.

In sommige plaatsen, o.a. te Riverside, worden de irrigatiewerken coöperatief aangelegd en onderhouden. Te Santa Barbara was een groote coöperatieve werkplaats van over de 100 deelnemers voor het drogen, sorteeren en verpakken van eigen verbouwde walnoten. In dit deel van Californië ziet men de walnoot-boomen bij duizenden, keurig onderhouden en zonder een grasje of plantje tusschen de boomen. Elders vindt men de coöperatieve zuivelfabrieken precies als in ons land werkende. De coöperatie moge hier niet zoo algemeen worden toegepast als in sommige landen van Europa, het beginsel wint hier veld en maakt in het landbouw- en vruchtenteelt-bedrijf groote vorderingen.

Overal ontdekte ik de sporen van bekendheid met dezen gunstigen toestand in de oude landen van Europa. [95]Want Zweden, Denen, Russen, Engelschen, Duitschers, Zwitsers, Italianen en natuurlijk ook Amerikanen trof ik hier aan, die na weinige jaren volhardenden arbeid thans zeer gezeten burgers van Californië zijn. Alleen Nederlanders kwam ik op mijn tocht niet tegen. En toch moet onze land- en tuinbouwschool in de laatste jaren een aantal deskundige jongelieden hebben afgeleverd, dat aangewezen was de groote welvaart deelachtig te worden, die in hun vak hier in zoo ruime mate door emigranten van andere natiën wordt genoten.

Waar zitten toch die tientallen, honderden wellicht, die dat weinigje ondernemingsgeest behoeven om met de te Wageningen opgedane kennis hier in weinige jaren hun toekomst te verzekeren?

Toen ik van San Francisco door de Santa Clara Vallei reisde, meer dan 100 kilometer langs de boomgaarden met pruimen, abrikozen, perziken en pereboomen met de daarvoor noodige drogerijen en pakkerijen, hoorde ik gewagen van het Engelsch, Duitsch of Zweedsch kapitaal, waarmede deze of gene plantage was aangelegd en dat daarvan nu groote inkomsten genoot. Van een Nederlandsche kolonie of van Nederlandsch kapitaal dat de rijke vruchten van deze opkomende industrie geniet, hoorde ik nergens.

Nog liggen honderdduizenden hectaren braak; nog vindt de ondernemende Hollander hier een ruim veld om door arbeid en vlijt (niet door geluk, zooals weleer de goudzoekers van dit land) zich een ruim bestaan [96]te verzekeren. Zal hij zoo lang wachten, tot de room van de melk is? Californië’s bevolking is geheel onvoldoende om den rijken bodem naar eisch te ontginnen. Het behoeft daarvoor deskundigen arbeid uit de oude landen van Europa. Andere landen doen daarmede hun voordeel. Zal Nederland achter blijven?


Zijn de vooruitzichten van hen die zich in Californië aan de vruchtenteelt wijden, veelbelovend te noemen, niet minder is dat het geval voor hen, die er het landbouwbedrijf en de zuivelbereiding gaan beoefenen.

Gedurende de jaren dat de groote vallei van 4½ millioen hectaren, waarover ik in mijn vorig artikel schreef, spaarzaam bevolkt was, werd de beschikbare vruchtbare grond in cultuur gebracht zonder onderzoek naar andere gronden, die òf voor het vervoer der producten niet gunstig gelegen waren òf onder water stonden. Er zijn in dat dal o.a. twee groote rivieren: de Sacramento en de San Joaquin, die in midden-Californië in velerlei vertakkingen tot elkander komen en een uitgestrekt bezonken land vormen van ongeveer vierhonderd duizend hectaren oppervlakte. Die grond, drooggemaakt en ingepolderd, is gebleken uit zeer vruchtbaren veengrond te bestaan, geschikt voor den graanbouw en de groenteteelt, en nog meer voor veeteelt en zuivelbedrijf: melkerij.

De inpoldering geschiedt nagenoeg als bij ons te lande. Voor het inlaten van water heeft men slechts [97]hier en daar de sluizen open te zetten, voor het uitpompen op den rivierboezem gebruikt men verplaatsbare stoompompen. Het eerste is zelden noodig; het laatste veelvuldig. Dijken van voldoende hoogte beschermen het land tegen overstroomingen.

Toen men voor weinige jaren ontdekte welke groote vruchtbaarheid deze drooggemaakte gronden bezitten, is men aan het droogleggen er van gegaan en gaat men daarmede nog steeds voort. Bovendien versterkt men nu ook de dijken hoogerop gelegen langs genoemde rivieren en beveiligt daardoor het achtergelegen land tegen overstrooming. Tot de energieksten onder hen, die hun land tegen water wisten te beschermen, behoort ditmaal een Nederlander, de heer P. J. van Löben Sels, ex-consul van Nederland te San Francisco. De Sacramento-rivier afvarende, werd mij zijn land, “Vorden” genaamd, ruim 1600 hectaren groot, gewezen. Het behoorde tot de weinige landen, die dit voorjaar door den sterken vloed bergwater niet ondergeloopen waren. Toen ik hem later sprak, vernam ik, dat hij voor eenige jaren geruimen tijd in Nederland vertoefde om de wijze van inpolderen en bedijken te bestudeeren en dat hij nu, door toepassing van hetgeen hij daar leerde, voor groote schade is bewaard gebleven. Het bleek mij trouwens uit een bezoek aan een der grootste inpolderingen die thans onder handen genomen is, die van de “Middle River Company”, in de buurt van Stockton, dat ons land, vóór men aldaar tot de inpoldering [98]overging, werd bezocht door de directeuren, de heeren Phillips, waarvan de oudste broer ter bestudeering van het stelsel bij ons toegepast, nog niet van Nederland was teruggekeerd toen ik deze bezitting bezocht1.

Hier worden ruim vijfduizend hectaren prachtige zwarte veengrond aan het water onttrokken. Een groote uitgestrektheid was reeds bebouwd met aardappelen, uien, boonen en asperges. Een fabriek voor het inmaken van asperges in blikken was op het asperge-land in aanbouw.

Op een uur afstand per boot bezocht ik een ander droog gelegd land; daarop was een groote melkerij van over de 200 koeien gevestigd. Het meerendeel uitgelezen melkvee, kort geleden van Nederland geïmporteerd. Aan het hoofd stond een Deen. Van hem vernam ik bijzonderheden omtrent de prijzen die bedongen worden voor zuivelproducten, waaruit ten duidelijkste bleek, hoe winstgevend het bedrijf van veehouder en zuivelbereider hier moet zijn, waar men den vruchtbaren grond, die geen bemesting behoeft, koopt voor zeshonderd tot zestienhonderd gulden per hectare en waar men een klimaat heeft dat zoo goed als geen risico oplevert voor het welslagen van den [99]oogst. Men krijgt hier van alfalfa-velden vier, soms vijf goede oogsten per jaar. Toen ik mij vóór ongeveer een week te Fresno bevond, was men dáár van hetzelfde land, voor de vijfde maal in dit jaar, aan het oogsten van alfalfa.

Deze bouw schijnt inderdaad in het landbouw-bedrijf de grootste voordeelen op te leveren. Fresno en omgeving behoort niet tot de zooeven genoemde ingepolderde landen. Daar is gebrek aan water en moeten dan ook de alfalfa-landen door irrigatie vruchtbaar gemaakt worden, wat heel eenvoudig en goedkoop kan geschieden met water van in de nabijheid gelegen bergen. Ik zag daar gronden te koop voor ƒ 250 de bunder, die bij deskundige bebouwing van vijf bunder met alfalfa, in vier jaren niet alleen ruimschoots het onderhoud van een gezin opbrengen, maar zooveel meer als noodig is om den koopprijs af te betalen.

Hier wordt algemeen aangenomen, dat 5 hectaren noodig zijn om bij zorgvuldige bebouwing—landbouw, melkerij of vruchtenteelt—een gezin te onderhouden en in 4 à 5 jaren den koopprijs af te lossen. Bij den aanvang moet ¼ van den koopprijs dadelijk betaald worden. Bij verbouwing van sinaasappelen wordt voor de afbetaling ongeveer op 7 jaren gerekend.

Het is opmerkelijk hoe weinig nog het Nederlandsche element ook in het landbouwbedrijf en de veehouderij in midden-Californië wordt waargenomen. Men vindt hier Zwitsersche, Duitsche, Deensche en zelfs Russische [100]kolonies, alle zeer welvarend, maar een Nederlandsche kolonie, waarvoor deze bedrijven zoo bij uitstek geschikt mogen heeten, vindt men hier nog niet. Wel Nederlandsch vee, maar emigranten van andere natiën om de voordeelen te behalen die dat vee op Californischen bodem afwerpt. En van Nederlandsch kapitaal om die inpolderingen en droogmakingen tot stand te brengen, hoorde ik al evenmin.

De buitensporige voordeelen aan die droogmakingen verbonden genieten Amerikanen en Engelschen, die hier met de ervaring in Nederland omtrent inpolderingen opgedaan komen woekeren. En onze geldmannen, die beter dan eenig ander in staat zijn om de voordeelen van dergelijke ondernemingen te beoordeelen, houden zich van verre.

Niet lang geleden had ik gelegenheid eene conferentie bij te wonen, waar een nieuw plan van inpoldering werd besproken en toegelicht. Het betrof het Yolo-bassin, in de Delta der Sacramento en San Joaquin-rivieren gelegen, een oppervlakte van 12000 hectaren. Daarvoor is ongeveer ƒ 2½ millioen noodig en komt dit vruchtbaar land na droogmaking op even ƒ 200 per bunder te staan, terwijl de verkoopprijs reeds dadelijk op het dubbele werd berekend. Hoewel de schattingen mij zeer vertrouwbaar voorkwamen, zou ik daaraan toch geen al te groote waarde hebben gehecht, ware het niet, dat de heer P. J. van Löben Sels, aan wiens oordeel in deze ik groote waarde [101]hecht, mij verzekerde dat de voorgespiegelde cijfers voor deze onderneming eer te ongunstig dan te gunstig gesteld waren.

Met dit kijkje op de voordeelen die dergelijke ondernemingen hier behalen, besluit ik dit opstel over Californië. Veel, tienmaal meer dan ik hier opsomde, zou ik nog zeggen over dit rijke land der toekomst, indien niet de ruimte van een dagblad mij grenzen stelde. Dit ééne wil ik er nog aan toevoegen.

Indien een groep van 25 à 30 gezinnen van kleine landbouwers en veehouders in ons land zich vereenigden om naar Californië te gaan en een vertrouwd deskundig man daarheen zonden om geschikte gronden te koopen en het noodige te regelen voor de vestiging aldaar, dan zou door samenwerking op coöperatieven grondslag voor zulk een groep landgenooten een welvaart ontstaan en genoten worden, als waarvan zij te voren nooit gedroomd hebben. [102]


1 Tot de bekendheid met en de waardeering van onze wijze van inpolderen heeft in Amerika niet weinig bijgedragen een artikel van de New-Yorksche “Review of Reviews” van Augustus l.l., door den ijverigen consul der Vereenigde Staten te Amsterdam: mr. Frank D. Hill: “How the Dutch have taken Holland”.

X.

3 Dec. 1904.

Het viel niet gemakkelijk, het besluit voor den terugtocht. Het heerlijk klimaat van Californië ging ik verlaten met de wetenschap, dat naarmate ik meer naar het oostelijk deel van Amerika trok, het klimaat steeds meer begon te gelijken op het onze: koud, mistig, vochtig. Toch was er een lichtzijde aan dat terugtrekken verbonden; het vooruitzicht namelijk dat over dien langen weg van bijna 6000 kilometer zooveel belangrijks was te zien. De reis ging o.a. door Arizona, Nieuw Mexico en Indiana naar Chicago en van daar langs het Erie-meer naar Buffalo, ter bewondering van the Falls der Niagara en vervolgens langs de Hudson-rivier naar het groot-Mokum van Amerika: New-York City.

De afstand van San Francisco naar Chicago, die in vier etmalen kan worden afgelegd, indien men zich onderweg niet ophoudt, bedraagt ruim vierduizend kilometer, geheel onder beheer van één spoorweg-maatschappij. En dit maakt slechts de kleinste helft harer lijnen uit. Zij exploiteert in het geheel bijna dertien duizend kilometer spoorlijn.

Wat dit wil zeggen kan men zich eenigszins voorstellen [103]wanneer men weet dat de afstand van Amsterdam naar Rome nog geen 1700 kilometer bedraagt. Ik zeg “eenigszins”, omdat de exploitatie hier zich niet bepaalt tot vervoer van reizigers en goederen, maar zich uitbreidt tot het bouwen en exploiteeren van hotels en restaurants onmiddellijk aan den spoorweg gelegen; tot het verstrekken van maaltijden op ’t spoor in de dining-cars; tot het leveren van paarden en rijtuigen op eindpunten van de zijlijnen; tot den verkoop van voorwerpen door Indianen vervaardigd, waarvoor in Arizona en Nieuw Mexico bij verschillende stations groote winkels, ware musea, in smaakvollen stijl zijn gebouwd. Zóó en op nog verschillende andere wijzen, bevorderen de groote spoorweg-maatschappijen hier het verkeer op haar lijnen en niemand is daarmede beter gediend dan “het publiek”. Want de wijze, waarop zij haar taak als restaurateur of hotelier opvatten, is boven allen lof verheven. Uitnemende maaltijden, tegen niet hoogen prijs, worden in de spoorweg-restaurants en de eet-wagons verstrekt. Alles is er zóó zindelijk als de properste Hollandsche huisvrouw maar kan begeeren. En datzelfde is het geval in de spoorweg-hotels.

Ik ontmoette hier bij herhaling reizigers, van Australië of van China komende—ook een groot gezelschap dat van Nederland de reis over New-York en Chicago naar San Francisco en van daar naar Singapore en Batavia maakte—die evenals ik, ingenomen waren met de [104]wijze, waarop de spoorweg-maatschappijen alhier haar taak opvatten en uitvoeren.

Men kan zich moeilijk een begrip vormen van de uitgebreidheid der administratie bij zulk een onderneming met een jaarlijksche ontvangst van honderd zestig millioen gulden. Wat men van de Amerikanen ook moge zeggen, zeker niet dat zij, voor welke andere natie ook onder doen in organiseerend en administreerend talent. Neen, laten wij het gerust bekennen, in dit opzicht overtreffen zij ons, Europeanen, ver. Maar ik dwaalde af. Het was mijn voornemen om mede te deelen wat de bewondering en belangstelling wekt op dezen tocht. De reis, voor zoover zij door Californië gaat, kent men eenigszins uit de vorige opstellen. Heeft men de grens in Arizona bereikt, dan wordt alles dadelijk anders. De wegen zijn slechter onderhouden, de huizen zijn van geringer afmeting en zijn verfloos, er is minder water en meer stof. Ook de wetgeving is er nog ver ten achter.

