Title: Joris Komijn op de Tentoonstelling
Author: Justus van Maurik
Release date: June 1, 2004 [eBook #12637]
Most recently updated: December 15, 2020
Language: Dutch
Credits: Produced by Miranda van de Heijning, Frank van Drogen and the Online
Distributed Proofreading Team.
Humoristische Schets
van
JUSTUS VAN MAURIK
(Warendorfs Novellen-Bibliotheek No. 210-211).
Amsterdam—Van Holkema & Warendorf.
AMSTERDAM, Mei 1883.
Geliefde vrouw, kinderen en bloetverwanten!
Ik heeft heden avond daar de tentoonstelling 's avonds geslooten is genoegzaam de tijd om Uw volgens belofte een uitvoerig schrijven medetedeelen over mijn bezoek aan Amsterdam en deszelfs tentoonstelling, dewelke ik heden heb bezogt, met genoegen en nut door de leerrijkheid der zaken die ik gezien heb.
Nademaal, ik beter schrijven als vertellen, kan en vooral Uw geliefde, vrouw, door U toeneemende doofhijd niet zou kunnen beschreeuwen met goed gevolg en duidelijkheid van voorstelling, daar ik Uw ook niet konden medenemen van wegens de zaken en kostbaarheid der onderneming, daar ik nooit in amsterdam geweest zijnde meerdere dagen noodig heb, om de stad en de tentoonstelling te bezien, heeft ik beslooten alles wat ik zie des avonds te boekstaven als een reisdagboek.
De kranten geven wel duidelijk een verslag van den tentoonstelling, maar ik als U vader en bloetverwant ben meer betrouwbaar en derhalve beschrijf ik alles wat ik gezien en ondervonden heeft tot een Eeuwige gedachtenis aan mijn bezoek voor U en de anderen.
Zullende het later bij de boekverkooper laten drukken. Alzoo ik begin:
Reis-dagboek van Joris Komijn, Winkelier in Komenij's waaren te Medemblik, oud 54 jaar — PG.
Alzoo reeds lang den wensch in mij was om Amsterdam te bezichtigen, waar ik nooit tijd voor had van wegens den winkel entn 't snijden der ham—en daar ik nu, doordien een neef van mijn vrouwskant, die een dergelijke komenij's affaire heeft, mijn zaak kon waarnemen, ben ik voor eenige dagen naar Amsterdam gereisd, alwaar mijn geliefde Zoon Klaas, die laatst over de Beurs geschreven heeft met zijn vriend Nadaniël mij afwachte om mij rond te leiden, waarvoor ik hen dankbaar ben, behalve Nadaniël, die mij niet bevallen is, bij nadere kennismaking. Doch daarover later.
De reis van hier naar Enkhuizen kent gij allen, daar is niets bijzonders aan, maar verder per boot over de Zee des te meer.
Ik zag de Zee, waarvan in de Heilige Schrift geschreven staat, "Zij is wijd en breed en peilloos diep" ik voor mij heb er genoeg van, door de benauwdheid, 't akelige gevoel in de maagstreek en de koude handen en voeten. De kapitein zei dat 't stil weer was, maar voor mij, geliefde Bloetverwanten! was 't woelig genoeg—en ik verlang naar geen storm, want hoe zou ik dien uithouden, meer als binnenst buiten gekeerd worden kan een mensch toch niet.
Onderweg besloot ik reeds mijn gewaarwordingen op te schrijven wat ik hiermede begin en geloof vrij goed, doordien ik den laatsten tijd, meer dan vroeger op de letterkunde ben gevallen, door de misdruk, die ik gebruik voor de Komijne kaas, de Sijceblong en over de Boter.
Vroeger gebruikte ik wit papier van f 3.37^5 de riem, maar aangezien ik misdruk van een ongebonden verkooping voor f 2.25 kan koopen te kust en te keur, heb ik mij op dezelve bepaald. Bovendien heeft de klant het voordeel bij zijn worst of boter iets ter lezing te krijgen, dat den geest beschaaft en velen hebben mij gezegd dat, ze mij dankbaar waren doordien ik, casuweel een partij losse bladen van een zedekundig werk van Theeologie tusschen het misdruk had gevonden en met oordeel verdeeld had, over de verschillende artikelen.
Dit tusschen twee haakjes, nu vervolg ik mijn verhaal.
Toen ik vlak bij den steiger was, zag ik mijn geliefde zoon Klaas staan met een klein zwart mannetje naast zich, die bij nader onderzoek Nadaniël bleek te zijn.
Klaas wenkte met zijn zakdoek aangezien hij mijn perreplu herkende, die ik omhoogstak met mijn reiszak er aan, om zijn aandacht te verwekken.
Daar ik in de andere hand een pak zoete amandelmoppen voor Klaas hield als "welkom", had ik geen gelegenheid mijn hoed te grijpen, die eensklaps afwoei—en toen ik toch een poging deed om mijn hoed die mij van af mijn trouwen bedekt heeft te vatten, schoot het pak moppen los en strooide ik dezelve onwetend in het IJ—maar ik troostte mij met:
uit: "Wijsheid en deugd in klein octavo"—een mooi werk dat ik onder 't misdruk heb aangetroffen.
Ik knoopte mijn roode zakdoek om het hoofd en begroete mijn zoon met vaderlijk gevoel. Nadaniël deed niets dan lachen, 't geen mij van hem niet beviel want "die een goed hart heeft, lacht niet om het ongeluk van anderen"—(Wijsheid en deugd in klein octavo.
Mijn zoon zag er goed uit, en was hartelijk, zoo als 't betaamd, hij nam mijn reiszak en perreplu en liep zoo hard hij kon naar een viegelant—. die ze in Amsterdam, "een aap" noemen—
"Ga er gauw in vader" zei Klaas; de goede jongen was zeker bang dat ik kou zou vatten, door de afwezigheid van mijn hoed en den oostenwind maar ik kon er niet dadelijk toe besluiten, omdat de koetsier mij zoo wonderlijk aankeek. Ik heb wel eens gelezen van akelige gevallen, waarbij vreemden door misdadige koetsiers, naar plaatsen zijn gevoerd, waar ze uitgeplunderd en om hals werden gebracht—vooral bij tentoonstellingen als anderszins. Nadaniël riep echter "er in oude heer" en duwde mij een omstandigheit, die ik onfatsoenlijk vond.
Klaas was bedaarder en zei dat er geen kwaad bij was maar ik was toch niet op mijn gemak, want er kwamen veel menschen om den viegelant staan, en keken brutaal naar binnen. Een jongen zei: "er zit een turk in" maar ik zag niets, ook reden we weg; Klaas bracht mij eerst naar zijn kamer waar ik slapen zal want in de Hotels is alles vol zeggen de kranten en derhalve wilde ik mij liever behelpen met een eenslaperige bedstede voor twee personen.
Klaas moest naar het kantoor en daarom ging Nadaniël met mij mede, als uitlegger, de aap had gewacht. Hij bracht ons om geen tijd te verliezen met spoed naar het terrein.
O! Geliefde wederhelft, kinderen en bloedverwanten, hoe stond ik verbaasd toen ik met de aap door de stad reed. Wat een stad! wat een stad! Medemblik is er niets bij; door de Kalverstraat reden we als op fluweel en Koomenijswinkels, zoo als ik ze nog nooit heb gezien maar voor Medemblik is de onze niet onverwerpelijk als zijnde pas nieuw geverfd en goed onderhouden.
Ik keek mijn oogen uit, wegens de afwisseling der gezichten en dieverse winkels die ik U later zal beschrijven mondeling sweer tehuis zijnde. Eindelijk hielden wij stil voor een groot gebouw met variabele torens. Ik dacht dat het een klooster of een groote kerk was, maar Nadaniël zei: 'tis het nieuwe Museum en ik geloofde het.
Vóór de ronde poort staan twee brandspuithuisjes die gebruikt worden om de menschen in en uit te laten. Een ander klein huisje "Kiosk" noemen ze het, is er dicht bij gezet tot gemak van de bezoekers om kaartjes te nemen. Ik betaalde 50 cents, goedkoop hé! en mocht naar binnengaan. Nadaniël haalde zijn portret uit den zak zei "Pers" betaalde niemendal en ging ook naar binnen. Waarom hij "Pers" zei begreep ik niet, evenwel nu ben ik er achter.
Eerst zag ik een groote steenen gang een verwulft zoo als wij in de kelder hebben, maar veel mooier en grooter. O! waarde bloedverwanten welk een frische lucht kun je daar opdoen, ik ben er drie of vier maal heen en weêr geloopen alleen wegens de frisschigheid. Een paar dames en heeren hoorde ik zeggen, "'t tocht hier verschrikkelijk", maar dat waren zeker menschen met rumatiek of verkoudheid, aan de rechterzijde zag ik door een deur een binnenplaats vol wonderlijke dingen, gedrochten als tante Jet, haar neef en nicht, medegebracht uit de Oost.
Vazen met draken er op en allerlei rare dingen. Voor de deur zat een man aan een draaiding. Nadaniël liet zijn portret zien zei "Pers" en ging op de binnenplaats; ik moest 25 cent betalen omdat ik er in wou. Ik dacht 't wordt duurder want ik had pas een halve gulden betaald en nu al weer 1/4; maar ik wou de tentoonstelling nu eenmaal zien en keek op geen geld.
Om u al die vreemde dingen te beschrijven is een zaak van onmogelijkheid, alleen zeg ik u, nademaal 't voor u belangrijk is, dat de Prins van Weels ze betaald heeft, een zaak die gelukkig is voor Amsterdam, want de Prins van Weels heeft ruim zooveel geld als deze gemeente, zegt Nadaniël.
Wanneer gij nu denkt geliefde kinderen en waarde vrouw dat dit de Tentoonstelling is zijt gij verkeerd ingelicht, het eigentlijke komt nu eerst. Ik moest een oogenblik stilstaan om tot mij zelven te komen, ik dacht gerust dat ik een groot paardenspel zag, maar 't was het hoofdgebouw.
Voordat ik verder boekstaaf, wil ik u mededeelen dat ik uit vaderlandsch gevoel en liefde tot den vorst de half afgebroken tribune heb beklommen, waar bij de opening onzen geeerbiedigden Koning heeft gestaan. Nadaniël zei: "Meneer Komijn, nu moet je iets zeggen." Wat een gekke jongen hè! Waarom moet ik iets zeggen? dat zou ongepast zijn geweest vindt gij ook niet dierbare kinderen en wederhelft, dat kwam alléén den Koning toe. Alzoo zweeg ik en drukte eerbiediglijk de voetstappen van den vorst die op deze plek gestaan heeft.
Dit was een onvergetelijk oogenblik voor uw man en vader—, daarna beschouwde ik met aandachtigheid het gebouw dat ik nu voor u uitleg.
Verbeeldt u, twee prachtige groote torens met van onderen niets dan olifanten, heerlijk om te zien, leeuwen, koppen van serpenten en dames van boven, benevens allerlei figuren zooals ze bij ons van witte suiker op de koek maken. In 't midden hangt een keurige sjaal, rood met franje, en palmen, prachtig! nog rijkelijk zoo mooi als die van Moeder, waarin zij getrouwd is; lange palen met halve paarden er aan met vergulde hoofdstellen, in 't midden, dan geschilderde paarden op de wanden van 't gebouw, groote witte paarden met heele en halve ruiters er op en er voor, en weer andere paarden er boven.
Ziet gij beste bloedverwanten daardoor dacht ik dat 't een paardenspel was. Maar aangezien alles nog niet af is, oordeel ik nog maar gedeeltelijk.
Nadaniël heeft mij later in de Vijzelstraat bij een koekenbakker het model van suiker gewezen, waarnaar het hoofdgebouw is gemaakt. Die koekenbakker is een kunstenaar! Nu zal ik u eens iets mededeelen, waarop nog niemand gelet heeft, 't Is te hopen, dat de koerantiers 't niet merken want dan komt er weer gehaspel.
Tusschen de pooten van de olifanten staat "de Clercq" dat is een hatelijkheid beweert Nadaniël, omdat hij 't kanaal niet gegeven heeft, en van de Copello—(zeker Kappeyne) die niet weer minister wil worden, en nog een heele boel andere namen die ik niet lezen kon.
Vindt ge dat niet flauw beste wederhelft en kinderen om een ministerie tusschen olifantspooten te zetten, vooral als 't een hatelijkheid is zooals Nadaniël beweert, ik begrijp 't zelf niet goed waarom, maar 't zal toch wel waar zijn, want ik hoorde iemand zeggen, ze hebben er geen beter plaats voor kunnen vinden.