De bevolking is er minder gecultiveerd. Ruwheid en dronkenschap komen veelvuldig voor. Arizona is, wat oppervlakte betreft, ongeveer 10 maal grooter dan Nederland, doch heeft slechts eene bevolking van nog geen 150.000, terwijl Nieuw Mexico, met eene oppervlakte elf maal grooter, nog geen 200.000 inwoners telt. Hieronder is niet begrepen een ambulante mijnersbevolking, die van den eenen Staat trekt naar den anderen om te werken. Vele mijnen liggen soms [105]geruimen tijd stil, omdat er geen kapitaal voorhanden is tot voortzetting der exploitatie, of omdat de prijzen der gedolven mineralen tijdelijk te laag zijn of om eenige andere reden. Doch in al die gevallen staan de werklieden op straat, gewoonlijk met een goed gevulde beurs, want in of bij de mijnen kunnen ze niet veel verteren. Dan trekken zij eerst naar het naastbij gelegen stadje aan de spoorlijn en hier vinden zij gewoonlijk gelegenheid om hun verdiend loon geheel of gedeeltelijk kwijt te raken. In den regel zijn die arbeiders jonge ongehuwde mannen, die in de mijnen werken of in de uitgestrekte bosschen boomen vellen. Komen zij in de kleine spoorwegplaatsen, dan is hun eerste en eenige aanloop de saloon, dat is de kroeg, waar den geheelen dag wordt in- en uitgeloopen en aan de toonbank, staande, de noodige borrels worden verschalkt. Doch wat erger is: waar den geheelen dag de gelegenheid wordt gegeven tot dobbelen. Met roulet, de dobbelsteenen, de kaarten wordt openlijk gespeeld en bij onderzoek bleek mij dat in Arizona en Nieuw Mexico het dobbelen niet verboden is bij de wet, en voorloopig ook nog niet zal verboden worden.

Er worden namelijk hooge rechten betaald voor de vergunning om een roulet of speeltafel te houden.

De gemeentebesturen vinden het gemakkelijker op die wijze de kas te vullen dan door het heffen van een hoofdelijken omslag. Daar komt nog bij dat uit hun bedrijf groote voordeelen worden behaald door de [106]“saloon”-houders en de houders der “gambling-tables”; personen die bij de verkiezing van leden voor den gemeenteraad een beduidende rol spelen en er wel voor waken, dat geen raadsleden gekozen worden, die bezwaar hebben tegen dobbelspel.

Wat dit laatste in sommige plaatsen allerbedenkelijkst maakt is een bepaling, dat het recht verdubbeld wordt, indien vrouwen in de “saloons” worden toegelaten. Ik heb een paar van die plaatsen bezocht. In hun werkpakje zaten dáár Amerikanen, Mexicanen, Indianen, Chineezen hun zuur verdiend loon te verdobbelen. En precies als te Monte Carlo zat men berekeningen te maken, van het nummer van het draaibord waarop de prijs een volgenden keer “moest” vallen. Het ging hier natuurlijk slechts om kleine sommen; zilverstukken van 10 en 25 cents waren de voornaamste inzet. Maar ik zag ook een jongen Amerikaan, die drie maanden in de bosschen werkzaam was geweest aan den houthak en honderdvijftig dollar had bespaard, dit sommetje in twee uren tijds verliezen met inzetten van één tot vijf dollar. En welke tooneelen men daaromheen ziet in de “saloons” waar het verhoogde recht betaald werd om ook vrouwen te kunnen toelaten, kan men zich voorstellen, wanneer men die combinatie elders, vooral in Fransche badplaatsen, wel eens heeft waargenomen.

Ik kan van dit onderwerp niet afstappen zonder de hoop uit te spreken, dat de centrale regeering van [107]Amerika spoedig tusschenbeide kome, om een einde te maken aan een toestand die dit groote land tot schande is.

Van de gelegenheid om een Amerikaanschen zaagmolen te zien maakte ik hier gretig gebruik, omdat ik van de groote besparing van arbeidskrachten, en het vlug omzetten van boomen in planken zooveel had gehoord. En inderdaad, de Amerikanen verrichten wonderen met hun machines. De zaagmolen was aan het spoor gelegen, en de boomstammen werden uit het ver afgelegen bosch aan een berg-helling vervoerd per water, d.w.z. over een afstand van vele kilometers was een houten bak op stutten gemaakt, van ongeveer een meter breed en een halven meter diep. Een bergstroom liet men op een hoog punt in dien bak loopen en door het aangebrachte verval stroomde dat water vrij vlug omlaag. De boomstammen werden daarin geworpen en bereikten het eindpunt met een snelheid van 15 kilometer per uur. Op één plaats zag ik zoo’n toestel, primitief in elkaar gezet, ter lengte van 105 kilometer—de afstand van Amsterdam naar Arnhem—en aan het eind van den afgelegden weg werd het water aangewend voor irrigatie van den grond.

Te Flagstaff, (Arizona) waar ik den zaagmolen bezichtigde, eindigde de kunstmatige beek, zooals ik zoo’n bak zou willen noemen, op tamelijk grooten afstand van de fabriek, omdat er geen verval van water meer [108]te krijgen was. De stammen, alle van dezelfde lengte—daarop worden ze reeds gemaakt bij ’t vellen—werden aan het eindpunt op platte spoorwagens vervoerd naar de fabriek. En hier begon de bewerking. In den zaagmolen waren niet meer dan 5 mannen werkzaam om de boomstammen, die aan den eenen kant binnenkwamen, zoodanig te plaatsen dat zij op bepaalde dikte gezaagd worden en daarna als planken, gesorteerd naar breedte en lengte, op hun plaats aan den anderen kant den molen verlieten. De rest deden de verschillende werktuigen. In den tijd van 20 minuten zag ik 10 boomen van vier en een halven meter lang en bijna één meter middellijn in planken omzetten, dat was gemiddeld twee minuten voor iederen boom. Hoe die vijf mannen den drukken, inspannenden arbeid van den ochtend tot den avond kunnen volhouden is mij een raadsel. Er wordt namelijk in die fabriek 10 uren daags gewerkt. Van 7–12 en van 1–6 en als het druk is nog van 7–9½, waarvoor dan ¼ van het loon extra wordt betaald. Dus geen verhoogd loon voor de over-uren. Van pensioen, ziekengeld of uitkeering bij ongeval is geen sprake. Was er geen werk (tijdelijk in den winter) dan volgde onmiddellijk ontslag. Deze toestand is geen uitzondering, maar regel voor den arbeid in Westelijk-Amerika. Wat de loonen betreft, die waren er vrij hoog. De meesterknecht genoot vijf dollar per dag; de overigen de helft of iets daarboven, terwijl het leven in die [109]kleine stad niet duur kon genoemd worden. Bieden de bosschen in Arizona een rijke bron van inkomsten, nog meer is dit het geval met de mijnen. Onder deze munten uit de kopermijnen van Mr. W. A. Clark, een van de Amerikaansche milliardairs. Mij werd verzekerd, dat hij alleen uit de mijnen van Arizona een jaarlijksche winst maakte van tien millioen dollar. En nu overtrof de productie zijner mijnen in Montana nog die van Arizona. Van eene zijde die geen twijfel toelaat, vernam ik dat in de gezamenlijke mijnen van dezen groot-industrieel, ruim twee derde werd voortgebracht van al het koper, dat jaarlijks in de wereld wordt geproduceerd. Ook hier, bij de mijnwerkers, bestaat er tusschen werkgever en arbeider niet de minste band. De eerste betaalt een vrij hoog loon en bemoeit zich voor ’t overige met zijn werklieden niet. Dat dezen aan de onderneming zich niet gehecht gevoelen, spreekt van zelf. Verbetering in dezen toestand is alleen te verwachten van een nauwe aaneensluiting der werklieden in vakvereenigingen. Daarvan zijn velen onder hen reeds doordrongen, doch de meerderheid begrijpt blijkbaar nog niet, dat verbetering van eigen lot, alleen verkrijgbaar is door organisatie en coöperatie. Ik spreek ter loops slechts over een derde bron van rijkdom in beide staten: de vee-fokkerij. Niet op den voet zooals bij ons, maar uitsluitend tot het fokken van jonge stieren, die enkele jaren de prairie worden ingejaagd, dáár hun voedsel zoeken om [110]dan bij honderdtallen naar de slachtbank te worden gevoerd. Hier zijn vee-fokkers, die het aantal hunner ronddwalende stieren bij benadering slechts kennen. Het bedraagt soms duizenden. Zij worden voor het grazen binnen zekere grenzen gehouden door de cow-boys, te paard gezeten jonge mannen, die dagen achtereen in de prairie vertoeven om afgedwaalde stieren weer op den rechten weg te brengen. In zijn kleurig buis en leeren broekspijpen met franjes van boven tot onder, zijn zware sporen naar Spaansch model, zijn grijze flambard en losjes geknoopte roode das, ziet hij er schilderachtig uit, wanneer men hem uit den spoorwagen door de prairie ziet rennen op ongebaande wegen, met een vaart bijna gelijk aan die van den trein. Aan den knop van ’t zadel hangt de lazzo en ieder der beide achterzakken van zijn pantalon herbergt een revolver.

In het schieten met dit laatste wapen oefent hij zich gedurende den tijd dat hij niet achter de stieren rent en de meesten brengen het zoover, dat zij op 40 pas afstand een mikpunt van drie centimeter middellijn nooit missen.

Ruw, kortaf en twistziek, ziedaar eenige minder aangename eigenschappen van den cow-boy; daarentegen is hij ridderlijk tegenover vrouwen en kent zijne goedhartigheid tegenover lijdenden geen grens. Daarover zijn vele interessante verhalen in omloop. Zoolang de whiskey nog in de kan is, valt er met den cow-boy [111]te praten; is zij in den man dan blijve men voorzichtigheidshalve op een afstand. In de genoemde landen is het geen zeldzaamheid dat de revolver als argumenteerende kracht wordt aangewend.

Laat het sociale leven in Arizona te wenschen over, niet aldus is het gesteld met de natuur. Deze heeft hier wonderen verricht, zooals men ze nergens in de wereld, en zóó dicht bij elkaar, te aanschouwen krijgt.

Men spoort van het station Williams in een paar uur naar de grand canyon1 of Arizona en honderd pas van het station staat men voor een afgrond, die—behalve door zijn uitgebreidheid en diepte—een wonder van kleurenpracht en grillige vormen te aanschouwen geeft; een pracht die geen pen in staat is te beschrijven. In de diepte stroomt de Colorado-rivier, doch men kan haar daarboven ternauwernood zien, daar die diepte 1800 meter bedraagt. Eerst wanneer men afdaalt langs een pad dat ruim 10 kilometer lang is—een weg die gewoonlijk op een paard of muilezel wordt afgelegd—krijgt men menig denkbeeld van deze meer dan 100 meter breede rivier en van de ontzaglijke rotsblokken die de wanden van dezen afgrond vormen. De schitterende kleurenpracht, telkens varieerende wanneer de zon haar licht op een ander deel der uitstekende punten en gedrochtelijke vormen doet schijnen, doet het oog in stille bewondering op dit ontzettend grootsche natuurtafereel staren. Eindelijk [112]na lang staren, zoekt het oog een grens, maar deze is niet te vinden. Althans niet in de lengte. Deze scheur in de aarde is, langs de rivier gemeten, driehonderdvijftig kilometer lang (meer dan 3 maal de afstand van Amsterdam naar Arnhem!) en twintig kilometer breed (van Amsterdam tot Haarlem). Voor zoover mij bekend, bestaat er geen ander natuurtafereel van dien aard: zóó groot en zóó schoon.

Een ander natuurwonder van Arizona, al wordt men er niet zoo door getroffen als door den grand canyon, zijn de versteende bosschen. Op geringen afstand van Holbrook vindt men boomen, een geheel bosch vormende, uit vóórhistorischen tijd. Zij zijn òf verglaasd, òf versteend, òf verkalkt en bieden nu, als de zon er op schijnt, een heerlijk kleureffect. Zelfs zuivere kristallen zijn er bij. Er zijn er ook onder die het prachtigste agaat leveren. De boomen zijn soms 70 meter lang en liggen half bedolven in het zand, half bloot. Sommige boomen zijn geheel gaaf gebleven met alle takken eraan, gelijkende op een boom van agaatsteen. Vóór eeuwen hebben wervelwinden, die het zand opzweepten en in groote massa’s verplaatsten, deze boomen, naar men vermoedt, bloot gelegd. Doch de boomen zelven zijn dáár niet gegroeid. In vóórhistorischen tijd moet de grond aldaar de bodem van een zee geweest zijn en werden de boomen wellicht, ontelbare eeuwen geleden, door een ontzettende natuurkracht ontworteld en naar de plaats gespoeld, waar [113]zij nu in zoo groot aantal gevonden worden. M.a.w., men weet er niets van hoe die boomen dáár zijn gekomen en op welke wijze zij de versteende en verglaasde lichamen zijn geworden, die nu met hun kleurenpracht ons oog bekooren.

Een ander wonder, op grooter afstand van de spoor doch door een heerlijke natuur per rijtuig in één dag te bereiken is de natuurlijke brug, waardoor de beide zijden van een bergkloof, 165 meter wijd (zonder rustpunt) ruim 200 meter boven een vervaarlijken bergstroom, verbonden worden.

Maar wat zeker voor velen het meest interessante van de reis is, het zijn de cliff-dwellings, woningen van een menschenras dat sedert lang van het aardrijk is verdwenen en van wier vroeger bestaan slechts zeer zeldzaam de sporen worden gevonden. Er zijn namelijk enkele skeletten opgedolven, waaruit blijkt dat het een klein soort menschen moet geweest zijn. Wat evenwel zeer opmerkelijk is, dat is dat hun wijze van behandeling der lijken geheel overeenkwam met die der oude Egyptenaren. De gevonden skeletten waren geheel omwikkeld door windselen van grof linnen.

De woningen dezer menschen zijn op sommige plaatsen in de rotsen nog gaaf aanwezig. Ze zijn gebouwd in overhangende rotsspleten, een paar honderd meter of meer boven den beganen weg, soms boven steile afgronden. De bewoners hebben waarschijnlijk indertijd hun woning van boven af bereikt maar moeten [114]daarvoor een talent van klimmen en klauteren bezeten hebben, zooals bij tegenwoordig levende menschen niet wordt gevonden. En dáár, in de nabijheid dezer vóór-historische woningen, vindt men nu nog oude stammen van Indianen wonen, heele dorpen met eigen wetgeving en eigen bestuur, vast houdende aan traditiën, door vele eeuwen heen tot hen gekomen.

Die stammen zijn aan het uitsterven, en zullen waarschijnlijk over weinige eeuwen verdwenen zijn, evenals de cliff-bewoners van weleer. Niet weken maar maanden zou men in dit merkwaardig deel van Amerika willen vertoeven, om de wonderen der natuur gade te slaan en in het verleden trachten door te dringen door bestudeering, van wat daar nu nog gevonden wordt.

Hoe geheel anders wordt de omgeving als de trein ons brengt in Chicago, met zijn twee millioen inwoners, saamgesteld uit de emigranten van bijna alle natiën der wereld.