Ik had ondertusschen mijn hand al in den zak, want ik zag weer zoo'n paar mannen met Tentoonstellingspetten op en ik zocht naar een kwartje, maar 't hoefde niet, 't Hoofdgebouw kost niets extra—
N.B. hier zag ik van Nadaniël iets wat mij niet beviel; denkt eens aan kinderen en wederhelft, vóór den ingang staat een blikken bak vol eindjes sigaar, zeker om aan arme jongens en bedelaars te geven want eindjes zoeken, zoo als aan de Beurs doen ze op de tentoonstelling niet, Ik heb met eigen oogen gezien dat Nadaniël er zijn hand in stak; of hij er één of meer genomen heeft weet ik evenwel niet! maar ik vond het vies—en als hij mij gevraagd had had hij immers een sigaar kunnen krijgen, met liefde.
Wij gingen niet naar binnen maar eerst op het buitenterrein, om een oppervlakkig gezicht te hebben.
Juist willen wij, naar de Diamanten tentoonstelling gaan, toen een heer Nadaniël aansprak ik, geloof 't was een franschman: hij zei iets van "pres of pers". En Nadaniël zei ook pers "en pavieljon.—En toen schudden ze allebei 't hoofd. "Gepaste weetgierigheid strekt iedereen tot eer."
(Wijsheid en deugd in klein octavo) daarom vroeg ik, wat wou die heer en Nadaniël antwoordde: "hij vroeg naar 't Pavieljon delapers.—'t ik weet niet of'k 't goed spel.)
"Wat is dat?" vroeg ik—en hij vertelde me:
Dat is een gebouw voor de heeren die in de Hollandsche en Buitenlandsche kranten verslag geven van de tentoonstelling en voor de gezelligheid in dat gebouw zullen zamen komen, als het nog klaar komt vóór dat alles is afgeloopen.
De diamanten tentoonstelling kan ik niet teruggeven op schriftelijke wijs, want, beste vrouw! enz: Uw stel is er niets bij en al zoude ik, Uw betrouwbare vader en bloedverwant u zeggen hoeveel duizenden aan waarde en schoonheid daar verborgen liggen tentoongesteld, gij zoudt mij niet gelooven zonder te zien, alhoewel gelooven eigentlijk is, zonder gezien te hebben.
Het schijnt wel als of Pavieljoenen in de mode zijn, want behalve het Koningspavieljoen, dat als Z.M. de Koning niet weer op de Tentoonstelling komt een huis zonder eigenaar is, ziet men nog het Pavieljoen van de stad Amsterdam.
Gij kunt u niet begrijpen hoe mooi dit gebouw van buiten is. Een prachtig schilderij is boven de deur zichtbaar uitgestald, ik wou dat ik het had, als herinnering aan mijn aankomst te dezer stede.
Binnenin zag ik een school en nog een school en wat mij 't meeste beviel was een groote kaart met al de maten en gewichten er op, Liters en halve liters, zoo mooi natuurlijk als of ik ze in mijn winkel zag staan gepoetst met blauwsteen door U dierbare wederhelft als 't niet te duur is zal ik dat schilderij zien te koopen.
Overigens beschouwde ik de bruggen die afgeteekend zijn maar nog niet klaar, het slachthuis dat komen zal en al het andere met belangstelling, maar over de eentoonigheid, niet sprekend.
Met waarheid verwonder ik mij dat een vreemdeling dit Pavieljoen bezoekend zal denken, dat Amsterdam enkel maar een school is, en als koopstad niet aanwezig of van nijverheid ontbloot, maar ik heb de wijsheid niet en daarom hierover niet verder.
Nadaniël bleef nog een heele tijd om naar de schoolbanken enz, te kijken, maar ik vermeenend genoeg ontwikkeling te bezitten als volslagen man, wandelde er om heen en in het rond—Of het kwam door dien ik nieuwe laarzen aan had of door de hobbeligheid van den grond, die nog niet af is evenals al het andere—weet ik niet maar ik voelde vermoeienis en dorst, daarom nam ik een glas bier in het groote vat van de Brouwerij de Haan en de Sleutels- lekker! lekker!- Nadaniël kwam juist uit het Pavieljoen toen ik uit het vat kwam, een omstandigheid waardoor ik hem niet trakteeren kon, want twee maal bier drinken aan een stuk is iets wat mij niet invalt en matigheid is een eerste vereischte om gezond te leven. (Wijsheid en deugd, in klein octavo) Een eind verder stond ik verbazend voor een prachtig gebouw. Ik dacht dat het een turksche Moskee was, zooals ik laatst afgebeeld zag op de kermis in het kijkspul; alles rood en pilaren met goud.
Nadaniël zei me dat het de Sigarentempel van Boelen was. O! beminde vrouw, kinderen en aanverwanten, welk een pracht, vooráán bij de deur staan, alweer twee olifanten, aan de eene kant een sigarenmaker, die zooals Nadaniël beweert ongezond is geworden door zijn vak, hij ziet er dan ook erg bleek en galachtig uit, geheel het contrarie van het gezonde jongetje aan de andere kant dat voor 't eerst een sigaartje opsteekt. Een Engelschman rookt met een vies gezicht een sigaret die hij bij een ander gehaald heeft, hij draait zijn rug toe aan het gebouw zeker om niet te laten zien, dat hij bij een concurent heeft gekocht.
Ik tracteerde Nadaniël op een sigaar van een stuiver (op geld zie ik niet als ik uit ben) en wandelde met hem verder.
Een juffrouw die ik niet goed verstaan kon wenkte mij en spoot me O de Kolonje in mijn gezicht, 't mensch Was zoo vriendelijk dat ik er verlegen mee werd en stopte mij een klein fleschje vol in mijn zak, waar ik bij nader onderzoek 10 stuivers vóór moest geven—weshalve ik het haar teruggaf en heenging met afneming van mijn hoed.
Als volgens verder gaande bemerkte ik, dat wanneer een burgermensch, niet gewend zijnde aan slempartijen of drinkgelagen van alles proeven wil wat drinkbaar wordt aangeboden, dat wil zeggen voor contant geld, veel kans heeft om boven zijn bier te komen.
Nadaniël verleidde mij evenwel nog tot Meiwijn die overheerlijk was, hoewel ik voor hem betalend f 1.— voor 2 glazen kwijt werd. Waarom zei hij nu ook niet "pers" dan had ik 50 centen in den zak gehouden?
Hier en daar ziet men in den omtrek verschillende inzendingen, die nog in aanbouw zijnde, niemand tevreden stellen. Het zou te veel papier en penverbruik zijn om voor u waarde nabestaanden alles tot in het kleinste te beschrijven, daarom behandel ik alleen het voornaamste zoowel wetenschappelijk, als betrekking uitoefenende op eten en drinken; wat ook een voorname zaak is in het menschelijk leven.
't Is alsof een mensch op de tentoonstelling, zoo te zeggen, en met verlof gesproken een gat in den maag heeft, want al weder kon ik de verleiding niet ontgaan van een glas bier te verwerven aan de tent van P. Schorr. (de naam heb ik dadelijk opgeschreven omdat ik de heerlijke smaak van het bier wilde onthouden) Waarde vrouwen kinderen, bij ons schenkt in den buitentuin, een oude mottige knecht met een pruik het bier; en hier lieve mooie meisjes, met tirolerhoedjes een verschil dat in het gevoel der jeugd merkbaar is en ik ben het met Nadaniël eens, die zegt dat Schorr niet half zooveel zou te doen hebben, als hij een mottige knecht in het buffet zette.
Aperpo die Nadaniël is geloof ik een loszinnig jong mensch, want hij kent al die jonge dames, ook de O de kolonje juffrouw en hij is er famieljaar mee want tegen de eene zeit hij Fruile en tegen een ander Marie of Sofie—hij kent ze bij naam en toenaam, en als ik mij niet bedrieg zag ik dat hij stiekum, een biermeisje een zoen gaf. Klaas moet de omgang met hem maar afbreken, zoolang ik er ben is er geen gevaar bij door 't vaderlijk gezag maar bij afwezigheid daarvan des te meer omdat—Jeugd vergeet zoo vaak de deugd, Dan komt lijden na de vreugd (Wijsheid en deugd in klein octavo)—
Wanneer men eenige uren staandevoets is geweest of loopend op het terrein verlangt men naar rust, deze zelfde eigenschap bevond ik ook bij Nadaniël die mij liet kiezen of ik in het Hollandsche, Fransche, Duitsche of Engelsche koffiehuis wilde plaats nemen, tot verpoozing.
Aangezien het mij hetzelfde was, koos ik het Fransche. Geliefde wederhelft en kinderen, uw vader is erg ongelukkig geweest in de keuze, want een halve biefstuk en een flesch bier zijn daar vol doende om een burgermensch ten gronde te richten, eerstens door de weinige beteekenis van de porsie, tweedens door de groote overtolligheid der betaling.
Waarschijnlijk is dit ook wel de reden, dat er een groote afwezigheid van publiek heerscht en de bezoekers grootendeels uit "Jannen" bestaan die met slaperigheid rondzien.
Hier ziet ge alweder uit, dat men zijn Vaderlandsch gevoel niet moet verloochenen, want in de Hollandsche Restoraatsie is het ruim zoo goed, en goedkoop. Evenwel ik beklaag mij zelven niet, want behalve dat ik uitrustte hoorde ik de muziek, die buitengewoon goed is en mij, zoowel als Nadaniël verheugde, ook door de netheid der muziekanten allen van hooge hoeden voorzien.
De muziektempel staat in het midden van al de restoraatsie's op een open ruimte. Om dezelve zijn stoelen, keurig mooie nieuwe stoelen, die met ordelijkheid zijn geplaatst.
Dieverse mannen met Petten, waar 't woord "Stoelen" op staat, loopen heen en weer om te zorgen dat er niemand op gaat zitten; en zij zijn betrouwbare personen die hun plicht vervullen, want er zat ook niemand op—alléén op een plekje werden zij verschalkt door een paar boeren en boerinnen, maar die gedroegen zich fatsoenlijk want zonder ruzie of woordenwisseling stonden zij op, vernemende dat degene die op een der stoelen gaat plaats nemen, een dubbeltje boete betalen moet. Zij kwamen naast ons zitten en ik hoorde den boer zeggen: "Een dubbeltje neen! dan leg ik er nog een dubbeltje bij, dan hoor ik de muziek evengoed en heb een glaasje "vergunning" op den koop toe."
De Duitsche restoraatsie heb ik niet bezocht, derhalve daarover geen oordeel.
De Engelsche baar, ziet er uit als een lange toonbank met glazen en flesschen en jongejuffrouwen, waaronder een verkleede jongeheer, daar zullen ze mij niet mee beet hebben, ik zag dadelijk aan 't haar, dat die jongejuffrouw een manspersoon of jongeling was—Die dames vroegen mij iets wat ik niet verstond en daarom zei ik "Jes", want ik wou aan Nadaniël eens laten hooren dat ik toch wel iets Engelsch kon. Daar stonden op eens twee glazen portwijn voor ons. Nadaniël nam er een, zei: "Dank U voor uw vriendelijkheid en dronk het uit op mijn gezondheid." Alhoewel dit niet in mijn bedoeling was, kon ik beleefdheidshalve niets anders doen dan het andere uitdrinken en voor de twee, zestig cents betalen; Deze omstandigheid leerde mij dat de portwijn in de Baar smakelijk en niet zoo duur is als bij de Franschen en dat men nooit "Jes" moet zeggen als men niet weet wat een jongejuffrouw vraagt.—
Ofschoon ik vast besloten had, om niets meer te gebruiken voor ik naar huis ging, kon ik niet nalaten een glas Nectar te ledigen aan het tentje alwaar dezelve wordt verkocht.
Ik deed dit niet uit dorst of snoepzucht, maar in 't belang van Klaas, aangezien dezelve nog geen goud horloge heeft, want al degene die voor 10 cents een glas Nectar drinken, krijgen uit een naaikistje van den eigenaar een bon voor een goud horlogie, namentlijk als het nommer van den bon overeenkomt met dat no. waarop bij de tentoonstellingsverloting de hoogste prijs valt.
Ik offerde dus 10 cents in 't belang van Klaas en daarboven mij zelf op want die Nectar is een vloeistof, die naar niets smaakt, maar oplossend en op de gezondheid werkt.