Hier vindt men, als in Londen, den grootsten rijkdom naast de diepste armoede. Hier worden zaken gedaan, niet anders dan zaken. De concurrentie heeft de grootst mogelijke inspanning gevorderd, zelfs van de meest energieken onder deze business-men. Met ’t gevolg dat allen voortrennen in zenuwachtige haast, uit vrees van achterhaald te worden door iemand, die nog vlugger, nog intenser weet zaken te doen. Welke reusachtige ondernemingen aan dit inspannend werken het aanzijn danken, kon ik ervaren bij een [115]bezoek aan de slachtplaats van Armour & Co., een naam over de geheele wereld bekend door de “corned beef” en de “smoked tongue”. Men kan zich moeilijk den omvang dezer slachtersaffaire voorstellen. Er worden in den drukken tijd dagelijks tienduizend varkens geslacht, vijf en twintig honderd koeien en tienduizend schapen. De concurrentie gedoogt niet dat een der onderdeelen, voor de uitoefening dezer zaak, door anderen wordt uitgeoefend. De firma doet alles zelf. Voor het maken der blikken, waarin het vleesch of het extract wordt verzonden, is een groote fabriek opgericht, waar 200 man werkzaam is. Voor de boeken, etiquetten, aanplakbiljetten en het overige benoodigde drukwerk is een drukkerij met de nieuwste machines, waar 150 man werk vinden. Om ijs te maken (voor de koelkamers), zijn machines aan ’t werk, die 2000 ton ijs per dag afleveren. Voor opwekking van stroom zijn machines van 4800 paardenkrachten aanwezig. Een groote fabriek is er voor het maken van been-zwart. Een andere voor de bereiding van het haar der varkens. Weer een andere voor het maken van lijm. Een zeepfabriek, een knoopen- en kammenfabriek (van den horens en hoeven der koeien). Toen ik ten slotte vroeg hoeveel menschen hier werkzaam waren, vernam ik dat dit over de tienduizend bedroeg. Niet minder dan 83 telegrafisten zijn in dienst der firma en doen niet anders dan telegrammen ontvangen en verzenden voor dit huis. Een der chefs van de firma gaf mij als zijne [116]meening te kennen, dat de concurrentie, nog meer dan op dit oogenblik het geval is, tot centralisatie in de bedrijven zal leiden en wel het meest wegens de dringende behoefte aan afzet der producten buiten Amerika. Door de beste (nieuwste) machines steeds aan te schaffen en alle bij de onderneming betrokken bedrijven onder één beheer te brengen, konden volgens hem de Amerikanen op den duur tegen Duitschland en Engeland de concurrentie gemakkelijk volhouden. De belangrijke besparing in productie-kosten zou hen daartoe in staat stellen. Op mijn vraag, in welke verhouding hij zich voorstelde dat de werklieden zijner fabrieken op den duur tot de firma als werkgeefster zouden komen, was zijn antwoord erg onzeker. Hij was een voorstander van hooge loonen voor geschoolden arbeid; van een aandeel in de voordeelen der zaak wilde hij absoluut niets weten. Hij ontkende dat de werkman, hoe goed ook zijn vak verstaande, iets hoegenaamd bijdroeg tot het welslagen der onderneming. Alleen zij die leiding weten te geven, niet degenen die leiding noodig hadden, kunnen aanspraak maken op een aandeel in de behaalde voordeelen.

De skilled laborers ontvingen een loon van 4 tot 4½ dollar per dag. De unskilled $ 1.75.

Over de laatsten was hij slecht te spreken. Zij waren het die niet wilden werken, tenzij de werkgever een arbeid-overeenkomst met hen afsloot. De werkgevers echter wilden van onderhandelingen met menschen, [117]die geen enkel vak verstaan, niets weten. De geschoolde arbeiders staakten alleen uit sympathie met de niet-geschoolden en het gevolg is geweest dit voorjaar, een maanden-lange staking, die ten slotte door de werklieden is verloren. Door die staking is bij de patroons, zoowel als bij de werklieden heel wat kwaad bloed gezet. Het is duidelijk dat er niet veel noodig is, om de vlam, die thans nog verre van uitgedoofd is, opnieuw te doen uitslaan!

Een sterke uiting van zenuwachtige inspanning bij het zaken doen, zag ik op de graan-beurs; zeker de grootste der wereld wat den omzet aangaat.

In één jaar wordt te Chicago drie en een half millioen lasten tarwe (meel in tarwe omgezet) aangevoerd. De elevators te Chicago kunnen een half millioen lasten graan bergen. En welke reusachtige hoeveelheden dagelijks worden omgezet op speculatie, valt natuurlijk niet te schatten. De geheele wereld speculeert te Chicago. Onder oorverdoovend geschreeuw en door het geven van teekenen met de hand en de vingers, worden in één minuut soms duizenden lasten verhandeld. Hoe de drie honderd makelaars in tarwe die hier de orders tot koop en verkoop uitvoeren, wijs worden uit elkanders gegil en handgebaar, is voor een buitenstander niet te begrijpen. En toch, zoo verzekerde mij een man van ’t vak, komen geschillen hoogst zelden voor.

Toen ik weinige dagen daarna langs den Hudson-rivier [118]spoorde en bedacht dat slechts 3 eeuwen geleden (1609) Hudson in dienst der Nederlandsche Oost-Indische Compagnie die groote rivier met haar prachtige oevers ontdekte, raakte ik onwillekeurig aan ’t mijmeren over het verleden en het heden van dit land en van het onze. Het kleine Nederland, destijds het ondernemendste, het energiekste volk der aarde... en in Amerika, althans in de noordelijke Staten, toen nog geen wit mensch te bekennen.

En nu, na 300 jaren?

C. V. Gerritsen. [119]


1 Van het Spaansche woord cañon = bergkloof.

De vrouwen van Amerika1.

Met het vermoeden in Amerika alles anders te zullen vinden dan in Europa en er vooral een geheel ander, hooger ontwikkeld, meer begaafd, minder bekrompen soort vrouwen te zullen aantreffen, zette ik mijn voet op Amerikaanschen bodem. Thans na een 6 weken verblijf, waarin ik de gelegenheid had met vrouwen uit alle kringen en uit verschillende Staten in aanraking te komen, wil ik voor de lezers van het Maandblad mijn indrukken wedergeven. Ik ben natuurlijk volstrekt niet overtuigd, dat deze indrukken niet na een langer verblijf alhier gewijzigd zullen worden, maar ik meen de leden van “Vrouwenkiesrecht” en de lezers van het Maandblad geen ondienst te doen, mijn eerste indrukken vast te boekstaven.

Laat mij dan beginnen met te constateeren, dat ik de eerste weken in New-York en Boston in dit opzicht geheel teleurgesteld was. De enkele pioniers in de vrouwenbeweging, die ik ontmoette, stonden zoo hoog [121]boven het gros der vrouwen, dat ik het gevoel kreeg, in de eerste halve eeuw zal hier van overbrugging dier klove geen sprake zijn. Verbeeldt U, lezers, dat ik den eersten Zondag in een damesgezelschap in New-York was, waar men den naam van Susan Anthony zelfs niet kende en waar Mrs. Carrie Chapman Catt als een “ridiculous woman who speaks at public meetings2 bekend stond.

Dit waren de echte “Society women”, vrouwen die in de groote wereld van New-York den toon mede aangeven; die haar tijd besteden met zich eenige keeren daags in andere toiletten te steken; nooit ongedecolleteerd aan tafel verschijnen, zelfs al zijn zij zonder gasten; die de kerk elken Zondag bezoeken, doch met geen ander oogmerk als dat waarmede zij naar opera of ander publieke gelegenheid gaan, in hoofdzaak om te zien en gezien te worden; die haar kinderen laten opvoeden door dienstboden en ze niet meer dan een of twee keer daags zien; in ’t kort met een klasse van vrouwen, waarvan Amerika helaas een al te groot aantal bezit, vrouwen wier ouders gemakkelijk en snel rijk zijn geworden, van welken rijkdom de kinderen nu goeden sier maken. Van ontwikkeling, ware beschaving, fijn gevoel is bij haar geen sprake. Zij hebben veel gereisd en weten daardoor van het een en ander mede te praten. Zij lezen een courant en zijn daardoor op de hoogte van de sensationeele berichten, maar dieper [122]gaat hun kennis niet, meer belangstelling kan men bij hen niet wekken. Natuurlijk zijn deze vrouwen tegen vrouwenkiesrecht, waarover zij evenwel nooit nagedacht hebben, evenmin als over eenig ander ernstig onderwerp, en toen ik haar naar de reden vroeg, was het antwoord, dat zij tevreden waren met wat zij hadden. Van plichten tegenover de maatschappij, plichten tegenover de vrouwen, die minder financieel bevoorrecht zijn dan zij, hebben zij geen begrip.

Reeds spoedig kwam ik in aanraking met een geheel ander soort vrouwen, vrouwen die men het best onder den naam “zwoegsters” kan samenvatten. Het waren de vrouwen en meisjes die in winkels, in kantoren, in telefoonbureaux, in ateliers enz. haar brood verdienen. Hieronder hoopte ik de vrouwen te vinden, die het leven ernstig opvatten, die een ideaal bezitten en daarnaar flink en energiek streven. Ja, dezulken waren er onder; flinke moedige strijdsters voor billijkheid en recht; vrouwen die na haar dagtaak elk vrij oogenblik besteden om haar vakgenooten te organiseeren, haar te ontwikkelen en haar levensstandaard te verhoogen. Maar die vrouwen kon men er bijna uitpikken, want moe en overspannen zagen zij er uit en van allen hoorde ik de verzuchting, dat het zoo’n hard werk was de vrouwenvakgenooten tot organisatie te brengen. Het was net als bij ons. De meeste meisjes werken tot zij een man vinden, en al werkende zoeken zij ijverig. Alles wat haar met [123]mannen in aanraking kan brengen wekt haar belangstelling, daarbuiten zoo goed als niets. Toen ik vroeg, hoe het dan komt, dat zooveel gehuwde vrouwen in alle werkinrichtingen gevonden worden, kreeg ik tot antwoord, dat dit een natuurlijk gevolg was van het werken vóór het huwelijk. Wanneer de vrouwen eenmaal gewend zijn op eenigszins royale wijze, (de loonen zijn hier hoog) in eigen onderhoud te voorzien, dan valt het deerlijk af, wanneer zij na de wittebroodsweken ontwaren, dat manlief niet geneigd is, ook dikwijls niet in staat is, op diezelfde royale wijze aan de wenschen van vrouwlief te gemoet te komen. Het is dan dat zeer velen naast haar huiselijke plichten haar beroepstaak weder opvatten, maar door die dubbele taak zich te veel op de schouders laden, om ook nog belangstelling te kunnen hebben voor het maatschappelijk leven. Worden dezulken ook soms lid van de vakorganisatie, dan geschiedt dit met geen ander oogmerk dan daardoor persoonlijk voordeel te behalen. Van een hoogere levensopvatting meestal geen sprake.

Dezelfde indrukken kreeg ik van de fabriekarbeidsters. Wel bestaan er voor al deze categoriën vrouwen vakvereenigingen, clubs en tehuizen, maar de vrouwen, die aan het hoofd dier vereenigingen staan en waarvan ik verscheiden sprak, verzekerden mij, dat zij allen financieel gesteund worden en moeten worden door de, laat mij ze noemen “bourgeoisvrouwen”, wilden zij niet ten onder gaan. [124]

Als oorzaak van deze lakschheid der “zwoegsters” gaven de leidsters mij bijna allen op, dat men de vrouwen die weinige belangstelling in hare organisaties niet al te euvel kan duiden, want de organisaties staan te machteloos, zij kunnen den leden te weinig voordeel aanbieden. De mannen met hun kiesrecht kunnen van de volksvertegenwoordigers alles gedaan krijgen wat zij verlangen, zoodra hun organisatie maar krachtig optreedt en scherp omlijnde eischen stelt. De weinige vrouwen die georganiseerd zijn, zijn dan ook allen warme voorstandsters van vrouwenkiesrecht en verwachten daarvan, mijns inziens terecht, alles goeds.

En toch—Amerika biedt een groote verscheidenheid van vrouwen! Naast die weerzinwekkende, nietsdoende, alleen-voor-pleizier-maken-levende vrouwen uit de hooge kringen, vindt men er vrouwen van gering tot aanzienlijk—zelfs uit de hoogste kringen—die haar geheele leven wijden aan het maatschappelijk welzijn. In alle besturen van vereenigingen, die zulke doeleinden nastreven, kan men zeker zijn eenige vrouwennamen te vinden, die daarbij niet als uithangbord dienst doen, zooals in vele besturen van vereenigingen bij ons te lande, maar waarvan de draagsters een werkzaam aandeel nemen aan het te verrichten werk en in zoo’n bestuur dikwijls een overwegenden invloed uitoefenen.

In alle mogelijke zaken, beroepen en bedrijven trof ik vrouwen, die daarin soms de hoogste posities bekleeden; [125]aan het hoofd van een school voor jongens en meisjes van 16 tot 19 à 20 jaar stond een vrouw, terwijl de leerkrachten uit mannen en vrouwen bestonden; vrouwen overal aan den arbeid tusschen de mannen en soms als hun superieuren; allen vrouwen, die op waardige en bekwame wijze haar taak vervullen.

Dieper ziende en verder reizende door Amerika kwam ik dan ook tot het besef: Ja, de Amerikaansche vrouwen, als een geheel genomen, zijn ons een geslacht, misschien wel eenige geslachten vooruit. Overal waar wij ons nog een plaats moeten veroveren, hebben zij reeds vasten voet.

Hoe is dit te verklaren? vroeg ik een zeer begaafde, algemeen ontwikkelde vrouw, die in het bestuur van een groote nationale vereeniging, ten doel hebbende kapitaal en arbeid op voet van vrede te houden, een post van vertrouwen inneemt. Hoe konden, bij zooveel lakschheid onder vele vrouwen, de ernstige werksters zulke posities veroveren; hoe hebben de vrouwen in Amerika het aangelegd, dat men haar de hoogste posten toevertrouwt?

Het antwoord op deze vraag kwam hierop neder, dat men in Amerika voor alle soort arbeid, voor alle ambten en betrekkingen nog steeds menschen tekort komt; dat men neemt die men krijgen kan en dat de meeste werkgevers reeds lang hebben ingezien, dat het voordeeliger voor hen is een bekwame vrouw dan een onbekwame man aan te stellen, of soms voor het [126]werk in ’t geheel geen man konden vinden en dan wel genoodzaakt waren een vrouw te nemen. Op die wijze kwamen vele vrouwen in het werk en kregen daardoor gelegenheid te toonen, dat zij tot dat steeds veronderstelde mannenwerk volkomen in staat waren. De vrouwen in Amerika hebben nu reeds gelegenheid gehad zoovele vooroordeelen tegen maatschappelijk vrouwenwerk te overwinnen, dat zij niet behoeven te vreezen, ook al wordt de bevolking van Amerika nog zoo groot, ooit weder uit hunne positie verdrongen te zullen worden. Door den nood werd men gedwongen vrouwen aan het werk te zetten, en nu hebben de vrouwen gelegenheid gehad te toonen, waartoe zij in staat zijn. [128]


1 Dit artikel verscheen in het Maandblad voor Vrouwenkiesrecht van 15 Nov. 1904.

2 Een dwaze vrouw, die op openbare vergaderingen spreekt.

Verbeterhuizen in Amerika.