Nadaniël heeft mij verzekerd dat het Gemak en wasch-huisje er naast en de Nectar tent van één onderneming afstammen of companjons zijn die elkaar den bal toegooien. Ik heb er gelukkig weinig last van gehad, door de portwijn die verwarmend gewerkt heeft en mij voor pijn behoedde.
't Werd reeds laat, en wij moesten ons haasten om voor wij naar huis gingen nog het gebouw der Indische stammen en deszelfs inhoud te kunnen zien.
Daar moest ik weer 25 cent betalen, maar Nadaniël riep "pers" toonde zijn portret en betaalde niets, (ik geloof dat ik morgen ook mijn portret laat maken en 't zelfde zeg, dan komt 't mij, al neem ik een dozijn toch nog goedkooper uit).
O! dierbare wederhelft en bloedverwanten! wat ik daar gezien heb gaat alles te boven—aan de deur stond een pik zwart negerknaapje die goed Hollandsch sprekend mij voor 10 cent een boekje wilde verkoopen, dat ik niet nam. Ik voelde in zijn haar omdat het zoo erg wollig en zwart was en ik weten wou of het ook afgaf. De jongen zei "blijf van mijn kop, als jij geen tien centen geven, mag jij niet aankomen"—een voordeelig ventje dunkt U niet?—
Op natuurlijke wijze nagebootst vindt men daar hutten van een soort stroo of bladeren mij onbekend—en daarbij boschnegers die behalve hun bovenkleederen, met verlof gezegd ook hun ondergoed en hun hemd hebben uitgetrokken, de eene heeft een spiksplinternieuwe stroohoed op, maar de andere is met een veel ouderen hoed bekleed.
Ze zitten bij elkaar en warmen hun handen aan een kacheltje. Nadaniël vertelde mij in 't geheim dat, ze liever weer te huis in hun bosch zouden zijn en dat ze 't land hebben omdat zij, die hen naar Holland lieten komen, beloofd hadden dat ze Z.M. den Koning waarvan ze onderdanen zijn, zouden zien en dat zij het spreekwoord "veel beloven enz. enz." niet kennen.
De Negerinnen die ik gezien heb zijn precies pijpen Cassano-drop in witte papieren. Behalve Neger-Engelsch spreken ze Hollandsen en weten heel goed wat een rijksdaalder of wat een gulden is. Ze hebben negotiegeest ook, zegt Nadaniël, want ze verkoopen allerlei zaken voor wat ze krijgen kunnen.
't Mulatten kindje ziet er uit als een gepiepte kastanje maar ruikt anders. Over het algemeen heerscht er in het gebouw een variabele lucht, maar niet frisch.
De roodhuiden mijn waarde aanverwanten, kan ik niet beoordeelen daar ik door de jassen, vesten, en broeken waarmede zij overtogen zijn niet veel van hun huid zag, en ik alleen door de veêren op hun hoofd en hun gelaatstrekken gelooven moet dat 't roodhuiden zijn. Evenwel meen ik de een reeds vroeger te hebben gezien als vuureter, die levendige duiven gebruikte in een tentje van 10 cent bij ons op de Kermis, doch dit kan ook een abuis van mijnerzijds zijn, daar wil ik afwezen.
Met leedwezen bemerkte ik dat, nademaal het bijna zes uur was, ik voor heden met de bezichtiging afbreken moest, en daarom gingen wij naar den uitgang aan de van Baarlestraat om te. vertrekken.
Voor dat ik van het terrein ging zag ik nog iets dat mij onaangenaam, en ongepast voorkwam; namellijk een tentje met Bijbels en tractaatjes.
Gij weet mijn waarde wederhelft, kinderen en bloedverwanten, dat ik kerksch en hoewel niet stijl otterdoksch toch behoudend en godvreezend ben en niet velen kan dat een uwer of anderen spotten met God en zijn gebod en daarom keur ik het af, dat men aanleiding geeft om met die zaken gekheid of spotternij te drijven.
Denkt eens aan die man die in het tentje staat geeft aan iedereen tractaatjes of geschriftjes uit, waarop spreuken en teksten staan.
De meesten zeggen niet eens dankje, lachen om 't geen er op staat, of maken er aardigheden op. Dit is begrijpelijk omdat men niet in de stemming is, stichting te ontvangen. Alles op zijn tijd, zeg ik, de Bijbel en de tractaatjes in de kerk en te huis, maar op de tentoonstelling hoort zoo'n tentje niet, al was 't maar alleen om de aanleiding die 't geeft tot spotternij. Zijt gij dit niet met mij eens geliefde familieleden?
Naast den Bijbeltent is men bezig een café-chantant te bouwen. Overwegende dat ik niet wist wat een café-chantant was en Nadaniël mij een oogenblik verlaten had tot bezichtiging van de Turksche bazaar, hoewel ik vermoed hij meer de mooie witte tanden van de dame die er verkoopt bekeek, dan wel de uitgestalde goederen, zoo wende ik mij tot een heer die bij de Bijbeltent scheen te hooren om uitlegging wat of ze er naast aanbouwden.
O, geliefde vrouw en kinderen, volgens hem moet het een plaats der zonde zijn, alwaar lichtvaardige liederen worden gezongen en bij snarenspel en fluiten verderfelijke dansen worden uitgevoerd, door dames en balletdanseressen die voor jongelingen hunne verstrikkingen uitspannen. Ik ga er dus in geen geval heen, al mocht de salon gereed zijn voor mijn vertrek.
Ik kon niet nalaten op te merken, dat hier alweder de wereldverordening zichtbaar is, dat zonde en braafheid steeds naast elkander gevonden worden. Bovendien trof mij de aanwezigheid van het Mohamedaansche geloof, (Tunis) aan den anderen kant. Dit toeval is treffend. De zonde en de lichtvaardigheid tusschen Christus en Mahomet. Ook de bakkerij van de "Voorzorg" is daartusschen bemerkbaar. Daar heb ik mij verlustigd, namentlijk zoowel in het overheerlijke krentenbrood, dat men er geniet, als door het ouderwetsche huisje, dat zoo natuurlijk gemaakt is alsof het leefde. Bij ons en in Enkhuizen ziet men er verscheidene zoo, diensvolgens alle eer en lof aan den bouwmeester, maar de bakkerij is ook niet versmadelijk om te zien, door de vlugheid der bewerking en de zuiverheid, benevens de netheid der bakkers.
Wij reden dus met de tram naar huis, waar Klaas mij opwachtte met hartelijkheid en osselappen met aardappelen en spinazie die mij na de vermoeienis goed deden.—Morgen ga ik vroegtijdig weer naar de Tentoonstelling. Als Klaas vrij af krijgt gaat hij mee en ook Nadaniël.
Vaarwel, ik verblijf uw waarde echtgenoot, vader en bloedverwant.
JORIS KOMIJN.
P.S. Denk er om 's avonds het geld uit de lade te nemen en keer de kazen in den kelder.
AMSTERDAM, Mei 1883.
Geliefde wederhelft kinderen en bloedverwanten!
Heden had onze Klaas een vrijen dag, aangezien zijn patroon, mij als vader willende vereeren, hem verlof gaf mij te vergezellen, ook Nadaniël heeft zich tot ons gevoegd.
Om te beginnen meld ik u, dat wij te voet naar de tentoonstelling wandelden, waardoor ik gelegenheid had eenige der schoonste gedeelten der stad met bewondering te zien, zooals de bogt van de Heerengracht, de Vijzelstraat, de Reguliersdwarsstraat, de groote Broodfabriek, het Wale Weeshuis en meer andere straten.
't Eerste wat mij opviel toen ik het terrein wilde betreden was dat ik nu een gulden moest betalen voor intrée, zoowel voor Klaas als voor mij zelven; te samen twee. Nademaal ik den vorigen dag maar 50 cents had betaald, maakte ik aanmerking tegen de kioskjuffrouw die zich evenwel niet wilde laten afdingen, zeggende dat er geen kwaad geld bij was. Ik betaalde dus met een zuchtend gemoed.
N.B. Zend mij cito een bankje van f 25, maar aan geteekend. Adres den heer J. Komijn, Singel over de Appelenmarkt boven de kruier, 't geld raakt hier veel gauwer op dan in Medemblik; maar dat is minder, 't is Goddank aanwezig.
Ik vervolg mijn dagreisboek.
Met aandachtige eerbiedigheid beschouwde ik op het buitenterrein het standbeeld voor de gevallenen in Atjeh, met bescheidenheid opmerkende dat dit beeld heel mooi is en overdenkend welk beeld wel passelijk zou zijn als de oorlog met de Atjineezen voor goed uit is, 't mag dan nog wel eens zoo mooi en groot zijn. 't Zou zwaar verguld moeten worden ook zegt Nadaniël, om te herinneren aan de batige saldo's die de Atjehkrijgen gaf.
De Heer Jan Pieterszoon Koen, ook figuurlijk voorgesteld door gips, staat voor de Koloniale afdeeling en wijst met zijn rechterhand naar den grond, alsof hij zeggen wil: "Hier is het, de tentoonstelling." Jan Pietersz. Koen zal u nog wel bekend zijn, als de uitvinder van Batavia uit het stuk van Van Lennep, dat de rederijkers te Medemblik in den verloopen winter zoo mooi hebben opgevoerd.
Voor dat ik in de Koloniale afdeeling binnentrad, heb ik met mijn gezelschap nog verder het buitenterrein bezocht, namentlijk die contrijen waar ik gisteren niet aan toe kwam. Eerstens de Indische huisjes waarbij stallen met karbouwen, Oost-Indische paardjes wagentjes enz. enz. enz. Aangezien de huisjes met matten dicht waren gemaakt, en ik niet onbescheiden wilde zijn heb ik er niet ingekeken, maar Nadaniël, luisterde niet naar mijn vermaning en ging er toch in, hij zegt de "pers" is nooit onbescheiden en 't is haar roeping overal den neus in te steken.
Ik vermeende het anders en hield Klaas terug, hem medenemend naar een groen geschilderd huisje voor de bloemen enz., hetwelk wij dadelijk weer verwisselden voor het pavieljoen der stad Parijs dat evenzeer door sluiting uitmunt en ons deed streven naar de machinegalerij die nog niet gereed is, maar gedeeltelijk als geraamte zichtbaar, waarover ik mij troosten moet, want bijaldien ik de machines en de galerij in werking zou willen aanschouwen moest ik hier minstens nog een maand blijven, iets wat onmogelijk is, eerstens door de zaken, tweedens door het vele geld dat ik zou moeten verkwisten wat mij bij mijn beperkte vermogens niet past.
We zijn derhalve de machines die er nog niet zijn voorbij geloopen en hebben een koffiehuis ontdekt dat de Bomarsjee heet, een naam die "goedkoop" beteekend. Door de wandeling was ik al weder dorstig en daarom hebben Klaas Nadaniël en ik aldaar een glaasje bier genoten, dat niet duur was en overheerlijk.
Het terrein in dien omtrek is vervaardigd van zand. Men heeft mij ingelicht, dat dit zand eene eksposietsie van de woestijn Sahara is, in verbindtenis met een pakkisten fabriek en een stroomagazijn, en daaraan is het waarschijnlijk te danken, dat men zoo moede wordt van het loopen en zoo droog in de keel; derhalve is de Bomarsjee een publieke weldaad.
Terwijl wij daar eendrachtiglijk zaten vermeende ik weder thuis te zijn in de achterkamer, want ik hoorde duidelijk onzen buurman Salie zoethoutstampen. Ik vroeg dus aan Klaas "Is hier een drogist in de buurt?" waarop hij mij met verwondering antwoordde "Neen vader, maar ik hoor het stampen ook en zelfs duidelijk hoe de stamper eerst dof op 't zoethout stoot en dan tusschenbeiden tegen de rand van den vijzel klinkt. Nademaal er echter geen drogist of apteker in die contrije te bekennen was bemerkten wij dat het geluid, waarop ons oor viel, van de Gamalang kwam. Daar ik nu evenmin als gij, dierbare aanverwanten, wist wat de Gamalang is, wendde ik mij tot Nadaniël die mij uitlegde, dat het een Indisch orkest is dat speelde. Overmits dit merkwaardig genoeg ter bezichtiging en beluistering is, gingen wij derwaarts en geef ik u als volgt de duidelijke beschrijving van deze muziek. Bruine Javanen en Maleiers zitten op hun hurken en spelen op allerlei wonderlijke dingen. Twee vergulde canapees met vertinde braadpannen worden met stokken door hen beslagen; een paar groote tinnen soepketels hangen in de perspektief aan een mooi geschilderde en versierde galg en aan een dito dito hangen huisschellen. Nu en dan beukt een chocolaadkleurige man met een onverschillig gezicht daarop, terwijl anderen met hamers op voetenbankjes slaan, waarop stukken hout en ijzer liggen, die muziekgeluid voortbrengen. Een maleier met een zwart gezicht, verhelderd door een grijze snor, piept op een fluitje van riet en een ander strijkt over een soortement basviool met twee snaren, dewelke een geluid afgeven zooals onze poes maakt als zij op 't dak zit.
Dan is er nog een trommel, waarop een Javaan nu eens hard dan weer zachtjes slaat met de vlakke hand en somtijds een geluid verschaft evenals de hond van Arie Bakker als hij met zijn stompjestaart op den houten vloer kwispelt. Nog meer instrumenten zijn er die ik niet beschrijven kan. Alles is buitengewoon met kleuren beschilderd en met goud verheerlijkt,—prachtig! zoodat ik voor mij alleen overwegende zeggen moest dat het nog ruim zoo mooi is om te zien dan wel om te hooren.
Ik heb een knoop in mijn zakdoek gelegd om het geluid goed te onthouden, daardoor ben ik nu in staat om u het genoegen te verschaffen met de kinderen te huis den Gamalang te hooren, zonder de onkosten van 25 cents entreé, als men geen pers is.
Waarde wederhelft en kinderen, luistert nu goed naar 't geen ik schrijf:
Neemt het Theeblad van de bovenkamer, zet er behalve het gewone theegoed een stuk of wat bier- en wijnglazen op haalt uit de keuken een vertinde pan en een talhout benevens de blikken theestoof. Vervolgens een leeg botervaatje uit den winkel en de koperen kettingen van de weegschalen, verder nog uit de keuken, de vijzel en de koffiemolen.
Let nu goed op. Een van u lieve kinderen! moet het theeblad zachtjes heen en weerschudden, zoodat alles rammelt en rinkelt, nu eens hard dan weer zacht. Laat moeder met de eene hand op den bodem van het botervaatje slaan en met de andere, met 't talhout op de vertinde pan, dan kan zij van tijd tot tijd de blikken theestoof met den voet omschoppen, terwijl de loopjongen, aan de voordeur, de winkelschel zachtjes laat bellen.
Wanneer Jantje dan op zijn blikken fluitje blaast zoo: "tuut, tuut, tuurelureluut, tuuteruteruut, tuluut! en Pietje zijn muziektol aftrekt en daarna de koffiemolen draait, kan de meid, in den vijzel, wat beschuit stampen en de koperen kettingen laten rammelen—tot afwisseling.
Wanneer ge nu niet te gelijk begint en ongelijk weer uitscheidt, hebt ge als twee druppelen water de muziek van den Gamalang.
Behalve de mannelijke spelers vindt men ook in de Gamalang nog vrouwelijke dansmeisjes, die Tandakmeiden heeten. Alhoewel ik vroeger vermeende dat dansen met de beenen geschiedde, ben ik nu overtuigend verzekerd, dat het in de Oost met de handen gebeurt, want de Tandakmeiden bewegen alleenlijk de handen en armen, die zij met vreemdheid verdraaien.
Het mooiste aan haar is het hoofdstel, dat ik op een goede honderd vijftig gulden aan oud zilver en goud stel, terwijl hare bekleedselen zijn, zooals de schrift zegt—"vol gestikt met rood goud en de kostelijkste sieradieën," maar desniettemin zet de eene een zuur gezicht en kijkt de andere mankoliek, eene omstandigheid die ik aan het klimaat van de lucht, als onpasselijk voor haar, toeschrijf.
Klaas vond het nochtans mooi en een heer die naast ons zat, zei dat er minstens evenveel melodie in de Gamalang was als in de Wagenaarsche muziek, dat wij alleen maar niet begrepen wáár de melodie zat, en dat men eigenlijk zoo'n Gamalang in Indië moet hooren op een verren afstand met warm weer en dan slapend.
Ik voor mij waarde wederhelft en verdere aanverwanten! hoor even lief een draaiorgel als 't met gevoel wordt bespeeld, of de voorzanger van de groote kerk wanneer hij niet verkouden is.
Daar we nu toch eenmaal aan het muzikaal genot bezig waren hebben wij ook het Theelefoon huis bezocht, al waar men door middel van de elektriek van de lucht een concert dat aan het Tolhuis wordt gegeven op de tentoonstelling kan verstaan en waarnemen.
Beste vrouw en kinderen, dit is een wonder der natuur waarbij ik verbazend stil stond. Weet gij wat de Theelefoon eigentlijk is. Neen niet waar! daarom heb ik mij er omtrent doen inlichten, dat het een toestel is, dat de spraak der menschen door den electriek overbrengt op onbepaalde afstanden, onmiddelijk antwoord gevende per zelfde gelegenheid. Nadaniël had mij reeds verteld, dat wanneer men met verlof gezegd in de Theelefoon "niest" men onmiddelijk uit Azië, Amerika, Hoorn, Engeland Buiksloot en alle andere werelddeelen hoort zeggen "wel bekome 't u," ik meende dat Nadaniël overdreef maar nu ik de Theelefoon heb gehoord kan 't wel waar zijn. O! dierbare bloedverwanten 't is bepaald eenigszins tooverachtig. Denk eens aan, men komt in de Auditions Telefoniques (NB) de directeur heeft den naam voor mij opgeschreven, 't Is er keurig netjes en doodstil; men neemt twee groote ijzeren oorlepels houdt die aan de ooren en men geraakt op eens in verrukking door de vroolijke Tolhuis-muziek.
Ik heb mij alles natuurkundig door den vriendelijken heer, die directeur over het huis is, laten uitleggen en ik deel ter uwer ontwikkeling hetzelfde mede, luistert dus:
Het instrument bestaat uit een electrieken magneet in een mahoniehouten kast, en een dito dito in twee groote oorlepels één aan het Tolhuis en één te Amsterdam. Wanneer nu aan het Tolhuis het orkest bespeeld wordt, trekt de magneet het muziek aan; de electriek brengt het over de gespannen draden naar Amsterdam en als gij dan den magneet aan uw oor houdt, trekt uw gehoorvlies de muziek weer uit den magneet in uw hersens waardoor het u duidelijk wordt wat men speelt. Mij dunkt nu zult ge goed kunnen begrijpen wat de Theelefoon is en bewonderend stilstaan voor dit wonder der schepping, waaruit wij al weder de macht der Natuur en de ondoorgrondelijke wijsheid der Voorzienigheid vernemen, dankbaar dat ons deze wonderen worden geopenbaard door de dochter van Madam Angot, die men aan 't Tolhuis liet spelen, raakte ik in vroolijke stemming.
De muziek was overheerlijk, maar ik vroeg of een stichtelijk lied ook over de draden ging en de vriendelijke heer theelephoonde naar de muziekanten, die "Uren, maanden, dagen, jaren" aanhieven, 't welk ik tot mijn verwondering eveneens met de grootste natuurlijkheid hoorde wederklinken en daarom met hoedafneming eerbiediglijk meezong. NB. Als men de Theelephoon niet aan de ooren houdt, is het geluid niemendal, een omstandigheid die nuttig is als men zaken wil zeggen die geheim zijn voor anderen.
Ook de wassenbeelden muziek uit het Panopticum zal men in de Theelefoon kunnen hooren en al zoude het ook mijn laatste kwartje kosten, dit kunstgenot moet ik nog eens smaken, want ook de ziel stemt daardoor tot nadenken en eerbied voor de kwartgulden, dat heel goedkoop is heeft men wel drie gulden genot.
Klaas heeft gehoord, dat er ook een verbinding zal gemaakt worden met het Café-chantant, dit is jammer. Bij natuurwonderen behooren geen lichtvaardige liederen en ik zou mij schamen als ik de onwelvoegelijke dansen in mijn hersens trok door den electrieken magneet. Nadaniël beweert, dat het Café-chantant niets onzedelijk is en dat ik er heen moet gaan, omdat niemand het verzuimt. Waarde bloedverwanten, als ik het goed overdenk moet ik er toch wel naar toe, om Klaas er desnoods voor te kunnen waarschuwen als 't al te erg is. Morgenmiddag wordt het geopend en ik ga er heen, niet om mijnentwille maar om Klaas; hij is nog zoo jong en onervaren. Nadaniël is reeds door de wol geverwd en wil mede. Hierover nader. Voordat we het terrein verlieten zijn we nog in de Indische Kampong geweest, waar allerlei soorten van loofhutten staan, zooals bij ons, Simon de slager voor zijn huis zet, als 't loofhuttenfeest is. Evenwel de Indische loofhutten zijn veel grooter, mooier en hooger op de pooten, ook bemerkt men onder dezelve een Indiaansche brug van bamboes, zeer mooi gebouwd en eigenaardig om te zien.
Als alles daar beplant is en er menscheneters, koppensnellers en ander dergelijk gedierte in hun natuurstaat vertegenwoordigd is, zal de belangrijkheid toenemen, vooral als er zooals Klaas beweert gelegenheid komt om de Indi-sche Rijsttafel te gebruiken ineen der gebouwen, dat zooveel als een restoraatsie wordt.
Al wandelende viel ons oog op het Maastrichtsche bier hetwelk wij met een bezoek vereerden en dat ik, nademaal Klaas en Nadaniël beiden verzekerden dat, dit Bier een volksdrank moet worden met oplettendheid heb onderzocht.
Het Maastrichtsche bier is uitmuntend voor den dorst en vindt veel aftrek voor de liefhebbers, ik geloof dat het ook erg gezond is. Voor mij partiklier beste vrouw beviel het niet. Nadaniël zei mij dat het 't oudste bier van Nederland is en dat 't daarom zoo zuur smaakt, min of meer naar zure appelen, waarvan het ook de werking op de ingewanden heeft.
Hoe verschillend de smaken zijn in het menschelijk leven ziet men hier alweder ten duidelijkste want er worden groote hoeveelheden van gedronken.
Met suiker er in, moet een goed voorbehoedmiddel voor de cholera zijn zegt Nadaniël, die liever Pilsener drinkt al is het duurder. Hij zegt het Pilsener van Fisslthaler is het lekkerste bier van de heele tentoonstelling en de bediening in zijn biertent laat niets te wenschen over.
Behalve het gebouw van 't Maastrichts vindt men daaromtrent nog het huisje van den Volksbond tegen drankmisbruik, dat heeft men met wijsheid ver van de restoraatsie die "Vergunning" hebben en heel ver van 't likeurenhuis van de erven Lucas Bols gezet om geen ruzie te maken.
Aperpo van Lucas Bols; morgen ga ik er naar toe. Ik heb een uitnoodiging gekregen om de likeuren te komen proeven en zal u waarde echtgenoote, omdat ge zooveel van aniesette en kurassou houdt, de smaak der likeuren duidelijk beschrijven, dan hebt ge er toch personeel ook iets aan dat ik hier ben; daarover dus nader.—
Voor dat ik besloot om het binnengedeelte der tentoonstelling te gaan zien, heb ik nog een oppervlakkige wandeling gemaakt over het terrein om alles wat ik nog niet had gezien, goed in mijn geheugen te prenten. Ik merkte de tent op waar allerlei artiekelen worden verkocht ten voordeele van de Weezenverpleging in het huisgezin. Veel menschen loopen er voorbij omdat zij gelooven dat alles er schreeuwend duur is. Waarde echtgenoot en kinderen! ik ben overtuigd geworden van het contrarie; ik kocht er voor de kleintjes een verrassing en was zeer tevreden over de billijkheid der prijsberekening. Dit is een natuurlijk gevolg van de welwillendheid der menschen die de artikelen meestal kado gaven, zoodat ze goedkoop kunnen worden verkocht. Zeg dit aan Kees Vrieman die met zijn vrouw naar de tentoonstelling wil, dan kan hij ook iets koopen goedkoop en voor een goed doel.
Zoo vindt men ook nog een tent voor verminkten, dat wil zeggen een kiosk, waar men iets geven kan voor menschen die door een of ander ongeval een lichaamsdeel hebben verloren. Men vindt er kunstarmen en beenen; ik heb 't adres opgeschreven van den maker, men kan nooit weten waar 't goed voor is, als men een groot huishouden heeft,—ook met het oog op u waarde vrouw! die dikwijls zoo'n geweldige rimmathiek in den rechterarm heeft, waarvan het eind en de gevolgen nog niet te overzien zijn.