(Reformatories.)

Schrijvende over Reformatories, dien ik, voor den oningewijden lezer, eerst met een enkel woord uiteen te zetten, wat men hier onder deze instellingen verstaat. In ’t kort zou ik een Reformatory aldus kunnen omschrijven: van een gevangenis een verbeterhuis maken, waarin de veroordeelde, gedurende zijn verblijf, tot een beter mensch hervormd wordt.

Sprekende over Reformatories in Amerika, moet men wel in het oog houden, dat Amerika uit een groot aantal Staten bestaat, die verschillende wetten en derhalve ook verschillende strafwetten hebben en dat in vele Staten de gevangenissen op dit moment nog veel te wenschen overlaten. De in ons land meest bekende Amerikaansche Reformatory, is die in Elmira, waarvan Mr. Z. R. Brockway de stichter en langen tijd de superintendent was. Elmira ligt in den Staat New-York; het werk van Brockway was een zoodanig succes, dat de Staat New-York besloot langzamerhand alle gevangenissen naar dit systeem te hervormen. Deze hervorming kost evenwel tijd en geld, zoodat [129]op dit moment wel reeds eenige andere Reformatories op kleine schaal zijn tot stand gebracht, maar Elmira nog steeds overbevolkt is en vele veroordeelden in gewone gevangenissen moeten worden ondergebracht, die in een Reformatory tehuis behooren. Elmira is een Reformatory voor mannelijke veroordeelden.

De aan den Staat New-York grenzende Staat Massachusetts heeft de lessen van Brockway, die hij herhaaldelijk in woord en schrift uitte, zoozeer ter harte genomen, dat de regeering onmiddellijk is begonnen de Reformatories aldaar in te voeren. Met zekere mate van vrijheid werd het de superintendenten der gevangenissen toegestaan, die verbeteringen in hunne instellingen in te voeren, die zij in het belang der veroordeelden, en daarmede in het belang van Staat en Maatschappij, noodig oordeelden. Deze hervormingen zijn in geen enkele gevangenis alle opeens tot stand gebracht, maar door onophoudelijke voorlichting van den een aan den ander, door telkens nieuwe methoden te probeeren en de resultaten nauwkeurig gade te slaan, is langzamerhand in enkele Reformatories een soort van volmaaktheid bereikt, waardoor de Staat Massachusetts, zelfs in Amerika, het hoogste standpunt inneemt met betrekking tot de behandeling van zijn veroordeelden. Massachusetts heeft in de laatste jaren in dit opzicht zelfs den New-York-Staat overtroffen.

De beste in Massachusetts bestaande Reformatory [130]is die voor vrouwen in Sherborn, die, hoewel geheel verschillende van Elmira, toch voor deze in geen enkel opzicht onderdoet.

Het is van deze instelling, de Reformatory voor vrouwen in Sherborn, dat ik het een en ander wil vertellen.

Voorzien van een introductie van Mr. Samuel Barrows, het hoofd der afdeeling, belast met het toezicht op de gevangenissen, begaf ik mij per electrische tram van Boston naar South Farmingham, ruim een uur trammende door een mooie, welvarende streek, en kwam van daar, na een wandeling van ongeveer 20 minuten, voor een aan den weg gelegen mooi, groot gebouw, wat in niets op een gevangenis gelijkt, doch veel meer door zijn vorm en grootheid, aan een uitgebreid ziekenhuis doet denken. Men had mij dat gebouw als de Sherborn Reformatory aangewezen, en daarom trad ik over de groote oprijlaan naar binnen. Rondom bloemen, planten, schaduwrijke boomen. Vergiste ik mij niet, bevond ik mij niet voor een private woning, waaraan een of andere werkinrichting of kostschool verbonden was? Terwijl ik nog in twijfel stond of ik wel verder zou gaan, kwam een jonge dame uit het huis naar mij toe en vroeg mij naar mijn wenschen. Op haar bevestiging, dat ik mij werkelijk bevond op de plaats die ik zocht, begeleidde zij mij naar de superintendente (die ik in het vervolg gemakshalve directrice zal noemen), aan [131]wie ik mijn brief van introductie overhandigde. Het jonge meisje was de klerk van de gevangenis, die, boven en behalve al het administratieve werk, ook belast is met het toezicht houden op de in- en uitgaande personen van het gebouw.

De directrice, mevr. Morton, die reeds 23 jaar aan deze instelling verbonden is, ontving mij allervriendelijkst en hoewel het Zaterdag, een zeer drukke dag was, stelde zij zich toch onmiddellijk beschikbaar mij alles te laten zien en alle inlichtingen te verschaffen die ik wenschte. Het was ongeveer elf uur en nadat zij mij eerst zoo uitvoerig mogelijk met de wording van deze instelling op de hoogte had gebracht, de sedert 1878 onder mevr. Atkinson begonnen en steeds vermeerderde verbeteringen opgesomd, vele door mij opgeteekende vragen had beantwoord, begaven wij ons naar de keuken, waar 10 à 12 vrouwen, onder toezicht van een ongeveer 35-jarige dame, bezig waren het eten voor dien middag te koken. Die dame was een matron (opzichteres zal ik haar noemen), de eenige, die over deze vrouwen het toezicht hield en onder wier leiding deze vrouwen gedurende de week keukendienst hadden. In niets deden deze vrouwen aan gevangenen denken. Gekleed in een blauw en wit geruite katoenen japon, met witte boezelaar, het haar netjes gekapt, zonder muts of andere hoofdbedekking, zagen zij er beter en netter gekleed uit, dan velen onzer dienstboden of werkvrouwen. Op mijn opmerking, tot een dezer [132]vrouwen gericht, dat ik het in de keuken zoo warm vond, kreeg ik open, doch beleefd tot antwoord, dat dit was omdat ik van buiten kwam; als men er den geheelen morgen gewerkt had, merkte men het niet meer. Ook tot de directrice werd door de veroordeelden open en rond het woord gevoerd; geen onderdanige vriendelijkheid, geen kruipende beleefdheid; met denzelfden toon van beleefdheid, waarin zij werden toegesproken werd door haar geantwoord.

Van de keuken begaven wij ons naar de eetzalen, omdat het etensuur weldra zou aanbreken. Onderwijl wij daarop wachten, zal ik even vertellen dat de gevangenen in 3 klassen of groepen verdeeld zijn, waarvan de 1e klasse de hoogste is, daarop volgt dan tweede en derde klasse.

De in de derde klasse vertoevenden moeten het eten in haar kamertjes afzonderlijk gebruiken, die in de tweede klasse, alsook die in de eerste, eten met haar klassegenooten.

In de eetzaal van de tweede klasse stonden twee lange, helder geboende tafels, aan beide zijden lange rijen stoelen. Op iedere plaats stond een bord en er lagen een mes, vork en een plak wittebrood naast. Tusschen elke twee zitplaatsen stond een zoutvaatje en een peperbusje op tafel.

De heldere vloeren, de hagelwitte muren vol mooie humane spreuken, de electrische lampen, gaven een vriendelijk aanzien. Door een paar vrouwen, die helderwitte [133]mouwen over de japonmouwen droegen, werd het eten opgediend. Een in het wit gekleede opzichteres hield hier toezicht. Naast elk bord werd een kom bruine boonensoep geplaatst, en op elk bord werd een stuk gekookt ossevleesch, ter grootte van een ons ongeveer, en daarbij eenige aardappelen, gelegd. Een glas water voor elke aanzittende voltooide het menu.

In de eerste klasse hetzelfde eten, dezelfde helderheid, zindelijkheid, orde, netheid. Hier waren echter de lange tafels met een lang wit tafelkleed gedekt en prijkten eenige schilderijen aan de muren.

De gevangenen kwamen uit de verschillende werkzalen achter elkaar binnenloopen, velen met een boek onder den arm. Ik dacht dat het een bijbel was, doch de directrice deelde mij mede dat het leesboeken waren, die de vrouwen uit de bibliotheek der gevangenis hadden. Zij kregen een half uur om te eten, en nu gebruikten velen den tijd dien zij over hadden om te lezen, hetgeen geoorloofd was.

Het eten begon met een gezamenlijk gebed, waarin de opzichteres voorging.

Voor ik verder ga wil ik eerst wat meer van de klassificeering mededeelen, omdat ik in het vervolg herhaaldelijk van klasse 1 of 2 zal moeten spreken.

In de Reformatory in Sherborn worden alleen geplaatst veroordeelden tot een jaar of langer. Een heel enkelen keer komt er een vrouw, die voor korter tijd veroordeeld is. Er was nu één, die tot 6 maanden [134]straf veroordeeld was. Ook de levenslang veroordeelden komen er in den regel niet, doch ook daarvan was er nu één aanwezig.

De nieuwe wet op de gevangenissen in Massachusetts dateert van 1 Juli 1903 en het tegenwoordig gevolgde systeem in de Reformatory in Sherborn is daarmede in overeenstemming gebracht.

Zoodra een vrouw in de gevangenis komt gaat zij naar een badkamer. Op een groot uitgespreid laken wordt zij ontkleed en krijgt daarna een lauwwarm bad. Haar kleederen worden in het laken geknoopt en in den onmiddellijk daaraan grenzenden desinfectie-oven gedesinfecteerd, daarna gereinigd, en als zij het bewaren waard zijn, netjes bewaard.

Uit het bad, waarin ook het haar goed gewasschen is, wordt zij in een der observatiekamertjes gebracht en den volgenden morgen door Dr. Frances Potter, de vrouwelijke arts der inrichting, geheel onderzocht, gewogen en volgens het systeem Bertillon gemeten. Bij eenigen twijfel aan de volmaakte lichamelijke of geestelijke gezondheid houdt Dr. Potter haar zoolang in observatie tot zij zekerheid heeft.

Gedurende den observatietijd zijn de veroordeelden geheel geisoleerd en worden alleen door de directrice, de dokter en een verpleegster bezocht. Zij liggen in een ruim, luchtig en licht kamertje, op een goed gematrast en met dekens voorzien bed. Zij krijgen dàt voedsel, wat de dokter voorschrijft. [135]

Zoodra de observatietijd is afgeloopen, die meestal niet langer dan een of twee dagen duurt, wordt de veroordeelde door de directrice naar een der werkkamers gezonden. De directrice houdt daarbij steeds het belang van de veroordeelde in ’t oog, door haar in te deelen bij het werk, waarvoor zij de meeste geschiktheid bezit, of waarvan zij in haar volgend leven het meest nut kan trekken.

Eigenlijk moet elke veroordeelde beginnen met in klasse III te worden ingedeeld, om dan langzamerhand door goed gedrag naar klasse II en daarna naar klasse I te verhuizen.

Uit een paedagogisch oogpunt begint mevr. Morton echter anders. Zij spreekt de veroordeelde toe, brengt haar met de orde en regels van het huis op de hoogte en vertelt haar, dat zij in klasse III, de laagste klasse, moet beginnen, dat zij daar geheel geisoleerd is, niet mag eten en werken met de anderen en niet naar de kerk of de lezingen mag gaan. Dat de directrice evenwel gelooft en vertrouwt dat zij daarvoor te goed is, dat zij haar daarom onmiddellijk in de tweede klasse zal plaatsen en hoopt, dat zij het in haar gestelde vertrouwen niet zal beschamen. Bij de minste overtreding van de orde of de regels van het huis, bij gebrek aan vlijt in het verrichten van haar taak, zal zij echter naar de derde klasse moeten verhuizen.

Op het oogenblik dat ik de inrichting bezocht was er van de 214 veroordeelden geen één in de derde [136]klasse; alle kamertjes stonden er open en leeg.

In de tweede klasse zijn de meeste vrouwen. Daar beginnen zij allen, en sommigen komen er niet uit. Om tot de 1e klasse op te klimmen moeten zij gedurende 6 maanden geen reden tot klagen geven en alle punten voor goed gedrag en betoonde vlijt, tien elke week, behaald hebben. Hebben zij aldus geen reden tot één klacht gegeven, dan gaan zij naar de 1e, de hoogste klasse, over.

De kleeding in de tweede klasse verschilt voor een oppervlakkig beschouwer niet van de eerste. Toch is er eenig verschil. De ruitjes van de japon zijn bij de 2e klasse vrouwen dubbelgeblokt, bij die van de 1e klasse 4 maal geblokt.

De kleur, blauw en wit, de vorm van kleed, de qualiteit van katoen gelijk. Toch is het een heel feest als een vierblokjes-kleed wordt aangetrokken, en met eenige trots loopen velen er de eerste dagen mede rond.

Eenmaal in de 1e klasse aangeland, dan hebben zij door goed gedrag en vlijt het aantal punten te behalen wat noodig is om uit de gevangenis op parool ontslagen te worden. Dit hangt echter niet alleen van de directrice af. De directrice kan alleen, na 8 maanden goed gedrag van de veroordeelde, haar voordragen voor ontslag. Het hangt dan van den aard van haar misdrijf af of zij ontslagen zal worden. Heeft zij een misdaad bedreven, waarvoor zij tot meer dan 5 jaar [137]veroordeeld is, dan wordt zij niet ontslagen; in elk ander geval wordt zij op voordracht van de directrice na 8 of 10 maanden ontslagen, doch blijft gedurende haar verderen straftijd onder politie-toezicht.

Dit politie-toezicht over vrouwen wordt door vrouwen uitgeoefend. Overtreedt zij nu gedurenden dien tijd opnieuw de wet, dan ontvangt zij niet alleen een nieuwe veroordeeling, doch heeft bovendien nog uit te zitten den tijd dien zij van haar vorige straf nog te goed had. In de gevangenis teruggekeerd wordt zij dan in de 3e klasse geplaatst en blijft daar langen tijd.

De kamertjes van de 1e en 2e klasse zijn allen luchtige, vierkante vertrekken, waarin door een groot openslaand venster lucht en zonlicht ruimschoots kan binnenstralen. Alle kamers zien op bosch of tuin of bouwland uit.

In elke kamer staat een net ijzeren ledikant met een goed bed, witte wollen dekens, lakens en kussensloop hagelwit, en in de 1e klasse een wit, in de 2e klasse een rood en wit gestreepte sprei over het bed. Verder een stoel, een tafeltje met twee verdiepingen, een ijzeren waschtafeltje, waarop een bak water, een geëmailleerde waterbeker, een zeepbakje met zeep, een tandeborstel en daarnaast een handdoekrekje met handdoek. Daarboven hangt een spiegeltje.

In alle kamers hangt een kalender met een vriendelijk schild en aardige spreuken, meestal geschenken van vrouwen-vereenigingen. Deze kalenders moeten [138]door de veroordeelden bijgehouden worden. Verder ligt op elke tafel een bijbel, benevens een boekje, de strafwetten en de regels en de orde van de inrichting waarin zij zijn, bevattende.

In elke kamer hangt een aardig schilderij. Daar dit ook geschenken van vereenigingen zijn, is er een groote verscheidenheid van en laat de directrice daarom elke week de verschillende schilderijen omruilen, zoodat de bewoners telkens een andere krijgen.