Bij de melk-inrichting heb ik langen tijd staan kijken, om eens te zien of ze daar ook met de melk knoeiden, maar 't verheugd mij u te kunnen mededeelen dat alles zuiver in zijn werk gaat en dat we in Medemblik zelfs geen betere waar hebben.
Om u al de kraampjes en winkeltjes beschrijvend te doen verstaan is niet gemakkelijk, nademaal er te veel zijn en men, wanneer men overal iets zou willen koopen, wel een zak rijksdaalders mag medenemen—ten minste wanneer men geen vodden of kleinigheden wil verwerven. Ik heb bijna een turksche schaal voor u gekocht, waarde wederhelft! en ik had het voornemen u daarmede te verrassen, maar aangezien dezelve bij nader onderzoek te duur was, bepaalde ik mijn zin voor u, op een naaldenkoker van been, voorstellende met natuurlijkheid een perreplu en in deszelfs knop een potografie der Tentoonstelling in het verkleind. Dit laatste is de verrassing!
Hoeveel tentjes met koopwaar er wel zijn is onnoemelijk om te zeggen, want een ieder viguleert thans op de bezoekers, hopende zijn kramerijen en andere artikelen kwijt te raken tot civiele of onciviele prijs alnaarmate voor hem verkrijgbaar is.
Nademaal ik nu het buitenterrein voor 't gedeelte betreffend, dat gereed is, genoegzaam had bekeken en er nog tijd overschietend was vóór de sluiting en ik bovendien de uitnoodiging van Lucas Bols tot beproeving van deszelfs likeuren in den zak had besloot ik nog heden dit werk te ondernemen want
Ik vulde op de fraaie, ouderwetsch gedrukte uitnoodiging, onze drie namen in en begaf mij wandelend naar het likeuren huis dat "'t Lootsie" heet, maar dat niets van een loods heeft, integendeel een erg mooi ouderwetsch huis is.
O dierbare wederhelft kinderen en nabestaanden! wat is het daar gezellig, altijd is er Gezelschap aanwezig na den middag, vóór den middag niet zoo dikwijls want dan borrelen de bezoekers minder.
Ik liet mij een prijscourant geven en trok mijn jas uit om goed te kunnen proeven, in hemdsmouwen ben ik altijd meer op mijn gemak, maar aangezien Klaas, mij beleefd verzocht niet alzoo te doen, heb ik met mijn jas aan, evenzeer genoten van de liekeur.
Wanneer gij dit leest beste vrouw zult gij watertanden, de Aniesette is overheerlijk, de Kurassou niet te zoet en met een echte Kurassou smaak, heel wat anders als 't bogt dat gij gewoonlijk drinkt, NB. als gij dit gelezen hebt lust gij niets meer uit "de Vergulde druif" waar gij altijd laat halen.
Klaas bepaalde zijn beproeving op, Kakkoulikeur een sterke drank uit sjokolaad gestookt en Nadaniël nam Krem de Mokka—ook een liekeur, evenwel vervaardigd uit koffie met room.
Nadat ik mijn volle bekomst had van Aniesette en Kurassou verlustigde ik mij aan diverse andere zoete dranken als "Hoe langer hoe liever,—Roosjes zonder doorn,—Odematante,—Vergeet mij niet,—Drie maal drie,—Kwartier voorvijven; bovendien probeerde ik een likeur waarvan ik den naam niet durf schrijven als bijgeval Jansje van onzen buurman, die altijd zoo rood wordt als de een of ander een onfatsoenlijkheid zegt, in de kamer is.
Als zij er is, waarde wederhelft! laat zij dan even naar den winkel gaan want de likeur heet—"Hempje ligt op". Ik zal de prijskoerant van Lucas Bols voor u mede brengen dan kunt gij in
gedachten ook alles eens proeven. Klaas en Nadaniël waren geducht aan de beproeving geweest en zagen zoo rood als wortelen en ik voor mijzelf voelde mij zoo vroolijk en pleizierig als ik in lang niet was weshalve ik Wien Neerlandsch bloed zong, waarin Nadaniël de tweede stem vervulde, een omstandigheid waardoor Klaas mankoliek werd en gevoelig begon te huilen. Aan ons gezang vermeidden zich intusschen de andere bezoekers, die echter niet zingend instemden.
Hoewel ik de menigte die wij gedronken hadden op geen gering getal schat, voelden wij geen zwaarte in het hoofd of in de beenen en erkenden dus de deugdzaamheid der liekeuren en ook de goedkoopte, want 't proeven op uitnoodiging kostte niets, weshalve wij meer genoten hadden dan betalender wijs zou geschied zijn.
Aangezien er nog geen Elektriesieteit genoeg door de ondernemers wordt geleverd en nog geen gasverlichting aanstekelijk is op 't terrein kunnen de koffiehuizen enz. s'avonds, niemand ontvangen en moet het publiek een goed heenkomen zoeken. Diensvervolgens gingen wij naar huis waar ik nu dezen zit te schrijven terwijl de jongelui mij herinneren wat ik vergeet.
Vaartwel! morgen verder. Ook de schilderijen tentoonstelling hoop ik ter bezichtiging te bezoeken waardoor mijn verblijf alhier wel een dag langer zal duren. Schrijf me cito terug of alles goed gaat in de koomenij en weest gegroet van uw waarde vader en bloedverwant. JORIS KOMIJN.
AMSTERDAM, Mei 1883. Waarde wederhelft, kinderen en nabestaanden!
Ditmaal sta ik om zoo te zeggen met mijn mond vol tanden overwegende ik weet niet waar te beginnen om u beschrijvend mede te deelen wat ik heden mocht aanschouwen. Bijaldien gij gelooft dat ik overdrijf zult gij later Klaas kunnen vragen en Nadaniel die mij heden redelijk wel voldaan heeft aangezien hij beleefder is geweest dan vroeger en mij getrouwelijk heeft uitgelegd wat ik niet wist; heb ik denzelven daarom een pond zoete amandelmoppen beloofd welke gij mij zenden kunt, wordende dezelve hier te Amsterdam niet vervaardigd in dezelfde kwaliteit als bij ons.
Heden bezocht ik het hoofdgebouw en stond onthutst over de groote variatie van artikelen en uitstallingen die ik onmogelijk beschrijven kan, als vorderend te veel tijd en te groote inspanning mijwaarts. Ik stip derhalve met oordeel aan wat mij het meeste trof en beviel.
O! dierbare bloedverwanten van deze tentoonstelling is het eind weg, door de veelheid der menigte zaken wordt een mensch duizelig en verward. Waar zal ik u 't eerst over schrijven? Ik weet het inderdaad niet.
Alle hemelstreken zijn er vertegenwoordigd; Ik zag het eerst de afdeeling Nederland en moet zeggen veronderstellenderwijs als vreemdeling denkend, dat in ons vaderland de drankwet eigentlijk een gek ding is, want liekeuren en sterke dranken zijn scheering en inslag. Ik heb nog nooit zooveel fleschen en kruiken bij elkaar gezien en moet de hoeveelheid der gestookte vochten onnoemelijk zijn in ons vaderland, wat voor een vreemdeling wel het denkbeeld kan doen oprijzen alsof Nederland en liekeur een onafscheidelijkheid zijn; ook ingelegde blikjes groenten en overheerlijke worst, socijsen en schildpadsoep en andere varkensvleeschen zag ik met rijkdom vertegenwoordigd, desalniettemin wil ik aan de fraaie meubelen en andere nuttige instellingen niet te kort doen, benevens de sigaren, die ook geen klein gedeelte van ons vaderland innemen. Daar ik niemand wil te kort doen, of beleedigend overslaan, meld ik u dat op de tentoonstelling alles te vinden is wat ons dierbaar land oplevert en door onze landgenooten wordt gemaakt of verkocht. Hiermede nu, moet gij tevreden zijn.
Al wandelend door de hoofdzaal is mij een zonderling geval overkomen, dat wel der moeite waard is om te worden geboekstaafd, tot leering en nut van hen, die na mij, tentoonstellingen willen bezoeken; ook met het oog op de ongerechtigheid der zaak.
Weet dan geliefde wederhelft en kinderen, uw vader is daar voor 50 cents afgezet door menschen die fatsoenlijkerwijs gekleed zijn en met beleefdheid mij er in lieten loopen. Ik zal u verklaren wat het was, luistert!
Op een paar stoelen in de hoofdgalerij zitten twee heeren met een tafeltje voor zich waarop mijn oog viel, op een groot boek net zoo dik als u lieve vrouw eenmaal van uwe ouders present kreeg ik meen dat 't Vader Cats is—'t ligt onder 't penantkastje in de achterkamer.
Toen ik naderbij kwam riep een kleine jongen met een schelle stem, "liverdor mesjeu siegné sievoeplê." Niet vermoedende welk een adder onder dit gras schuilde naderde ik en vroeg met beleefde hoedoplichting: "Wat is dit, jongeheer?"
Hij antwoordde, "dit is het gedenkboek der Tentoonstelling, dat iedereen teekenen kan, als herinnering aan zijn bezoek, en middelerwijl gaf hij mij de pen in de hand, nogmaals verzekerende dat ik aan de geheele stad er een plezier mede deed door te teekenen, daar later het "liverdor" aan den burgemeester zou worden ter hand gesteld, of aan de stad aangeboden voor 't argief tot eeuwige nagedachtenis van alle degenen die bezoekend in de zalen waren.
Waarde wederhelft! ditmaal heeft mijn eigenliefde mij gefopt, want ik dacht er vereerd door te zijn dat mijn naam later onder de oogen van zooveel groote heeren zou komen, een wonderlijk gevoel stroomde door mij heen, toen ik de pen nam en met mijn klein middelsoort in het boek zette:
"Joris Komijn van Medemblik."
Nadat ik mijn pen fatsoenlijkerwijze had schoon gelikt en aan mijn jaspand afgeveegd, overhandigde de eene heer van het tafeltje mij een rolletje papier met een elastiekje er om en zei: "Asjeblieft, hier is het bewijs dat u geteekend heeft." Eerst vond ik het beleefd en ook sicuur dat men zulk een bewijs afgaf, kennende anders een iegelijk en een elk beweren, te hebben geteekend, maar ik veranderde iets van meening toen ik twee kwartjes moest betalen voor dit papier dat op zich zelve geen twee centen waard is—want de stempels die er op staan en den onnoozelen mensch in de waan brengen dat de commissie van uitvoering der tentoonstelling die certificaten heeft gestempeld tot bewijs van echtheid zijn—fopperijstempels.
Er staat met blauw op: "De commissie van uitvoering" maar dat beduidt de commissie die de geschiedenis van het boek uitvoert.
Nadanaël zeide mij ook niet te kunnen gelooven dat de wezentlijke Commissie van uitvoering haar stempel zou laten misbruiken om argelooze menschen de somma van 50 centen uit den zak te kloppen want:
Ik veroorloofde mij aan den heer van 't tafeltje beleefdelijk op te merken dat ik zijn certifikaat geen cent waard vond, maar hij antwoordde niets anders dan "je behoeft 't immers niet te nemen als je niet wilt!" Evenwel zei hij dit zonder teruggeving der 50 centen.
Nu werd ik boos, noemde hem een afzetter, waarop hij niets antwoordde, maar lachtte, Nadanaël zei later dat hij meende dat de heer zeide dat hij mij voor een kaffer hield; dit evenwel heeft Nadanaël zeker verkeerd verstaan.
Tot mijn spijt zag ik hoe verschillende buiten menschen, argeloozen en onnoozelen evenals ik, er in liepen en twee kwartjes betaalden; derhalve zei ik aan Klaas dat hij op de beurs aan iedereen mijn ongeval moest vertellen, opdat men zich zoo veel mogelijk voor schade wachten kan. Ik zeg ook u geliefde bloedverwanten, bijaldien er Medeblikkers, die gij kent, naar de Tentoonstelling gaan, waarschuwt hen voor "'t liverdor." Voor 2 kwartjes is een herinnering aan de Tentoonstelling te krijgen, die veel aardiger is; 't is de zakdoek van Adriaan Schakel, die grappig is en nuttig in éénen adem.
Wanneer het maar meer en meer bekend wordt dat het "liverdor" een bankroetje na zich sleept, zal men zich niet meer laten beet nemen—en teekenen, zonder certifikaat. Ik geloof beste wederhelft! dat de ondernemers er dan spoedig mede zullen ophouden, want ik heb een zwaar vermoeden dat zij veel meer om de twee kwartjes geven, dan wel om de naamteekeningen.