Ware het niet, dat het bij mijn bezoek overal openstaand venster, door zware ijzeren stangen versperd en de deur, door een ijzeren grendel van buiten afgesloten kan worden, dan zouden deze kamertjes het in gezelligheid, ruimheid, netheid, van de kamers der verpleegsters in vele onzer groote ziekenhuizen ruimschoots winnen.

Op de afdeeling 1e klasse is bovendien op het eind der gang, waarop alle kamers uitkomen, een groote ovale recreatiekamer, waarin aan beide zijden, drie groote vensters lucht en licht naar binnen werpen. Voor de vensters stonden potten begonia’s, een groote ficus, reseda, rozen en andere kamerplanten. Vier of vijf vogelkooien met kanaries, een sprekende papegaai, tal van mooie schilderijen, vele easy-chairs, een tafel met plaatwerken, tijdschriften, novellen, damspel en andere spelen gaven aan het geheel een karakter van huiselijkheid en gezelligheid, waardoor men meer ging denken aan een prettige conversatiekamer in een goed [139]geleid en zindelijk onderhouden pension, dan aan een vertrek in een gevangenis.

Des Zondagsmiddags en een paar avonden in de week mogen de bewoonsters der 1e klasse dit vertrek bezoeken. Natuurlijk bevindt zich er dan steeds een opzichteres, doch de vrouwen zijn geheel vrij in de wijze waarop zij haar tijd aldaar willen besteden. Het gebruiken van ruwe en onkiesche woorden of uitdrukkingen is hier, evenals in het geheele gebouw, streng verboden. Den eersten keer wordt het ongeoorloofde er van onder ’t oog gebracht, de tweede overtreding wordt met een slecht punt bestraft, doch herhaalde overtreding heeft één of meer dagen afzondering en degradatie tengevolge.

Van ziekelijke sentimentaliteit is hier in geen enkele afdeeling, in geen enkele lokaliteit, sprake; overal krijgt men den indruk dat men in een groote werkinrichting is, waar de grootste mate van netheid en ordelijkheid heerscht en elkeen opgeruimd haar taak vervult. Allen (de zieken natuurlijk uitgezonderd) moeten in deze inrichting werken en bij de keuze van werk wordt zooveel mogelijk in aanmerking genomen, wat voor de betreffende vrouw de nuttigste arbeid is.

Alles wat voor een inrichting als deze noodig is, het zindelijk houden van het gebouw, de wasch, het bereiden van het eten, het bakken van het brood, het maken van boter en kaas, naaien van nieuwe onder- en bovenkleederen, weven van witgoederen, het melken [140]der koeien, het verzorgen van de 85 koeien, 300 varkens en 1000 kippen, het bebouwen van het land, onderhouden van den tuin en nog een menigte andere zaken worden alle door de bewoonsters verricht. Daarbij zijn de werkzaamheden zóó geregeld, dat zij die ’s morgens zwaar werk verricht hebben, bijv. wasschen, schrobben, landbouw- of tuinwerk, des middags naar de naaikamer gaan.

In den regel begint de directrice de vrouwen elke week bij ander werk in te deelen, opdat zij al het te verrichten werk, voor een groot deel toch tot het huishoud-werk behoorende, goed en netjes leeren uitvoeren. Zoodra zij evenwel ziet dat er in een of ander meisje of vrouw een goede naaister, een goede kookster, een tuinierster of iets anders steekt, dan wordt zoo iemand in hoofdzaak voor dat soort werk aangewezen en het vak haar in alle finesses geleerd.

Doordat ook alle kleederen van de directrice, dokter, predikant, apotheker, verpleegsters en alle opzichteressen, gezamenlijk 35 dames, in de inrichting gemaakt mogen worden, kan een naaister het vak aldaar geheel leeren. Dit kunnen ook de waschvrouwen en strijksters, want daar in dit gebouw des winters, als er niet veel buitenshuis gewerkt kan worden, ook de fijne wasch verricht wordt van de nabijgelegen mannengevangenissen in Massachusetts, zoo leeren de vrouwen er ook overhemden, boorden en manchetten der mannen strijken en in orde houden. [141]

Aan de inrichting is verder een kook- en huishoudschool verbonden, waar 12 meisjes tegelijk, door een van buiten komende leerares, 2 keer in de week een uur les krijgen. Bij de keuze der leerlingen wordt natuurlijk door de directrice met aanleg en geschiktheid rekening gehouden, ook kiest zij daarvoor meestal de jongere personen. Van af den leeftijd van 16 jaar komen de veroordeelden reeds in deze inrichting. Door oudere vrouwen zag ik er zittingen voor rieten stoelen maken, een vak wat hier nog veel huisindustrie is; als deze vrouwen dit vak dus goed leeren, kunnen zij gemakkelijk later hiermee den kost voor zich zelf verdienen.

Aan vijf weeftoestellen leeren of onderhouden de veroordeelde meisjes uit weverijen haar vak, zoodat zij bij het verlaten van dit gebouw een beter werkster zijn en dus meer kunnen verdienen dan toen zij er in kwamen.

Van alles en nog wat wordt er gewerkt en geleerd, doch zou ik dit alles opsommen dan kwam ik nooit aan het eind.

Om een indruk te krijgen van den geest, die in deze inrichting heerscht, komt ’t mij belangrijk voor thans te vertellen wat er gedaan wordt voor de geestelijke ontwikkeling van de bewoonsters. Aan de inrichting is een predikant verbonden, die ook in het gebouw woont en die, evenals alle ambtenaren, een vrouw is. Zij heeft niet alleen den kerkdienst te leiden, maar zij is tevens hoofd der school. Alle analphabeten [142]beneden de 45 jaar zijn verplicht elken namiddag, van 1 tot 3 uur, de school te bezoeken. Daar leeren zij lezen, schrijven, rekenen. Bovendien is er drie keer in de week ’s avonds van 6½ tot 8 uur school voor de meer gevorderden. Daar mogen allen heen gaan, doch niemand is verplicht er heen te gaan. De lessen schijnen daar echter nog al aantrekkelijk gegeven te worden, want verreweg de meesten laten zich als leerlingen voor de avondklasse inschrijven en volgen die, zoolang zij in de inrichting moeten vertoeven.

Met den kerk- en schooldienst is evenwel de taak der predikante nog niet afgeloopen. De bibliotheek van de inrichting, die 1350 boekdeelen bevat, staat ook onder haar leiding. Een mooie collectie goede boeken, waaronder natuurlijk ook kleine, eenvoudige novellen, doch ook de werken van Dickens, Walter Scott, en vele Amerikaansche bekende auteurs, waren aanwezig. Op dezelfde wijze als in elke publieke leesbibliotheek worden ook hier de boeken uitgegeven, aan de 2e klasse vrouwen eenmaal ’s weeks. Deze boeken mogen zij mede naar haar kamer nemen en er elk vrij oogenblik in lezen. Ook is het geoorloofd ze mede naar de naaikamer te nemen en er in te lezen als zij op werk moeten wachten.

Zijn de veroordeelden steeds in kerk, in school, in werk- en ontspanningkamer onder toezicht van een of meer opzichteressen, anders is dit, wanneer zij [143]twee keer in de week, des Woensdags- en Zaterdagsmiddags van 3 tot 4 uur, bijeenkomen en de directrice dan een toespraak tot hen houdt.

Des winters wordt daarvoor de vergaderzaal, des zomers bij goed weder meestal een beschutte plek in den tuin genomen. Voor die gelegenheid wasschen zij zich altijd eerst goed, kappen het haar netjes en schikken de kleeren, zoodat zij er op ’t voordeeligst uitzien. Zij stappen dan allen vrij en frank uit hun kamers naar de plek, die als verzamelplaats is aangenomen.

Mevr. Morton wist niet goed hoe zij mij zou definieeren wat zij dan deed. “Ik houd geen lezing”, zei ze, “o, hemel neen, noem het ook geen toespraak, ik zou het liefst willen, dat gij begreep, dat ik dan tot mijn kinderen van hart tot hart spreek, dat ik mij dan gevoel als moeder van zooveel dochters, die ik heb op te voeden tot goede vrouwen, goede moeders, deugdzame menschen”.

Zij vertelt ze dan in den regel eerst de bijzonderheden die in de wereld plaats grepen gedurende de laatste dagen: bijv. de verkiezing van een nieuwen gouverneur voor een of ander Amerikaanschen Staat, den dood of de kroning van een of ander staatshoofd in Europa of een ander werelddeel, groote maatschappelijke ongelukken, bijvoorbeeld een overstrooming, een grooten brand, den stand van den oorlog tusschen Rusland en Japan, of iets, waarin [144]”’t algemeen” belang stelt, opdat, wanneer de vrouwen uit de gevangenis ontslagen worden, zij met de groote wereldgebeurtenissen op de hoogte zijn.

Na dat praatje gaat zij over tot een of ander afgerond onderwerp. Dan eens spreekt zij over de taak van moeders, of over maatschappelijke plichten, dan weder vertelt zij wat uit dieren- of plantenwereld, of iets uit de geschiedenis van Amerika. Steeds varieert zij van onderwerp en laat soms door de vrouwen opgeven, waarover zij praten zullen. Mevr. Morton wil, als zij bij of met de vrouwen is, van geen opzichteressen weten, zij is dan alleen met die ruim 200 veroordeelden. “Als ik bij haar ben, zullen zij zich als vrije menschen voelen, anders kan er geen ware vriendschap, geen openhartigheid bestaan. Hoe kan ik eischen dat zij mij vertrouwen, als ik toon haar niet te vertrouwen”, zeide zij mij.

Op mijn vraag of dit vertrouwen nooit beschaamd werd, antwoordde zij: “neen, zóó verdorven is niet één onder haar of zij voelen zich vereerd door dit vertrouwen. Nooit nog heb ik op één dier middagbijeenkomsten eenige moeite gehad”.

Hoe wordt hier beschaamd het nog bij ons heerschende idee, dat vrouwen ongeschikt zijn vrouwelijke veroordeelden te regeeren. Onder al die dames-beambten in Sherborn was er geen enkele robuste vrouw, en de directrice, ’n lieve, vriendelijke verschijning van 55 jaren ongeveer, was eer tenger en lichamelijk [145]zwak te noemen. Toen zij in haar wit geborduurde japon voor mij uitliep, kon ik mij niet voorstellen, dat zij het hoofd van een groote strafinrichting is. In de strijkkamer was zij even bij een der strijksters blijven staan, en op haar japon wijzende, zeide zij: “Suzan, wat hebt gij de vorige week mijn japon mooi gestreken, dank u wel, hoor; ik zal er erg voorzichtig mede zijn”.

Laat mij thans nog even van een deel der gevangenis spreken, dat mijn bijzondere belangstelling trok. Het was dat deel der inrichting, waarover Dr. Potter den scepter voert. Het hospitaal is, wat bouw en inrichting betreft, niet op de hoogte van den tijd, vooral niet, wanneer men in aanmerking neemt, dat de nieuwste hospitalen in Amerika bijna allen een volmaaktheid bereikt hebben.

Als punt I op het lijstje der wenschen voor Sherborn staat dan ook een nieuw hospitaal; een wensch, die hoogstwaarschijnlijk het volgende jaar ingewilligd zal worden. Als evenwel het ziektecijfer zoo gering is als bij mijn bezoek, hetgeen trouwens in overeenstemming was met de ziektestaten der vorige jaren, dan kan de bouw van een nieuw hospitaal wel als een weeldeuitgave beschouwd worden. Vier zieken lagen er in het geheel, allen in een eigen kamer.

De kamers lieten voor een ziekenkamer, wat geriefelijkheid betreft, te wenschen over, doch lucht en licht was er voldoende. Behalve de zieken lag er nog een der [146]veroordeelden, die dienzelfden morgen van een gezonden jongen bevallen was, en die nu een vijfde kamer in beslag nam.

Bij de kraamvrouw deed een veroordeelde den bakerdienst, terwijl de vier overige patiënten ook door een veroordeelde bediend werden. Boven allen stond evenwel de opzichteres-verpleegster, die over allen en alles het oog liet gaan.

Waarom ik evenwel met voorliefde van dit deel van het gebouw gewaag? Annex aan het hospitaal en ook onder Dr. Potter’s beheer is een nursery, een kinderkamer, waar op het oogenblik van mijn bezoek 22 kindertjes verpleegd werden.

Al de kinderen, die in de inrichting geboren worden en de kleintjes, beneden 2 jaar, van veroordeelde moeders, kunnen tot en met hun 2e jaar aldaar blijven. Zoowel in het belang der zuigelingen, als in het belang van vele der veroordeelde meisjes, heeft Dr. Potter van deze nursery een soort van school gemaakt tot opleiding van kindermeisjes. Hier wordt het a.s. kindermeisje geleerd een gezond kind gezond te houden en een ziek kind te verplegen. Alleen daarvoor geschikte meisjes, wier gedrag buitengewoon goed is en wier misdrijf van dien aard was, dat er geen gevaar voor de kinderen kan zijn in geval van recidive, worden daarvoor gekozen.

Ook in deze afdeeling stond een verpleegster van beroep, tevens opzichteres, aan het hoofd. [147]

Laat mij hier nog even bij vermelden, dat de moeders der kinderen twee keer daags gelegenheid krijgen hare kinderen te zien, en zij die het kind zelf kunnen voeden, gaan zoo vaak naar de kinderkamer als het zoogen dit noodig maakt. Ook des Zondagsmiddags mogen de moeders bij haar kind zijn of het mede naar eigen kamer nemen.

Ik zal uit vrees te lang te worden, niet meer uitweiden over het zangkoor, de gymnastieklessen, over de zoogenaamde recreatie-avonden, waarop verschillende dames-vereenigingen zorgen dat er muziek gemaakt of voordrachten gehouden worden, over de bloemen die van de verschillende buitens voor de gevangenen gezonden worden en die men er op den grootsten prijs stelt; elke gevangene krijgt een klein vaasje met eenige bloemen voor haar kamertje en het is een lust te zien met hoeveel zorg zoo’n bloempje tot het eind verzorgd wordt.

Ik zal ook niet spreken van de vele vrouwen, die als ernstige geheel-onthoudsters de gevangenis verlaten en nog vóór zij de intrede in het openbare leven opnieuw beginnen, lid der geheel-onthouders-vereeniging worden, en van zoovele andere goede en nuttige zaken meer. De geheele inrichting beantwoordt, naar het mij voorkomt, geheel aan het doel dat zij beoogt. Dat is: het verbeteren, verheffen der menschen, die er in gebracht worden.

En de resultaten, zullen de lezers vragen? Als men zooveel kosten maakt om overtreders der ingestelde [148]wetten te verbeteren; het denkbeeld, dat de maatschappij recht heeft wraak te nemen op hen, die zich vergrijpen tegen haar voorschriften, opgeeft; zelfs de meening, dat een strenge straf angstig maakt voor nieuwe overtreding, laat varen; de wetsovertreders enkel voor een tijdlang van hunne vrijheid berooft, doch hun tegelijkertijd een beter, mooier leven geeft dan waaraan zij gewend zijn; dan wil men in de oude wereld, met zijn oude wetten en instellingen, toch wel eerst vast overtuigd zijn dat de nieuwe wereld goed doet en niet bedrogen uitkomt, alvorens men dat voorbeeld durft volgen.