Ik heb Klaas ook laten teekenen, met het bevel, om als men hem een certifikaat wilde geven, beleefdelijk te zeggen "dank u wel, houdt uwe 't maar." Nadaniël zegt, dat als iedereen dit doet de mannen van 't tafeltje er zeker iets van krijgen dat zij niet overleven. Aangezien ik nu de dood van een achtingswaardig mensch niet veroorzaken wil of op mijn geweten nemen, heb ik Klaas bevolen, om het niet verder te vertellen—en over dit schandaal te zwijgen.
Nademaal het veel te omslachtig zoude zijn, om u waarde bloedverwanten, de geheele tentoonstelling van A tot Z te beschrijven en gij ook wellicht in slaperigheid zoudt vervallen door de herhaling, want er is van alle soorten artikelen een veelheid van 't zelfde, zoo bepaal ik mij liever tot het medebrengen van den wegwijzer en de adreskaartjes die ik overal nam, ter herinnering en geef u alleenlijk beschrijvend de avonturen die ik ondervond en beleefde. Ik besef dat u dit meer zal bevallen en deel u dus mede dat ik hedenavond het Café-chantant heb bezocht met Nadaniël—Klaas had ik voorshands tehuis gelaten tot nader orde.
O, geliefde wederhelft en kinderen! ik sta beschaamd en aangedaan tevens over hetgeen ik nu denken moet. Alweder heb ik te haastelijk geoordeeld en daardoor onwetend eene inrichting met den naam van onzedelijkheid besmet die dit in geenen deele verdient.
Nadaniël had gelijk er is niets onfatsoenlijks in, zelfs een klein gedans, dat ze hier kan-kan noemen vond ik zoo grappig dat ik over de rarigheid die er aan kleeft heenstapte.
Na de somma van f 1,- te hebben betaald, Nadaniël zei weer "Pers" en betaalde niets kwam ik in het Café des Ambassadeurs binnen en zag in de verte een tooneel, wel drie maal zoo groot, als dat van de liefhebberij komedie bij ons—met Electriek verlicht! Schoon dierbare vrouw! overschoon!—ik ging zitten en Nadaniël naast mij.
Het allereerst speelde de muziek een vroolijke deun, die mij wel beviel, zoodat ik opgewekt wierd en met mijn hoofd onwillig de maat sloeg, terwijl ik mijn rechtervoet bewegelijk heen en weer liet gaan. Een heer die achter mij zat, was onaardig, want hij bedierf mijn pleizier door er aanmerking op te maken en te zeggen dat hij wêe wierd van dat gewiegel; laf hé! voor een groot volwassen mensch,—afijn de man had misschien zwakte van zenuwen.
Toen de muziek uit was kwam een heer, fijn gekleed in een zwarte rok en witte das. Hij zong een prachtig lied. Nadaniël zei dat 't Fransch was, maar ik geloof 't niet want telkens zong hij met een hooge noot in de keel, duidelijk:
Tusschen beide kreeg ik er kippenvel van, als hij zoo uithaalde en ik dacht, omdat hij zoo rood werd, bij dat "je moer" (moeder klinkt toch fatsoenlijker vindt gij ook niet?) als de man er maar niets van krijgt. Gelukkig liep 't goed af. Wij applaudisseerden zoo hard we konden en toen gaf die heer, Nadaniël zegt, hij heet teenoor, nog een stukje toe; ik vind het netjes dat ze niet op een toegevertje zien. Toen kwam een jongejuffrouw, O! beste vrouw, wat een hondje van een meisje, zij had een japon, waarvan de bovenste helft de kleinste was. Gij hebt een goed gevulde hals, waarde wederhelft, maar dat is door de dikheid der jaren, deze dame evenwel had de gevuldheid door de jeugd, iets dat nog wel zoo schoon is; om jaloersch op te worden voor u waarde wederhelft, maar desniettemin bemin ik u met hartelijke huwelijksliefde daar dus niet van.
De jongejuffrouw zong dat ze zoo "bleu was, ze riep voortdurend uit van "patiet bleu" eigentlijk verstond ik 't niet maar ik lachte toch mee toen de anderen het deden; ik dacht anders meenen ze dat ik niet weet hoe 't hoort. Evenwel heb ik opgemerkt dat zij in 't geheel niet "bleu" was. want ze maakte zoenhandjes tegen Nadaniël en mij toen wij, vooral ik, zoo hard in de handen klapten dat een paar menschen achter ons zeiden: "die twee hebben handen als hamers"
Na deze zangeres kwam een heer, nog al dikker met een mankeliek gezicht en witte handschoenen aan. Wat had die man een stem! Hij had 't erg over een "maleur" dat hij ondervonden had en was erg naar, net of hij verdriet had en als hij dan zoo heel diep in de tweede of derde stem zong, wees hij met zijn eene hand naar den grond net als of hij zeggen wou, 'k ga gauw in 't graf zoo'n gezicht zette hij ook. Nadaniël zei dat 't de bas was en dat de bassen, namentlijk als 't goede zijn, altijd mankoliek zien of van moord en doodslag zingen.
Nadat hij mij bijna tot tranen toe geroerd had over zijn ongeluk, kwam er weer een jonge dame met een rood zijden japonnetje aan. 't Was bepaald een geleend rokje, want 't was veel te kort.
Ik dacht waarlijk eerst dat zij, met verlof gezegd bloote beenen droeg, maar goed bekijkend, bespeurde ik dat zij vleeschkleurige kousen aan had.
O! waarde aanverwanten wat was dat een grappenmaakster, ze sprong als een kakkerlak en danste zoo komiek, dat ik van mijn stoel opstond om goed te kunnen zien. Zij ging heelemaal over eene kant schuin staan en schudde met haar eene been en arm net alsof ze met geweld die twee lichaamsgedeelten wilde uitschudden en ondertusschen hield zij de andere hand tegen haar achterhoofd, terwijl zij aldoor knipoogjes maakte. Ik hield mijn buik vast van 't lachen en riep hardop "Bravo" dat hoorde zoo, zei Nadaniël, maar een heer achter mij riep: zitten!" en toen riepen wel tien tegelijk zitten! derhalve was ik genoodzaakt weer plaats te nemen, hoewel ik de "Kan-Kan" zoo heet die dans, gaarne verder staande had genoten. Als ik te huis kom zal ik u deze dans eens wijzen en voordoen, waarde wederhelft en kinderen! want het is om je ziek te lachen.
Terwijl wij daar zoo zaten had ik reeds opgemerkt dat buiten de tent, "ge moet weten lieve nabestaanden het Café des Ambassadeurs is open en bloot aan de zijden in de lucht," ook muziek was. Een piano was hoorbaar, nu en dan een orgel en andere instrumenten, zooals blikken deksels en een vijsel, die met kracht bespeeld werden.
Nadaniël vroeg aan een Jan die ze hier in 't Fransch "cochon" noemen waar die wonderlijke muziek van daan kwam en wij vernamen dat het eenige bewoners der P. G. Hoofdstraat waren die uit piekanterigheid dat zij den geheelen dag café chantant muziek hooren en 't vervelend vinden, ketel muziek maakten.
Ik voor mij vond het erg lastig, want tussehenbeiden klonk het heel valsch door elkaar, zoodat mijn tanden er zeer van deden en mijn ooren tuitten. Een van de "cochons" beweerde dat vroeger, toen er nog geen gordijnen waren en de bewoners der naburige huizen in het Café des Ambassadeurs op het tooneel konden zien, zij de muziek minder lastig vonden en geen ketelmuziek maakten. Of het waar is weet ik niet, maar in allen gevalle vond ik het voor mij persoonlijk, jammer, dat ik voor mijn f 1 entree twee concerten te gelijk hoorde, omdat één alleen wel zoo liefelijk is. Er waren ook veel menschen in onze nabijheid, die vloekten en raasden als zij terwijl de juffrouw van "Bleu Bleu" zong, door de buren hoorden spelen: "Sara je rok zakt af" en dergelijke volksdeunen, die op zich zelve genomen niet onaangenaam zijn, maar te samen met iets anders ongezellig klinken, vooral als er bij in een vijzel gestampt wordt.
Van den anderen kant moet ik zeggen dat ik ook niet graag den geheelen dag muziek zou hooren, aan gezien vooral des morgens de mensch niet altijd gestemd is om lichtvaardige liederen te vernemen. Wanneer ze nu des morgens nog speelden: "Mijn eerst gevoel zij dankbaarheid" of iets dergelijks laat ik het daar en zou ik het zelfs stichtelijk vinden. Ik zou in 't belang van menschen zoo als ik, die betalender wijs binnenkomen en aan de kibbelarij geen aandeel hebben, wel aan de bewoners en de muzikanten willen zeggen: "Plaagt elkander niet langer, want:
Dit tusschen twee haakjes, nu vervolg ik de voorstelling. De electrieke muziek van de Gebroeders Bozza is iets buitengemeens. Stelt u voor vijf heeren als duivels gekleed, (evenwel zonder staarten) blazen op vijf bazuinen met een geweld als of de dag des oordeels is aangebroken. In de zaal hangen allerlei klokkenspelen, kastje, een lokomotief, een duivenhok, een huisje dat in brand vliegt, een stuk of zeven trommen en allerlei andere artikelen.
Tusschen het geblaas der bazuinen nu hoort men, door middel van de electriek, die de middelste duivel door drukking der vingeren op een tafel opwekt, een trommelspel, dan weer een klokgelui of geschel, nu en dan 't geluid van een duif of 't zingen van een vogel. Soms is alles tegelijk in beweging en stoomt de lokomotief dat 't verbazend is, 't is een wonderlijk orkest, maar heel mooi—en 't speet mij dat 't uit was. Hoe of het kwam weet ik niet, maar, ik gevoelde door de verschillende mij vreemde aandoeningen die ik genoten had, behoefte om eens even naar buiten te gaan en zei tegen Nadaniël, dat hij maar op mij moest wachten, want dat ik dadelijk terug kwam.
Toen ik naar buiten wilde, zei een heer aan den uitgang, met beleefdheid tegen mij, dat er geen "sorties" gegeven werden. Nademaal ik dit nu niet begreep verklaarde ik hem de noodzakelijkheid waarom ik even weg wilde, maar 't hielp niets, ik moest blijven of mijn gulden in den steek laten.
Met wellevendheid beduidde ik dien heer dat ik met geen mogelijkheid kon blijven, waarop ZEd. antwoordde: "O! gaat u dan maar naast het orkest." Ik begaf mij daarheen, maar vond mij erg teleurgesteld want iemand die ik, voor een deur die er was, aantrof zei: "ik ben de directeur van deze gelegenheid en ik mag hier alleen artisten binnenlaten."
Ofschoon ik hem trachtte te overtuigen dat ik, hoewel geen artist zijnde toch even goed die deur kon binnengaan, bleef hij standvastig weigeren en zei, dat zijn weigering alleen kwam om dat men de ondernemers van de Wasch en gemak huisjes, geen concurrentie mocht aandoen, aangezien zij op zware lasten zaten en dat ik dus op 't terrein moest gaan, als ik absoluut wilde.
Ondertusschen begon de muziek weder, namentlijk de goede en ik, niets willende verzuimen waarvoor ik betaald had, begaf mij weder bij Nadaniël in de zaal evenwel niet zonder groote benauwdheden, zoodat ik van het verdere wat gezongen en gespeeld werd maar half genot had.
Gelukkig was het spoedig uit en konden wij naar huis gaan.
Wij liepen nog even op het terrein, maar door de plotseling invallende duisternis, zoodra de laatste noot der muziek gespeeld was ging al 't licht uit, kon ik niet vinden wat ik wilde en moesten wij een goed heenkomen zoeken; 't Was waarlijk een geluk dat Nadaniël den weg zoo goed wist, anders lieve aanverwanten had uw bloedverwant en vader, best kunnen verdwalen.
Tehuis gekomen, vond ik Klaas dien ik f 1—gaf om morgen het Café des Ambassadeurs te bezoeken; de jongeling was in zijn schik en verzocht de complimenten aan allen. Hiermede verblijf ik voor heden als altijd.
Uw liefhebbende vader enz. enz. JORIS KOMIJN.
NB. Zend mij bij de amandelmoppen voor Nadaniël cito eenig ondergoed, denk er om wat azijn en water bij den mostert te doen, anders verdroogt hij uw waarde vader.
AMSTERDAM, Mei 1883. Waarde Echtvriendin en Bloedverwanten,
Er gaat toch niets boven de kunst, alles wat overigens het hart aandoet of den mensch tot nagedachten stemt verzinkt bij de kunst in nietigheid. De kunst is alles! en daarom zeg ik: leve de kunst!—O geliefde wederhelft! indien ik geen welgezeten koomenijsbaas was, zoude ik kunstenaar willen zijn, al was het maar alleen om met natuurlijkheid alles te kunnen voorstellen wat de Schepper, met ondoorgrondelijke wijsheid, heeft gewrocht, tot een voorbeeld voor de kunstenaren.
Ik bevind mij heden in een opgewonden stemming, want Nadaniël heeft mij verzekerd, dat er onder de hedendaagsche kunstenaren heel veel koomenijsbazen zijn, daarom wanhoop ik niet dat ook in mij iets groots ligt en derhalve heb ik het plan om mij behalve op de letteren, ook op de schilderkunst te werpen.
Dit voornemen heb ik te danken aan de Eksposietsie van de schilderijen die ik heden bezocht zonder perreplu, veroorzakende deze een onkosten van 10 cents voor de bewaring, die onnoodig is.
Ik gevoel mij sedert gisteren zoo verheven, zoo echt kunstig, waarde echtvriendin en nabestaanden! want ik heb op die tentoonstelling kennis gemaakt met een sjenie, hij heet Maeceen en is een groot kunstenaar die kennis heeft van al de schilderijen.
't Is bepaald een groot kenner want hij vindt bijna nooit iets mooi en weet op alle schilderijen iets aan te merken. Hij praatte veel met mij en leerde mij in één oogenblik de kunst begrijpen. Hij vertelde mij dat schilderen eigenlijk zoo moeilijk niet is als 't lijkt en dat men, bijaldien men slechts goede penseelen heeft en vooral een boel goede verf, een heel eind ver komt in de kunst, ten minste wanneer men natuurlijken aanleg heeft en navolgingstalent om de natuur getrouw na te bootsen.
Nu! dat heb ik; daarvan ben ik zeker. Herinner u maar eens dierbare echtgenoote, hoe goed ik destijds, toen ik nog niet door de kathedrale koortsen, die bezetting op mijn stem kreeg, een haan kon nabootsen en ook thans nog met duidelijkheid, het geluid der kikkers voortbreng, terwijl ik in hondengeblaf en kattengeschreeuw, lang niet onverdienstelijk, de natuur overtref.
Ik deed bij wijze van proefstuk aan den heer Maeceen een honden geblaf na, met gejank aan 't slot. Hij stond verbaasd over mijn talent, want de oppasser kwam dadelijk kijken waar de hond was, hij snapte mij evenwel niet, en toen ik nogmaals met natuurlijkheid een kat voorstelde zeide mijn vriend mij, "ge hebt aanleg, veel aanleg, want ge copieert de natuur en schilderen is niets anders dan copieeren—ge zult zonder twijfel ook in 't schilderen wel iets kunnen leveren." Ik kocht derhalve heden voor f 3.48-1/2 aan penseelen en voor ca. f 6 aan olieverf in tinnenspuitjes; plankjes om op te schilderen heb ik te huis genoeg van de rozijnkisten, dat is gladhout als 't afgeschaafd wordt.
Notabene, laat de jongen vast een stuk of zes kisten uit elkaar slaan en de plankjes afschaven, dan kan ik cito beginnen te schilderen als ik te huis kom. Mijn eerste werk zal uw portret zijn waarde vrouw! daar gij mijn eerste en eenigste liefde zijt en een schilder, zoo als Maeceen zegt een idéaal moet hebben om naar te werken—zoo zult gij het eerst in olie worden uitgevoerd.
Daar ik mij door de voorlichting van Maeceen nu reeds als artist gevoel, zoo kan ik ook gerustelijk mijn oordeel over de schilderijen zeggen en letterkundig in mijn reisdagboek boekstaven, vooral ook omdat ik van hem eenige der meest gebruikelijke kunsttermen heb geleerd, die ik met oordeel door mijn beschouwing meng. Dezelve zijn o.a.: braaf gedaan—knap gedaan—gelikt—wasachtig —harig—stout gepenseeld—ferm aangepakt—gesmeerd—goed van toon—verwerig—porseleinig —zoeterig—gepeuterd—konventioneel—gemaakt —galachtig—mooi van factuur—realistisch—lekker—breed—vuil—week—kras—degelijk enz. enz.
Ik heb ze allemaal in mijn zakboekje opgeschreven en mijn vriend Maeceen heeft mij gezegd dat ik, wanneer ik deze woorden een beetje handig te pas weet te brengen een kunstkritiek kan schrijven, zoo goed als menigeen 't doet. Verder raadde hij mij aan om vóór en aleer ik een schilderij mooi of leelijk vind goed naar den naam te zien die er op staat. Dit is, waarde vrouw, om mij niet te vergissen en b.v., een schilderij onbedachtzaam af te keuren, als 't van iemand is die bekend staat als een groot artist.
Dit zou van een beoordeelaar een groote domheid zijn, want somtijds doet de naam ruim zooveel als de schilderij, zegt Maeceen. Bovendien noemt hij het zaak om eerst andere beschouwingen te lezen of te hooren en nu en dan aftekeuren wat de meesten mooi vinden d.w.z. niet geheel, maar gedeeltelijk; b.v. als 't algemeen zegt, in dit of dat stuk is geen fout, dan toch nog een paar groote fouten er in opteschommelen.
Weet gij waarde vrouw waarom Maeceen dat doet? Omdat hij daardoor alleen staat, in zijn oordeel en 't publiek dan zegt: dat is een knappe vent. Maeceen vertelde mij dat er groote kritikussen zijn, die voornamelijk aan die handigheid hun reputatie te danken hebben. Het zou onmogelijk zijn om stuk voor stuk al die schilderijen te bespreken want er zijn er wel duizend geloof ik.—
Eerst dus de Hollandsche af deeling:
Van Israels zag ik een soort van brei- of naaischool waar visschersmeisjes bijeenzitten; ik stond er eerst te dicht bij en daarom vond ik de kleur wat vuil maar ik vergiste mij want toen ik wat verder afging staan trof mij de natuurlijkheid van de voorstelling en het licht, net of 't heusch daglicht is wat er opvalt, hier zet ik bij: stout gepenseeld en ferm aangepakt-realistisch (mij dunkt dat zal hier wel passend zijn.) Het zomerlandschap van J. v.d. Sande-Bakhuizen, deed mij veel pleizier. Ik dacht dat de zon er op scheen zoo warm leek het mij toe. De boomen en alles wat er op staat is heel netjes geschilderd, met groote juistheid, hier zou ik 't woord "niet gepeuterd" kunnen gebruiken.
't Beviel mij een heele boel beter dan een landschap dat ik in een andere zaal zag, ik geloof dat 't van een fransche schilder is. Maeceen zei dat hij Impressionist heet. O! dierbare bloedverwanten wat een wonderlijk schilderij, van dicht bij lijkt 't op een plank, besmeerd met allerlei likken verf, grijs, heel veel vuil groen en geel, roodbruin, licht bruin, groenekaas kleur, in één woord, van alles door elkaâr. Eerst dacht ik, dat 't een bemorst tafellaken moest voorstellen, toen ging ik er iets verder afstaan en daardoor leek het op een hoop zand, met een stuk of wat heiboenders er in, nog wat verder eraf, scheen het een zee met een stoomboot er in.
Een heer achter mij keek door een opgerold boekje en zei: "'t Is een magnifiek vergezicht door een hollen weg. Ik deed mijn best om er dat ook in te zien, maar 't lukte mij niet, ik bracht 't niet verder dan tot een zandweg met boomen, die de rups in de bladeren hebben. Toen kwam Maeceen en zei: Hoe vindt je dien straatweg bij zonsongang—mooi hé!—en dien molen op den achtergrond; 't is de natuur op heeterdaad betrapt.
Nademaal ik hier nu geen mouw aan kan vast naaien schrijf ik al de kunstermen in gedachten hier bij beginnende met "knap gedaan tot en met realistisch. Aangezien een iegelijk in dit schilderij, iets anders ziet, zullen al deze termen, door elkander wel passelijk zijn.
Het is toch iets schoons zulk een schilderijen verzameling, vooral door de menigte portretten die men ziet, maar eene zaak kan ik mij niet voorstellen namelijk dit: dat er zooveel menschen, vooral dames zijn die zich laten afschilderen ofschoon zij niets om of aanhebben. Vooral in de Fransche galerij zag ik heel veel vrouwen, die afgebeeld staan, zooals Eva in den prenten bijbel.
Ik als getrouwd man kan wel tegen deze voorstelling, maar voor Klaas vond ik het niet passelijk, weshalve ik hem 30 cent gaf voor een glas port in de Engelsche baar en hem beval zich te verwijderen; ik deed dit uit volle overtuiging, want ik zag hoe de jongen bij voorkeur bij de onfatsoenlijkste schilderijen bleef staan en er, zonder erg natuurlijk, met groote oogen naar keek. Ik herinnerde mij daarbij de regelen:
(Wijsheid en deugd in klein octavo.)
Maeceen had gezien, dat ik Klaas met zachtheid verwijderde en zeide dat ik verkeerd handelde want dat voor de Kunst geen fatsoenlijkheid of onfatsoenlijkheid bestaat en dat die naaktheid voor de kunst niets anders is dan studie van 't menschelijk lichaam dat toch 't schoonste natuurvoortbrengsel is.
Ik begin nu langzaam aan te begrijpen dat er in schilderijen veel meer inzit en ook niet inzit dan men oppervlakkig wel denkt—B.v. waarde vrouw in stillevens, zit mijns inziens niets in terwijl in andere stukken heel veel te zoeken is.
Weet gij wat stillevens zijn? 't Zijn afbeeldingen van doode hazen en kippen sinaasappelen en tafelmessen, glazen met wijn en afgebeten peeren, kreeften en halfgeschilde citroenen—bloemenvazen en druiventrossen, aardbeziën, frambozen en potjes met ingelegde paling.—Zou ik hier het woord "lekker" ook kunnen gebruiken?
Maeceen zei dat er niets in zit, omdat men er niets bij denken kan en ik ben 't met hem eens, hoe mooi en kunstig ze ook geschilderd zijn, zou ik ze niet willen hebben om op te hangen. Daarentegen een stuk dat stof tot overpeinzing geeft zou ik gaarne bezitten, b.v. een zee met een strand, vooraan. Een kinderhoedje dat op de golven drijft en een natte hond die half in 't water staat te janken, zoo iets doet ons denken en wel aan een ongeluk dat gebeurd is, men kan zich dan naar believen een mooi blond jongentje verbeelden, dat spelende in 't water geloopen is hetwelk de hond heeft willen redden maar niet kon, van wegens de zwaarte des lichaams.
Ook de verschillende godsdienstige stukken, zie ik niet graag. Ik zag onze lieve heer Jezus op alle mogelijke wijzen voorgesteld, en soms zoo mager dat men er medelijden mee kreeg, in plaats van eerbied. De verfoeilijkheden der Inquisitie, heb ik ook aanschouwelijk gezien door een man, die op de pijnbank ligt, en wiens voeten gebraden worden, hierbij zet ik: ferm aangepakt, breed, kras en stout gepenseeld—maar een onderwerp om van te rillen—
Aangezien ik door de opgewondenheid heen was van wegens de veelheid der kunst die ik aanschouwde lette ik er niet op, dat ik zooals men 't noemt van den hak op den tak sprong en om zoo te zeggen van de eene schilderij naar den anderen holde en met groote vermoeidheid geslagen werd, door de uitgestrektheid der door te loopen ruimte.
Mijn vriend Maeceen maakte er mij opmerkzaam op en zei "ge moet meer sijstematisch te werk gaan" ik begreep niet wat hij bedoelde en vroeg derhalve verklaring, dewelke hij bereidwillig gaf.
Sijstematisch beduidt ordelijk; eerst het een en dan het ander, maar niet alles door mekaar.