Men heeft hierin gelijk. Doch als men bedenkt dat de eerste indruk, die elkeen krijgt wanneer hij zijn voet op Amerikaanschen bodem zet, is, dat Amerika practisch is; dat die indruk later, bij elken stap dien men verder doet, versterkt wordt; als men ziet en voelt dat er in het openbare leven van sentimentaliteit geen sprake is, doch dat elke openbare handeling getoetst wordt aan het nut, die zij voor het algemeen afwerpt, dan moet men toch aannemen dat de resultaten gunstig zijn, nu langzamerhand alle Staten van Amerika er toe overgaan van hunne gevangenissen reformatories te maken en dat sommige Staten zeer groote sommen besteden om het snelst en het best dat doel te bereiken. Dit feit spreekt, mijns inziens, meer dan tal van cijfers, die ik uit de verschillende rapporten zou kunnen aanhalen. [149]

Ik hoop later, zoodra ik gelegenheid heb gehad, Elmira te bezoeken en over deze gevangenis-reformatory voor mannen ga schrijven, nog uitvoerig op dit punt terug te komen. Van dit opstel verwacht ik alleen dit resultaat, dat men in ons land zal beginnen in te zien dat er nog een andere methode bestaat om met wetsovertreders te handelen, dan het geijkte systeem, van zooveel maanden of zooveel jaar opsluiting, zonder meer.

Zijn dan de resultaten die wij van deze wijze van handelen krijgen zóó gunstig, dat wij tegen een proef van het Amerikaansche systeem moeten opzien?

Ik hoop ook nog iets anders met het schrijven van dit opstel te bereiken. Dat men eindelijk bij ons zal gaan inzien, dat vrouwen, die men van haar vrijheid berooft, onder vrouwen-toezicht gesteld moeten worden.

De vrouwen-gevangenis te Sherborn staat in heel Amerika bekend als een inrichting waar de beste discipline heerscht, en waar bovendien de vriendschappelijke verhouding van de ambtenaren onderling en van hen tot de gevangenen niets te wenschen overlaat.

De vrees, dat vrouwen ongeschikt zouden zijn tot opzichteressen en directrices van gevangenissen wordt in Amerika overal gelogenstraft. Alleen het feit, dat weerlooze vrouwen volkomen in de macht van mannelijke beambten geplaatst zijn, moet op beide partijen een verlagenden invloed uitoefenen, waarvan de gevolgen toch ook maar al te dikwijls blijk geven. [150]

Algemeene indrukken.

Oct. 1904.

In een gemakkelijk voortrollenden wagon van de Southern Pacific Spoorweglijn, die mij van Utah naar Californië voert, of om mij juister uit te drukken, waarin ik van Ogden naar San Francisco en van daar naar Los Angeles ga, wil ik eenige indrukken wedergeven, die ik in de 4 laatst door mij bezochte Staten van Amerika opdeed. Deze vier vlak aan elkaar grenzende westersche Staten zijn Colorado, Wyoming, Idaho en Utah. Hoezeer deze vier Staten ook van elkaar mogen verschillen in geologische wording en maatschappelijke ontwikkeling, in één opzicht worden zij in Amerika steeds in één adem genoemd. Het zijn n.l. de vier Staten in Amerika die vrouwen en mannen gelijke politieke rechten verleenen; waarin de vrouwen niet alleen het kiesrecht in zijn volle uitgebreidheid uitoefenen, maar ook zelf verkiesbaar zijn en voor alle ambten en betrekkingen in aanmerking kunnen komen.

Wie nu zou meenen dat vele hooge staatsbetrekkingen door vrouwen vervuld worden, komt bedrogen [151]uit. Niettegenstaande de vrouwen, wanneer zij eensgezind optreden, over een meerderheid van stemmen kunnen beschikken en elke staats- en gemeenteambtenaar door de kiezers gekozen wordt, zijn toch de hooge verantwoordelijke posten bijna overal door mannen bezet. Alleen in Colorado is de Minister van Onderwijs een vrouw en evenzoo is aldaar de Staatssecretaris bij het Departement van Land- en Tuinbouw een vrouw. Op mijn vraag in verschillende Staten en aan vele vrouwen gedaan, waarom zij niet trachten meer hooge posten door vrouwen bezet te krijgen, werd mij steeds geantwoord, dat de vrouwen nooit stemmen voor een vrouw, indien de man-candidaat meer rechten kan doen gelden, indien hij inderdaad bekwamer en geschikter is voor een zeker ambt dan zij. Bovendien zijn de vrouwen er overal bij de bestaande politieke partijen ingedeeld en onderscheiden zich politiek evenals de mannen, in republikeinen, democraten, populisten, sociaal-democraten en de onderafdeelingen hiervan. Zij stemmen voor de candidaten van de politieke partij waartoe zij behooren, en zorgen alleen dat de vrouwen niet voorbijgezien worden bij het vervullen van betrekkingen als zij daarop aanspraak kunnen maken. Alleen in enkele gevallen treden de vrouwen eensgezind op en dan handelen de politieke partijen waarlijk politiek, als zij aan den drang der vrouwen gehoor geven, omdat zij anders gevaar loopen vele vrouwen-leden te verliezen. [152]Dit geschiedt steeds waar het geldt een candidaat te weren voor een staats- of gemeentebetrekking, op wiens zedelijk gedrag gegronde aanmerking bestaat. Zoo hebben de vrouwen in Colorado bij de verkiezingen, nu 2 jaar geleden, een candidaat geweerd, die een rijke vrouw gehuwd had en met haar geld een vroegere maîtresse onderhield. De vrouw had echtscheiding aangevraagd en verkregen, doch boette daarbij een groot deel van haar vermogen in. Daarop hebben de vrouwen aangedrongen en verkregen dat er een wet werd ingevoerd, waarbij in geval van echtscheiding elke echtgenoot het door hem of haar aangebrachte kapitaal terug ontvangt.

Ook steeds wanneer het geldt de behartiging van de belangen der kinderen, kan men zeker zijn dat de vrouwen één lijn trekken. Openbare kinderzorg is dan ook overal buitengewoon goed geregeld. Voor bepaalde vrouwenrechten treden zij zelden krachtig op en dit wel vooral daarom, omdat wat bijv. de democraten of populisten als een recht beschouwen, door de republikeinen bijv. niet altijd als zoodanig beaamd wordt, en ook omdat bij de verschillende partijen de vrouwenbelangen vrijwel veilig zijn, wijl elke partij sterk rekening moet houden met zijn vrouwenleden.

In Amerika zijn thans overal de groote verkiezingen in vollen gang en ik had dus volop gelegenheid de vrouwen-kiezers gade te slaan in politieke vergaderingen. [153]Eerst waren het de vergaderingen waarin de candidaten voor elken post gesteld werden en thans zijn het de vergaderingen, waarin de verschillende candidaten voor de kiezers optreden. Ik was tegenwoordig in de vergadering van de democratische partij in Colorado, de zoogenaamde State-convention, waarin de candidaten dier partij door afgevaardigden uit den geheelen Staat openlijk gewikt en gewogen werden, en waarin ten slotte gestemd werd wie hunner als officiëele candidaat op de lijst der democratische partij geplaatst zou worden.

Mevr. Grenfell, de Minister van Onderwijs, die reeds 8 jaren deze hooge positie had ingenomen, moest o.a. ook aftreden. Haar candidatuur werd ingeleid en verdedigd door een onderwijzer, die dit op zoo meesterlijke wijze deed, dat er door de voorstanders van de candidatuur van mevrouw Grenfell niets aan toegevoegd behoefde te worden. Hij zette uiteen wat zij voor het onderwijs in Colorado had gedaan en welke groote verbeteringen zij in haar 8-jarig Ministerschap had tot stand gebracht, terwijl zij tegelijkertijd daarvoor minder geld besteed had uit de staatskas dan haar voorgangers. In elk opzicht vorderde dus het algemeen belang, dat men deze vrouw opnieuw voor dezen hoogen post benoemde.

Na deze met overtuiging uitgesproken rede volgde een warm applaus en daarna een tijd van stilte, zoodat de voorzitter der vergadering reeds vroeg, [154]indien niemand meer het woord verlangt, of dan de candidatuur van mevr. Grenfell met algemeene stemmen vastgesteld kon worden, toen een man met een zeer gewichtigen trek op zijn onbeduidend gelaat naar het podium schreed en het woord vroeg. Hij wilde niets op de capaciteiten van mevr. Grenfell afdingen, niets inbrengen tegen den lof haar toegezwaaid, maar toch had hij bedenking tegen haar candidatuur in deze vergadering en wel omdat mevr. Grenfell zich niet bij de democratische partij had aangesloten en men niet wist tot welke politieke partij zij behoorde. Een zeer zwakke instemming met deze woorden volgde en van enkele banken kwam de roep: “Laat mevr. Grenfell hier komen en zich uitspreken tot welke partij zij behoort.” Een oorverdoovend rumoer volgde op dezen eisch, waarbij de voor- en tegenstanders elkander trachten te overtuigen van het al of niet behoorlijke er van, totdat mr. Adams, vroeger gouverneur van Colorado en thans weder de met algemeene stemmen gekozen candidaat der democraten, optrad en met feiten aantoonde, dat gedurende het Ministerschap van mevr. Grenfell nooit een harer daden in strijd was geweest met de politieke beginselen der democraten, dat zij het onderwijs gediend had op een wijze, die door geen hunner verbeterd kon worden, en dat hij op alle bedenkingen, door den vorigen spreker tegen haar ingevoerd, slechts dit wilde antwoorden, dat mevr. [155]Grenfell was “the most womanly woman and at the same time as big as all you men together”.

Sedert ongeveer 14 dagen zijn nu overal in Amerika de candidaten der verschillende partijen gesteld en treden dezen avond na avond voor de kiezers op. In zulke vergaderingen in de Staten met vrouwenkiesrecht vergeten de candidaten nimmer een deel van hun rede geheel te wijden aan de belangen der vrouwen of aan de belangen, die de vrouwen-kiezers in den regel voorstaan. Zoo hoorde ik hen steeds getuigen wanneer een hunner het woord tot de vrouwen richtte, hoezeer dezen op zijn steun konden rekenen bij voorstellen tot verhooging van den leeftijd voor verbod tot kinderarbeid; bij voorstellen tot oprichting van staatsinstellingen voor ouden van dagen; voor verbetering van het lot der gevangenen; voor verbod van verkoop van sterken drank in het klein. Opmerkelijk is dat in Utah vooral beloofd werd, hoe men zou bevorderen alles wat kunstzin bij het volk kan wekken. Dit was alweder omdat de vrouwen van Utah zich daarvoor in den laatsten tijd bijzonder geïnteresseerd hebben.

Maar laat mij niet doorgaan over vrouwenkiesrecht en verkiezingen te schrijven, nu ik met dezen van alle gemakken voorzienen trein door een zoo merkwaardig deel van Amerika reis. Alleen wil ik het hoofdbestuur der Liberale Unie in overweging geven één of meer zijner leden naar de vier door mij genoemde [156]Staten van Amerika te zenden om den invloed te bestudeeren, dien vrouwenkiesrecht uitoefent op den socialen toestand van een land in het algemeen en op de vrouwen in het bijzonder, alvorens het opnieuw een rapport uitbrengt, waarin het beweert dat men omtrent dien invloed nog in het onzekere verkeert.

Merkwaardig is de weg zeker, dien ik al schrijvende afleg. Door de ruim een uur kortere lijn, die de Southern Pacific dezen zomer in gebruik nam, hadden wij gedurende de eerste uren steeds een prachtig uitzicht op het Salt Lake en gingen wij zelfs over een brug van bijna 25 K.M. lang, dwars door dit eigenaardig meer. Hoe sterk zouthoudend dit meer is had ik reeds ondervonden in Salt Lake City, waar ik mij om der curiositeitswille te water begaf. Van zwemmen is in dit meer geen sprake, zelfs de meest geoefende zwemmer kan er geen slag slaan: hij drijft op het water.

Reeds spoedig nadat Salt Lake achter den rug ligt, begint de weg te stijgen en vertoonen zich de Indianen, die nog niet zoo heel lang geleden de alleenheerschers in deze streken waren, aan elk station. Door de goede zorgen van het Gouvernement zijn velen hunner reeds voor een deel geciviliseerd, zou ik willen zeggen, maar dit klinkt te sterk, vermenschelijkt is misschien beter van toepassing. Velen spreken een paar woorden Engelsch en allen verstaan de taal van klinkende munt. Eén man kon gebrekkig Engelsch spreken. Op [157]mijn vraag hoe oud hij was gaf hij ten antwoord: “Dat weet ik niet, ’t mag zijn 40; ’t mag zijn meer”. Werken deed hij niet, de vrouwen zochten het voedsel in de bosschen en bereidden het, maakten mandjes en andere snuisterijen die zij aan de voorbijtrekkende reizigers trachten te verkoopen, en daarvan kunnen zij aan al hun levensbehoeften voldoen. Op sommige plaatsen zag ik de Indiaansche vrouwen, die door haar bontgekleurde kleeding reeds op een afstand te herkennen zijn, met zwaar beladen manden op den rug bergafwaarts komen, soms met een zuigeling nog bovendien belast, terwijl de mannen, pijpjes rookend, ledig daarnaast slenterden.

Gaat de vermenschelijking van deze natuurmenschen nog een graad verder, dan beginnen de mannen te werken; in den regel worden zij dan houthakkers; de vrouwen gaan dan luieren. In dit stadium van menschwording heeft whiskey de grootste aantrekkingskracht. Wel is waar bestaat er in heel Amerika een wet, waarbij het verboden is sterken drank aan Indianen te verkoopen, maar ook in dit “land van onbegrensde mogelijkheden”, zooals het door Goldberger genoemd is, schijnen de wetten er te zijn om ontdoken te worden. De Indianen weten ten minste overal aan whiskey, wat zij black-water noemen, te komen en maken er ruimschoots gebruik van. Ontmoet men een dronken Indiaan, dan kan men zeker zijn ’t hoogst geciviliceerde specimen vóór zich te zien. [158]

Het speet mij dat het langzamerhand avond geworden was en ik mij te bed moest begeven. Hoe vreemd het voor ons, Europeanen, ook is om in een compartiment, waarin voor minstens 24 medereizigers, mannen zoowel als vrouwen, de bedden gespreid worden, zich ter ruste te begeven, men gewent daaraan spoedig en het duurt niet lang of men slaapt er en droomt er even kalm als in een bed in moeder’s woning. Een groote gerustheid is het dat alles er door en door zindelijk is; het bed wordt elken avond van helder, schoon linnen voorzien en de bediende van zoo’n wagon ziet er altijd even zindelijk uit. In de toiletkamers,—een voor mannen en een voor vrouwen—heerscht inderdaad groote luxe. De koud- en warmwatertoevoer, de vernikkelde waschbassins, toiletspiegels ten voeten uit, een paar dozijn handdoeken, maken ’t mogelijk, dat men zich ’s ochtends even frisch kan wasschen en even goed kan kleeden als in het beste hôtel.

Den geheelen nacht was de trein nog gestegen, het verwonderde mij dus niet bij het ontwaken in een hooge bergstreek te zijn, waar de temperatuur eenige tientallen graden lager was dan waarbij ik mij den vorigen avond ter ruste had begeven. Spoedig was ik gekleed en na het ontbijt, in de uitstekende dining-cars, bevonden wij ons bijna plotseling rondom in de eeuwige sneeuwbergen. Gedurende ruim twee uren gaat de tocht door de Sierra Nevada. Alles lag onder [159]de versch gevallen sneeuw. Het groen der boomen was nog even door de sneeuw zichtbaar. Hield de trein een oogenblik stil, dan vlogen spoedig eenige jongelui den wagon uit om elkaar een paar sneeuwballen om de ooren te gooien. Een aardige kleine deern van 12 à 14 jaar was daarbij steeds de eerste.

Al te spoedig gingen de uren voorbij in deze schilderachtige omgeving. Was de stijging tot op een hoogte van bijna 8000 voet langzaam en geleidelijk gegaan, de daling ging verrassend snel. Nog geen uur geleden verlustigde ik mij in een heerlijk wintergezicht en reeds begonnen bosch en tuinen er uit te zien als waren wij in het midden van den zomer. Groen en bloemen overal. Eerst hier en daar een enkele oranjeboom vol vruchten, weldra geheele oranjerieën en wijngaarden en overvloed van allerlei tropische planten. Jongens en meisjes met mandjes vol prachtig fruit verdringen zich bij elk station om deze den reizigers voor tien (Amerikaansche) centen aan te bieden. Als men het niet reeds wist, dan zou men het hierdoor weten, dat wij ons binnen de grenzen van het heerlijke Californië bevinden.

Het begon reeds te schemeren toen ik in Sacramento, de hoofdstad van Californië, aankwam en liever wilde ik daar een nacht overblijven dan het verdere van de reis tot San Francisco in duisternis door te reizen. Dat nachtje overblijven is tot een paar dagen aangegroeid, want het bleek mij al spoedig, dat Sacramento [160]een langer verblijf overwaard was. Het is niet alleen het klimaat, dat Californië van de andere Staten van Amerika onderscheidt; het is of de altijd schijnende zon niet enkel de plantenwereld bezielt tot een opgewekt leven, maar ook dat de menschen dien invloed ondervinden. In Sacramento, het stadje van ongeveer 30.000 inwoners, heerschen eene drukte en levendigheid als in een wereldstad. ’s Avonds drie of meer theatervoorstellingen, alle met volle zalen, het Leger des Heils met trom en gezang in de straten, hier en daar bijbellezingen en kerkgezang met open deuren, groote winkels en magazijnen, zoo groot bijna als ’t “Louvre” in Parijs, en daarbij onophoudelijk voorbijrollende electrische trams, doen vergeten, dat men zich in zoo’n klein stadje bevindt.

Verder reizende in Californië, bemerkte ik het trouwens overal, de bewoners van El Dorado State zijn inderdaad levendiger, goedhartiger, vroolijker menschen dan de andere Amerikanen. Zij schijnen maar één zorg te kennen, en die is om meer menschen te laten profiteeren van hun heerlijk klimaat, hun vruchtbaren bodem, hun alles opleverende bergen en bosschen en hun, onder een tropische zon, verkwikking brengenden Stillen Oceaan. [162]

Californië.

Oct. 1904.

Californië, het land van reuzenboomen en oerwouden, het land van groen en bloemen en zonneschijn, dit land is waard dat men er meer notitie van neemt en het grondig leert kennen. Dit land kennen, wil inderdaad zeggen het beminnen, want wie hier reist langs de oevers van de Stille Zuidzee met haar rozensteden, palmboomen, wijngaarden, vruchtentuinen; of door de valleien met haar vruchtbare akkers en kalme rivieren; of over de bergen tot den top begroeid met dichte bosschen van pijnboomen, ceders, immer groenen eik, kastanjes en roodstammige manzanita’s, die neemt de overtuiging mede huiswaarts, dat er inderdaad een Eden op aarde bestaat, een Eden waaraan hij steeds met heimwee zal terugdenken.

Wat het leven in Californië zoo begeerlijk maakt dat is wel in de eerste plaats het heerlijke klimaat, waarin de zomers niet te heet en de winters niet te koud zijn; waarin men, door de droogte van de lucht, bij een temperatuur die ons in Amsterdam doet snakken naar lucht, zich hier vrij en frisch en opgewekt gevoelt. Hier is het bijna overal zonneschijn, elken dag en den geheelen dag, in sommige maanden door korte regenbuien [163]afgewisseld. Het water, dat de grond behoeft om zijn weelderige planten- en vruchtengroei mogelijk te maken, moet dan ook bijna overal kunstmatig, door irrigatie, worden aangebracht; op bidstonden voor regen laten de boeren het hier niet aankomen.

In den regel hooren wij in ons land van Californië slechts door dezen of genen emigrant, die zich op het een of ander plekje van dit wonderland heeft nedergezet om er schatten te vergaren en dan hangt het geheel van het welslagen van zijn pogingen af, in welken geest zijn beschrijving uitvalt.

Californië is inderdaad een wonderland. Niet alleen bezit het zooveel natuurschoon, dat het met de mooiste landen van Europa kan wedijveren en heeft het daarbij een klimaat dat aangenamer is dan ergens in Europa, doch tevens levert de grond, ik zou haast zeggen alles op, wat denkbaar is.

In de bergen wordt goud, zilver, koper, marmer en alles gevonden wat bergen van dien aard maar kunnen opleveren. In sommige streken komt zooveel gas uit den grond, dat men er alles verlicht en verhit met kosteloos gas. Petroleumbronnen zijn er zooveel, dat het bijna is, alsof heel zuidelijk Californië op een petroleumbron rust. Men vindt er zulke bronnen onder de zee, op de toppen der bergen, tegen de berghellingen, in de valleien, in de tuinen van villa’s en op meer mogelijke en onmogelijke plekjes grond, en ofschoon de hooge stellingen, noodig om de olie uit den grond [164]op te diepen, zeer onoogelijk zijn en menig schoon uitzicht bederven, toch zal elk land dit gaarne offeren voor de rijkdommen die er door verkregen worden.

Minerale wateren, heete zwavelbronnen enz. komen er in verschillende plaatsen en in alle verscheidenheid voor.

Verder groeit er zoowat alles wat groeibaar is. Naast alle soort vruchten, die in landen met een koud klimaat groeien, vindt men er tevens de vruchten van het zuiden van Europa en daarnaast vele tropische vruchten en planten. De aardbei bijv., die hier in grootte, kleur, geur en smaak de onze dikwijls ver overtreft, eet men hier bijna het geheele jaar, doch tegelijkertijd verschijnen hier op tafel vijgen, dadels, kokosnooten, granaatappelen en allerlei meer. Bijna geen vrucht is denkbaar die hier niet groeit. En evenzoo staat het met landbouwproducten. Alles groeit en bloeit hier welig het geheele jaar door, er is geen maand dat de vegetatie stil staat. De eeuwige zonneschijn en de rijke bodem schijnt hier het plantenleven nooit te doen inslapen. In dezen tijd zijn de oranjeappelen, mandarijnen, citroenen en alles wat tot deze groep behoort aan het rijp worden en mijlenver kan men thans langs boomgaarden rijden, waarin boomen met duizenden en duizenden goudgele vruchten tusschen de glimmend donkergroene bladeren en waarnaast aan de jonge takken reeds weder de bloesems zitten voor den volgenden oogst. In vele streken hier zijn de oranjeboomen [165]zoo groot als de grootste en hoogste appelboomen bij ons, daarbij zoo dicht bebladerd en zoo rijk bevrucht van den grond tot den top, dat zoo’n boom meer kan opleveren dan eenige boomen van dien omvang bij ons.

Het zijn echter niet alleen de boomen die in den waren zin des woords vruchten afwerpen, die hier met voorliefde gekweekt worden. Zoodra een stadje eenigen omvang bereikt heeft, en men noemt hier een plaatsje met 20 à 25 woningen reeds een stad, dan is het eerste wat de bewoners doen, een allee aanleggen, hetzij van waaiervormige palmen, of van de elegant gebladerde peperboomen, of van de hier steeds van bloemen of knoppen voorziene magnolia’s, of van oleanders of een ander soort sierboom en met trots leidt men dan elken vreemdeling het eerst door die, dikwijls uren en uren lange schaduwrijke alleën.

Hoe hoog en groot boomen en bosschen kunnen groeien, daarvan zag ik op mijn tocht naar en door de Yosemite vallei voorbeelden. Deze vallei is trouwens een van de vele wonderen in dit wonderland. Het is een zeer nauwe vallei, aan alle kanten door hooge bergen ingesloten, welks toppen alleen door dichte bosschen met vele kronkelwegen bereikbaar zijn en waarvan een paar zulke wegen aan de andere zijde van den berg op dezelfde moeilijke wijze toegang verschaffen tot de vallei. Niemand, die in deze vallei aangeland is, verwonderd zich dat de Indianen daar jarenlang verscholen [166]hebben kunnen leven, alvorens zij door de blanken ontdekt werden. Op den weg naar deze vallei zag ik boomen van 80 tot 100 meter hoog en van 30 tot 40 meter omvang. Van een van die hooge en dikke boomen heeft men den stam van onder zoo ver uitgezaagd, dat men er met een hooge en breede omnibus met vier paarden bespannen kan doorrijden. Het vorig jaar, bij het bezoek van president Roosevelt aan de Yosemite vallei, heeft men vele photographieën genomen en verspreid van het moment, dat zijn rijtuig door dien dikken boom ging.

Ofschoon Californië nog betrekkelijk een zeer jonge Staat is en wat het aantal inwoners betreft nog geheel in het stadium van wording verkeert, staat het in menig opzicht reeds op het tegenwoordig hoogste punt van sociale en wetenschappelijke ontwikkeling. Bezoekt men er bijv. de hospitalen, dan staat men eenvoudig verbaasd hoe in alle nieuwere inrichtingen van dien aard alles tot in de kleinste bijzonderheden up to date is ingericht. Geen kosten zijn gespaard om aan alle hygiënische voorwaarden te voldoen en alle nieuwe methoden van onderzoek en behandeling van patiënten zijn er aanwezig. In het kleine, sierlijk gebouwde hospitaal van de Southern Pacific Railroad Company in San Francisco, een hospitaal, dat vijf jaar geleden gebouwd werd ten behoeve van de ambtenaren en beambten van deze Spoorwegmaatschappij, ontbreekt een volledige inrichting voor het onderzoek met X-stralen [167]evenmin als een zoodanige voor Finsen’s lichtbehandeling. In het geheele gebouw gaat zoldering en vloer boogvormig in de zijmuren over, zoodat nergens naden of hoeken zijn, waar stofnesten gevormd kunnen worden.

Elke ziekenkamer bevat slechts 1, 2 of 3 bedden en waar 3 bedden staan, kunnen deze, op verzoek van den patiënt of als de dokter het noodig oordeelt, van de andere bedden gescheiden worden.

Een groote centrale keuken voorziet in de materiëele behoeften van al het personeel en de patiënten, die gewoon diëet volgen, terwijl op elke verdieping een kleine, nette volledige keuken is ten behoeve der verpleegsters om er de ziekenkostjes te bereiden voor de patiënten, wien een bijzonder diëet is voorgeschreven. In heel Amerika doorloopt de verpleegster een kookschool, waar zij tevens de spijzen voor zieken leert bereiden, alvorens zij zich voor goed getrainde verpleegster kan uitgeven. De ventileering van het geheele gebouw en van ieder vertrek afzonderlijk geschiedt door een centraal apparaat, waardoor in een minimum van tijd een geheele afdeeling van frissche warme of frissche koude lucht, al naar verkiezing, kan voorzien worden. Waar vindt men in ons land een hospitaal, dat ook maar in de verste verte zulk een particulier hospitaal evenaart, een uit vele, die ik in Californië aantrof?

Liefdadigheidsinstellingen vindt men er evenzoo in alle vormen en voor alle voorkomende gevallen, terwijl allen meer een opvoedend karakter vertoonen dan [168]zuiver weldoende inrichtingen zijn. Uit alles spreekt een geest van vooruitstrevendheid.

Ook de inrichtingen van onderwijs nemen hier een hoog standpunt in. Alle onderwijs is kosteloos en op alle staats- en gemeentescholen in Californië bestaat coëducatie. Hier worden de meisjes niet, evenals bij ons, geduld op de scholen, maar zij komen er met hetzelfde recht en onder dezelfde voorwaarden als de jongens. De staats-universiteit in Berkeley, aan de overzijde van San Francisco, bevat ruim 4000 studenten, waarvan ruim 1500 meisjes. Ik woonde de openingszitting van dit jaar bij en hoorde de openingsrede van den voorzitter, die den leerlingen ’t welkom toeriep en uiteenzette, dat Californië evenzeer behoefte heeft aan ontwikkelde vrouwen als aan goed onderwezen mannen, en dat daarom de vrouwelijke studenten met evenveel vreugde begroet worden als de mannelijke. Tot mijn groote verwondering eindigde deze welsprekende man zijn rede met een pleidooi voor vrouwenkiesrecht, zóó krachtig en zóó kernachtig, als ik het zelden vernam. Na zijn rede hielden een club studenten van beiderlei sekse een soort optocht, daarop neerkomende, dat zij in Grieksche kleedij, de verschillende producten van het land aanschouwelijk voorstelden. Eén van de groep declameerde daarbij een toepasselijk gedicht.

Dit alles vond plaats in het ’t vorig jaar gebouwde openlucht-theater, geheel volgens de Grieksche theaters [169]gebouwd en waarin voor 12.000 personen plaats is. Verwonderlijk is hoe men daar op elke zitplaats den spreker duidelijk verstaat en men overal even goed de plaats van actie ziet.

Bij al zulke inrichtingen van onderwijs vindt men hier steeds groote uitgestrektheden grond, die voor de verschillende spelen in de open lucht bestemd zijn. Aan de lichamelijke ontwikkeling van de jeugd wordt hier overal dezelfde zorg besteed als aan de geestelijke. Van een alzijdig ontwikkeld opkomend geslacht verwacht Californië terecht zijn toekomst, en het tracht op allerlei wijze die ontwikkeling onder ieders bereik te brengen.

Een prachtige zonsondergang, dien men hier nagenoeg elken avond genieten kan, doch die hedenavond onbeschrijfelijk schoon is, doet mij besluiten dit schrijven thans te eindigen. Alleen wil ik nog even dezen totaalindruk dien ik van Californië kreeg hieraan toevoegen,—als ik moest besluiten hier te leven, zou ik inderdaad niet weten wáár mij te vestigen; elke plaats biedt zooveel aantrekkelijks in den vorm van natuurschoon aan, dat de keuze hoogst moeilijk is. De zeekust, de valleien en de bergstreken, alle hebben hun eigenaardige charme! [170]

Roodhuiden.

Wie meent, dat de oorspronkelijke bewoners van Amerika nog slechts voortleven in de boeken van Gustave Aimard, Helen Jackson en anderen, moet, van Californië naar Chicago reizende of omgekeerd, zijn route nemen door Arizona en Nieuw-Mexico, om van zijn dwaling te genezen. In beide laatstgenoemde territories en in Zuid-Californië vindt men nog zoovele Indianenstammen, die hun oude gewoonten, ceremoniën, taal, kleeding enz. voor een groot deel onveranderd behouden hebben, dat zij niet alleen voor den student in ethnologie, maar tevens voor elkeen, die belang stelt in de ontwikkeling der menschheid, een breed studieveld opleveren.

De Indianen moeten wel een verbazend conservatief volkje zijn, denkt men onwillekeurig als men met hen in aanraking komt. Niettegenstaande toch dat zij reeds eenige eeuwen lang met de Amerika bevolkende Europeanen verkeeren en het Amerikaansche gouvernement geen poging onbeproefd laat om hen, wat men noemt, te beschaven,—o.a. door het stichten [171]van scholen op zoodanige plaatsen, dat zij voor alle Indianen toegankelijk zijn en waar de kinderen niet alleen kosteloos onderricht, maar tevens kostelooze kleeding, voeding en huisvesting ontvangen,—zijn zij toch in algemeene ontwikkeling slechts weinig vooruitgegaan. Nog ziet men de gezichten van mannen en vrouwen van de Mohave- en Apachestammen verschrikkelijk getatoeëerd en geverfd. Ik zag ze, die het voorhoofd tot aan de wenkbrauwen en in het midden tot over den neus met fijne gele strepen geverfd hadden, die op elke wang een plak roode verf vertoonden en wier kin van af de mondhoeken met donkerblauwe strepen getatoeëerd was. Daarbij bezitten bijna alle Indianen een ongekend weelderigen haartooi, dik, grof, gitzwart haar, dat bij bovengenoemde stammen meestal ongekamd, tot op hun heupen hangt of met een gekleurde wollen of katoenen band omstrengeld, van achter tot een knot bijeengehouden is.

Bij sommige stammen, o.a. de Hopi, dragen de meisjes het haar met veel vet glanzend gemaakt, netjes aan weerskanten boven de ooren tot een paar groote rollen opgerold tot zij gaan huwen en zoodra zij gehuwd zijn, laten zij het haar, van vóór tot achter in tweeën gescheiden, aan weerszijden los hangen.

Hoewel de roomsch-katholieke geestelijkheid reeds meer dan drie eeuwen zich alle moeite getroost om deze natuurmenschen in den schoot harer kerk op te nemen, hebben toch bijna alle stammen nog hun eigen [172]godsdienstige ceremoniën. Zij aanbidden de zon die alles doet groeien, maar daarnaast—heel natuurlijk in een land waar water zoo zeldzaam is en regen als een zegen beschouwd mag worden—aanbidden zij den god van den regen. Voor dezen vooral richten zij jaarlijks groote feesten aan, telkens door honderden en honderden toeristen bijgewoond. De meeste stammen vieren die feesten in Augustus, September of October, feesten die negen dagen duren, maar waarvan de laatste dag het eigenlijke publieke vertoon oplevert en waaraan alle Indianen in zoo’n dorp, mannen, vrouwen en kinderen, deelnemen. De acht eerste dagen zijn meer de dagen van voorbereiding voor de priesters, waarvan de vreemdelingen weinig merken. Maar de 9e dag, dan danst en zingt—eigenlijk is het neuriën met nu en dan een uitval van een schreeuw—de heele bevolking van den vroegen morgen tot den laten avond, ja, soms tot een stuk in den nacht, en dan zijn zij getooid met al het moois dat zij bezitten en dan komen de veeren ook weder voor den dag. Arendsveeren zijn de meest gezochte, doch velen moeten het met gewone haneveeren doen.

Voorzoover de Indiaan in eigen kring blijft verkeeren, gebruikt hij geen alcoholische dranken en hoewel dus dronkenschap op zoo’n feest nooit voorkomt, schijnen toch de ceremoniën een zóó prikkelenden invloed op velen hunner uit te oefenen, dat zij aan [173]het eind van den dag in een geestelijke opwinding verkeeren, die op dronkenschap gelijkt.

Er bestaat in Amerika een wettelijk verbod, waarbij de verkoop van sterken drank aan een Indiaan strafbaar is gesteld, maar deze wet wordt door de drankverkoopers zoo brutaal overtreden, dat zij zonder resultaat is. Maar de opperhoofden der verschillende stammen en hun eigen priesters hebben het drinken van black water, zooals zij het noemen, verboden en houden aan dit verbod streng de hand. Voorzoover de Indianen in hunne dorpen—pueblo genaamd—wonen, drinken zij dan ook niet; maar de Nomaden onder hen, zij, die het dorpsleven vaarwel gezegd hebben en overal rondzwerven, zijn de slachtoffers van dit brouwsel der verlichte en beschaafde menschheid.

Voor den wetenschappelijken onderzoeker is het natuurlijk noodig, dat hij in de verschillende pueblo’s eenige weken of maanden doorbrengt, en zich eenigszins met de taal der verschillende stammen op de hoogte stelt. Dit is niet zoo gemakkelijk, want onder hen zijn minstens nog vier verschillende talen in gebruik, die zooveel van elkaar verschillen, dat Indianen van verschillende taal sprekende stammen, elkander niet verstaan. Ik zag zoo’n paar met geluiden en gebaren zich onderling verstaanbaar maken.

De belangstellende toerist heeft evenwel niet zooveel moeilijkheden te overwinnen om een algemeenen indruk te krijgen van het leven en werken van deze [174]menschen. Hij doet het best de reis in een gewonen personentrein te maken, die in vele dier dorpen stil houdt en hier en daar uit te stappen om een dag in zulk een pueblo door te brengen of een bezoek af te leggen in andere verder van het spoor gelegene. In de meeste dier dorpen woont wel de een of andere white man, die als gids en tolk wil dienen.

Schilderachtig zien zulke dorpen er soms uit, wanneer hunne witte, kalkmurige huizen op een kleine verhevenheid gebouwd, vroolijk door de zon beschenen worden en de bontgekleede bevolking zich bedrijvig daartusschen beweegt. Maar geriefelijk en gemakkelijk zijn die huizen niet gebouwd. Zij dienden vroeger niet alleen voor woonplaats, maar ook voor schuilplaats in de oorlogen tegen andere stammen en tegen de white men. Vandaar dat de woningen bestaan uit vier meestal scheef opgetrokken muren, zonder deur of vensters. Op het dak of meer nog in een der muren boven bij het dak bevindt zich een langwerpig gat van een halve manslengte ongeveer; dat is de opening waardoor men de woning betreedt. Met een ladder,—en welk een ladder!!—klimt men naar boven. In tijd van gevaar wordt deze ladder eenvoudig naar binnen gehaald en dan kan geen sterveling de woning binnenkomen. Zulke huizen bestaan soms uit twee en drie verdiepingen. Wil men nu naar een van de bovenste étages, dan moet men eerst weder met behulp van de ladder tot aan den top van die étage [175]klimmen om door het gat naar binnen te kunnen gaan.

Ik zal mij niet wagen aan een beschrijving van het interieur van een Indianenwoning, want dat varieert zeer. Bij sommigen zag het er inderdaad zindelijk uit.

Hun wintervoorraad maïs, eikels, aardappelen enz. lag netjes in een hoek van het 2 à 3 meter hooge vertrek; de rustbanken, die voor bedden dienen, stonden langs den muur op een rij, en bij sommigen waren deze zelfs van een kussen met wit kussensloop voorzien. Maar bij anderen geleek zoo’n vertrek meer op een verblijfplaats voor dieren dan op een woning voor menschen. Een hoop dierenhuiden op den grond diende als bed, stukken bloedig vleesch hingen aan de lage zoldering en overal lag een hoop rommel, waarvoor geen naam te vinden is.

Terwijl ik moeite had zoo’n steile ladder, met zijn ver van elkaar verwijderde sporten, te bestijgen om in een woning te komen en mijn beide handen daarbij noodig had om mij vast te houden, zag ik de vrouwen en meisjes van het dorp met een kruik water op het hoofd en dikwijls een andere in de hand, waarmede zij van de bron terug kwamen, vlug en ongehinderd naar boven klauteren en in de nauwe opening verdwijnen. Die vrouwen en meisjes dragen nog bijna allen de bonte kleeding van vroeger eeuwen, alhoewel hier en daar schoenen en kousen de plaats van sandalen hebben ingenomen.

De arbeidsverdeeling tusschen de mannen en vrouwen [176]is lang niet dezelfde bij de verschillende stammen. Over het algemeen kan men zeggen, dat de vrouwen het leeuwendeel van het werk doen, in sommige dorpen zelfs al het werk. Voor den Europeesch beschaafden mensch lijkt het vreemd, vrouwen te zien huizen bouwen en den zwaren kleibak en groote steenen aan en afdragen, terwijl de mannen lui een pijpje liggen te rooken; of een oude vrouw aan den zwaren weefstoel, bezig een bonte deken te weven en den man met een breikous in de hand naast haar. Maar er waren ook stammen, waarvan de mannen bedrijvig op het land werkten, of waar de man de wever is en waar de vrouwen ’t lichter werk verrichten. Doch bij welken stam men ook komt, overal zal men de vrouwen het ijverigst aan den arbeid vinden. Pottenbakken en beschilderen, mandenmaken, broodbakken, zelfs het bouwen der woningen is overal het werk der vrouwen; met de kinderen om zich heen en soms een kleintje op den rug, ziet men ze overal opgeruimd aan het werk. Een moedertje droeg op den rug haar 5 dagen oud kindje, waarvan zij het geheele gezichtje steenrood geverfd had, alsof het niet genoeg was, dat het schaapje de rood-koperkleur van zijne ouders vertoonde. Gelukkig voor de Indianenmoeders bestaan er onder hen nog geen verbodsbepalingen die het gezonde werken aan vrouwen verbieden en kunnen zij nog ongehinderd hare krachten ontwikkelen. [177]

Over het algemeen genomen zijn de Indianen—ik heb hierbij alleen het oog op de in pueblo’s wonende—een goedhartig, vredelievend volk, dat niets liever wenscht dan door het Amerikaansch gouvernement en door de verschillende kooplieden en de geestelijkheid van diverse kerkgenootschappen in vrede gelaten te worden. Door die drie invloeden moeten zij verchristelijkt en beschaafd worden, maar dat kost hun de rust en have en goed. Aan alle kanten worden zij geplukt en in hunne bewegingen gekortwiekt. Dat er nu en dan een stam in opstand komt en den boven hen gestelden Amerikaanschen agent vermoordt of tracht te vermoorden, is niet te verwonderen, maar dit kost den armen drommels dan meestal het leven of ’t geheele dorp wordt verwoest en de bevolking naar een verder afgelegen en nog onvruchtbaarder stuk grond verdreven. Door al deze en nog vele andere invloeden van buiten, gaat de Indiaansche bevolking in Amerika met rassche schreden in aantal achteruit en het zal niet lang meer duren of zij zullen geheel uitgestorven zijn.

Het deed mij goed toen ik bij mijn bezoek aan een Indianenschool in Zuid-Californië met lof over de verhouding van de eerste Hollandsche kolonisten en de Indianen hoorde gewagen. Het was aan het Sherman-Instituut in Riverside, waar ik met een der onderwijzeressen, zelve tot de Indianen behoorende, na afloop der les een zeer interessant onderhoud had. Zij behoorde tot de Iroquois-Indianen, den stam, die oorspronkelijk [178]het oostelijk deel van Amerika bevolkte en waarmede de eerste Nederlanders die in Amerika kwamen om er handel te drijven of om er zich neder te zetten, in aanraking kwamen. Het was in hun overlevering bekend, zoo vertelde zij mij, dat de Hollanders hen altijd humaan behandeld hadden en eerlijken handel met hen dreven. Sommige Hollanders huwden zelfs Indianenmeisjes en behandelden haar op voet van gelijkheid. Zij deelde mij mede, dat zij een boek geschreven had, ’t geen dezen winter gepubliceerd wordt, waarin zij de geschiedenis van haar stam beschrijft, voorzoover haar die uit familiestukken en uit overlevering bekend is en waarin ook de ontmoeting met de eerste Hollanders en de onderlinge verhouding beschreven wordt. Zij is de dochter van het opperhoofd van haar stam en van vader en moeder’s kant beide, hebben hare voorouders steeds tot de Indianenvorsten behoord. Zij en hare beide broeders waren in New-York school gegaan en alle drie bekleeden zij een goede positie in Gouvernementsdienst. Velen der Iroquois-Indianen hebben zich, volgens haar, in de gewone Amerikaansche bevolking opgelost, doordat zij er geen bezwaar in zagen met iemand buiten hun stam te huwen.

Dr. Aletta H. Jacobs.

Oorspronkelijke rug.

Oorspronkelijke achterkant.

Colofon

Beschikbaarheid

Dit eBoek is voor kosteloos gebruik door iedereen overal, met vrijwel geen beperkingen van welke soort dan ook. U mag het kopiëren, weggeven of hergebruiken onder de voorwaarden van de Project Gutenberg Licentie bij dit eBoek of on-line op www.gutenberg.org.

Dit eBoek is geproduceerd door Jeroen Hellingman en het on-line gedistribueerd correctie team op www.pgdp.net.

This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included with this eBook or online at www.gutenberg.org.

This eBook is produced by Jeroen Hellingman and the Online Distributed Proofreading Team at www.pgdp.net.

Codering

Dit bestand is in een verouderde spelling. Er is geen poging gedaan de tekst te moderniseren. Afgebroken woorden aan het einde van de regel zijn stilzwijgend hersteld. Kennelijke zetfouten in het origineel zijn gecorrigeerd. Dergelijke correcties zijn gemarkeerd met het corr-element.

Hoewel in het origineel laag liggende aanhalingstekens openen gebruikt, zijn deze in dit bestand gecodeerd met “. Geneste dubbele aanhalingstekens zijn stilzwijgend veranderd in enkele aanhalingstekens.

Documentgeschiedenis

  1. 2009-01-12 Begonnen.

Externe Referenties

Dit Project Gutenberg eBoek bevat externe referenties. Het kan zijn dat deze links voor u niet werken.

Verbeteringen

De volgende verbeteringen zijn aangebracht in de tekst:

Bladzijde Bron Verbetering
18 , [Verwijderd]
19 , [Verwijderd]
22 [Niet in bron]
23 [Niet in bron]
30 biblioteek bibliotheek
44 Verbaast Verbaasd
48 honderde honderden
78 [Niet in bron] ,
79 arbritrage arbitrage
81 rupublikeinsche republikeinsche
84 Fransisco Francisco
85 meubeleering meubileering
110 interressante interessante
111 canon cañon
113 cliffdwellings cliff-dwellings
115 va van
159 Francico Francisco
167 patient patiënt
174 gerieflijk geriefelijk
174 gemaklijk gemakkelijk