Maeceen zei: "behandel nu eerst de Hollandsche kunst en dan de vreemde—dan levert ge een meer begrijpelijke en geordende critiek. Nademaal hij gelijk had, deed ik aldus en bekeek met aandacht wat mij in de Hollandsche afdeeling alzoo het begeerlijkste voorkwam. Voor het portret van onzen geëerbiedigden Koning nam ik gevoelig en vaderlandschgezind mijn hoed af, al vond ik, ronduit gezegd, dat Z.M. er in werkelijkheid veel fermer uit ziet, maar de chakot die op 't portret geschilderd is, is of hij leeft, dat 's 't mooiste deel van 't schilderij; ik zou hier uit mijn woorden verzameling bij willen zetten. Zoet en prenterig.
Met veel genoegen zag ik een Friezin met een kindje geschilderd door Mejuffr. Schwarze. Dat 's een mooi stuk daar zou U pleizier in hebben, net iets voor u waarde wederhelft! 't Kind ziet er minder goed uit, maar de moeder! een gezicht als melk en bloed, frisch en blozend, juist zoo als gij, toen ge nog in uw goede dagen waart. Hier durf ik gerust bij te zetten, ferm gedaan, goed van factuur, frisch van toon. 't Zelfde zou ik kunnen schrijven van Mevrouw Ronner, die een stuk of wat poesjes heeft geschilderd zoo aardig dat ik er bijna niet van daan kon komen. Maeceen zegt dat ik hierbij de woorden geestig, juist van teekening en goede techniek moet zetten.
Een dames portret van Bles vond ik ook heel mooi, maar Maeceen riep er zoo erg niet over; hij zei dat hij veel mooier stukken van hem had gezien en dat ik er gevoegelijk de woorden aangenaam gepenseeld, iet of wat gemaakt en oppervlakkig bij kon zetten. Ik kan er niet precies over oordeelen of hij gelijk heeft maar ik schrijf het toch op, omdat hij het zegt; dat doen meer critikussen als ze 't oordeel van iemand hooren die bekend staat als een kenner, beweert Maeceen. Er zijn er zelfs, zegt hij, die in 't geheel geen eigen oordeel hebben en altijd op 't kompas van een ander zeilen. Waarom zou ik 't dan niet doen?
"Vliegend blad Heeren!" heet het schilderij van juffrouw Moes. O! dierbare bloedverwanten wat is dat een aardig stuk, als je er lang op kijkt is 't alsof de jongen, die er op staat, met natuurlijkheid schreeuwt; daar durf ik gerust uit mij zelven bij te zetten, flink; geestig geteekend, juist van toon. Verkocht. 't laatste woord staat er op en is misschien voor de schilderes, 't beste bewijs dat ik gelijk heb.
Terwijl ik met alle aandacht stond te kijken hoorde ik een paar buitenmenschen over een schilderij praten waarvan ik ongelukkig den naam vergeten heb. De een zei, met zijn neus er vlak op, "'t zijn allemaal klodders en vegen," toen zei de ander, "dat 's juist het mooie van de kunst, hoe meer klodders, hoe kunstiger. Als je er verder afstaat kun je toch heel goed zien dat 't een toer is om zulke vegen er zoo op te zetten dat ze iets beteekenen; dat is de nieuwe richting in de kunst.
Of het nu nieuwe of oude richting is, is mij hetzelfde maar ik voor mij, vind het toch mooier als men ook van dichtbij al kan zien wat 't beteekend. Ik geloof dat ik de oude richting maar zal behouden als ik schilderen ga. In dien nieuwen trant zag ik ook koeien, geschilderd door W. Maris. Een heer die er voorstond riep maar aldoor tot zijn dame: "prachtig! geniaal! "heerlijk! goddelijk! De dame vroeg zoo langs haar neus weg:" hoeveel koeien staan er eigentlijk op, beste man? en wat is gras en wat zijn koeienpooten? Toen werd dien heer boos en zei alleen: "'t is van Maris" daarop zweeg de dame en zei ook, dat 't eigentlijk toch wel "beelderig" was.—Ik voor, mij schreef in mijn boekje" verward, verwerig, gesmeerd. (Ik weet niet of ik 't bij 't rechte eind heb.)
Weet gij waar ik lang voor heb gestaan? Voor een schilderij van Valkenburg, voorstellende "Een oefening" dat wil zeggen een soort van preek bij de afgescheidenen. Dat 's een mooi stuk waar men lang op kan kijken, 't is juist alsof de figuren los voor elkander staan, ik schrijf goed gegroepeerd, ongezocht harmonisch, van kleur en toon. Als ik zoo leer schilderen beste vrouw, hang ik het sloof van den Koomenijsbaas voor goed aan den nagel.
"Kom eens hier" zei Maeceen en kijk eens naar die schilderij. "Gedurende de preek" van. G. Henkes, wat zou je daarbij zetten? Ik zag het en O! beste nabestaanden, ik had er schik in. Een boer, een boerin en een Juffrouw met neepjesmuts op zitten te luisteren naar de preek in een dorpskerk. De boer zet een gezicht alsof hij in zich zelven denkt: Jongens! jongens! wat ben ik toch een erge zondaar; de boerin leunt achterover in haar stoel en 't is alsof je haar ziet denken; 'k begrijp er geen zier van maar mooi is 't, en de juffrouw met de neepjesmuts neemt een snuifje, omdat ze aan de snuifjes die de dominé uitdeelt, nog niet genoeg heeft 't is ferm gedaan, lekker, zei ik tot Maeceen—schrijf dat gerust op Komijn! zei hij maar zet er bij: uitmuntend van teekening, natuurlijk van toon, juist van opvatting en mooi van coloriet.
NB. de neepjesmuts is sprekend tante Grietje, als ze mankeliek is.
Aangezien het al te laat werd vond ik het geraden om maar gauw over de andere schilderijen heen te loopen, nademaal ik ook van de andere afdeelingen iets wilde zien.
Belgie is evenzeer uitmuntende in goede schilders—als in vet en kunstboter, (die ik daar altijd van daan krijg) daarvan heb ik de overtuiging. Ze verstaan het daar ook hoor!
Jan van Beers, las ik op een schilderij lieve vrouw! Misschien is dat wel een zoon van dien anderen van Beers die dat gevoelige vers heeft gemaakt, "De zieke jongeling" dat Jaantje van den Apteker, op de rederijkerskamer, zoo mooi kon voordragen, dat ik altijd de tranen in de oogen kreeg.
Die Van Beers heeft een schilderij gemaakt, voorstellende, een juffrouw die op een bank ligt, midden in een wandelpark. Dat moog je van dichtbij bezien, dan is 't net zoo mooi, ja bijna nog mooier als van verre! daar zit niet één klodder op en toch is het kunstig. Al zegt Maeceen nu ook honderdmaal: 't is mij te glad, te porceleinig, te gelikt; ik vind het mooi.—Het is volgens mijn domme verstand, afgewerkt, netjes geschilderd en fijn,—zou ik hier maar niet bijzetten, juist van teekening, concientieus. Ik weet waarlijk niet of ik de schilderij "La Sirène", zoo staat het in den Catalogus, niet bijna nog mooier vind.
Een sloep met roeiers ligt onder aan een steiger, en een heer, een zeeofficier, geeft een lieve jonge dame de hand om haar van den steiger in de sloep te helpen, van achteren ligt een stoombootje en schijnt de zon.
Maeceen vertelde mij dat een concurrent van Van Beers, (hij houdt vol, 't is een koomenijsbaas geweest) stilletjes het hoofd van de dame met een pennemes, uit de schilderij heeft gesneden, omdat hij geloofde dat 't een gekleurde potograpfie was. Wat een slecht sujet, zoo'n mooi stuk uit broodnijd te bederven, maar hij is er kaaltjes van afgekomen, want Jan van Beers heeft er een lapje in gezet en 't hoofd weer zóó netjes bijgeschilderd dat men er niets van zien kan, namentlijk van de sneden, Van Beers heeft daardoor bewezen dat 't geen potograpfie was.
In de Belgische afdeeling heb ik een kennis van Maeceen ontmoet, ook een kritikus, die schrijft voor een buitenlandsch blad. Wat een rare vent dierbare vrouw, voor elke schilderij ging hij staan, met de armen over elkaar en zijn oogen bijna digt geknepen en dan zei hij: "Hm! Hm!" of "prrrrrt." Hm! Hm! beteekent bij hem vrij goed en Prrrrrt! is een teeken dat 't hem niet bevalt. Tusschenbeide hoorde ik hem zeggen Psssss! zoo tusschen zijn tanden, dat deed hij alleen als 't erg mooi was.
Ik luisterde, terwijl ik op een fluweelen bank zat midden in eene der zalen, ik meen van de Fransche afdeeling een gesprek af tusschen Maeceen en zijn vriend.
Nadaniël die mij kwam opzoeken schreef 't op voor de pers—ik vond het merkwaardig, dat hij zoo gauw schrijven kon, en heb 't van avond op mijn gemak van hem overgeschreven, daar ik het nuttig en leerrijk vond voor u lieve bloedverwanten, om te weten hoe twee critikussen, die hun vak verstaan over een schilderij oordeelen. Het schilderij stelde voor een avondstond door Guillon.
Maeceen keek eerst naar den naam en zei: "Guillon?" toen keek zijn vriend naar den naam op 't doek, keek daaropvolgend Maeceen aan en zei: "Guillon?"
Nadaniël schreef voor 't gemak alleen den naam van hem die sprak net als in een tooneelstuk,
Maeceen: Impressionist?
Vriend: Hm! Impressionist!
Maeceen: Verder af gaan staan!
Vriend: Verder af gaan staan.
Maeceen: 'n Beetje groen?
Vriend: Groen genoeg!
Maeceen: Redelijk van teekening, maar groen, erg groen!
Vriend: Spinazieachtig—vet—plakkerig.
Maeceen: Vrij goed belicht, nog al natuurlijk van toon, vooral die horizont.
Vriend. Ja hm! er zit wel iets in, maar 't doet niet dàt—hm! je begrijpt me, 't doet niet dàt—NB. de vriend wees met zijn duim over de vingers gelegd naar de schilderij.
Maeceen. Juist, 't is dàt niet. och! maar dàt hebben zoo weinig artisten, er zit anders wel iets in dien...Guillon heet hij niet zoo?
Vriend. 'k Zal eens in den Catalogus zien.
Maeceen. Als er maar meer natuur in zat. 't Is wat pruikerig.
Vriend. Guillon. Hm! Hm!—Psssss!—medaille Parijs 1878, 2e classe 1880—dat dacht ik wel; 't is verdienstelijk geschilderd, dat zag ik op den eersten blik.
Maeceen. Ik zei immers direct, goed van teekening, ik ga nog een beetje terug. Blikslagers! nu vat ik hem op eens. Daar heb ik hem gepakt—kolossaal wat een effect!
Vriend. Waarachtig Maeceen, ik stond er te dicht bij; nu is 't ook niet zoo groen, 't is puur natuur, wat een licht hé! verduiveld dat zonnetje tusschen die boomen is kranig.
Maeceen. Je kunt het hebben, dat 't avonds in de natuur zoo groen is; 't is in 't geheel niet overdreven.
Vriend. Wat staat alles los voor mekaar, 't is compleet natuur, en wat 'n perspectief,
Maeceen. Hoe meer ik het bekijk hoe meer ik er dàt je weet wel, dàt hm! dat schuivende in zie.
Vriend, 't Schuift kolossaal!
Maeceen. Magnifiek! die Guillon is bepaald een kraan.
Vriend. Pssst! dat geloof ik—kijk eens aan 't is al verkocht ook, dat had ik nog niet eens gezien.
Maeceen. Dat verwondert mij niet, zoo'n stuk moet verkocht worden.
Vriend. 't Is positief een van de beste doeken van de expositie.
Waarde vrouw en nabestaanden, Nadaniël transpireerde, met permissie gezegd, van 't schrijven, want ze spraken nog al gauw, maar 't is hem toch gelukt. Vindt gij dit gesprek niet leerrijk, ik uw vader en bloedverwant vond het merkwaardig, derhalve boekstaafde ik het naar waarheid om u eens te doen weten hoe men eigentlijk als critikus spreken moet. Ik hoop dat ik 't ook zoo zal leeren.
Van wegens de stikkende benauwdheid der zalen ben ik even naar buiten gegaan om een sneeuwballetje te gebruiken.
Vol besluiteloosheid stond ik een oogenblik stil, niet wetende waar ik mij zoude vervoegen, ten einde het beste sneeuwballetje te verkrijgen.
Ik stond reeds op het punt mij naar de American bar, waarvoor ik een bijzondere soort van toeneiging gevoel te wenden—toen Nadaniël mij meenam naar de Fransche Restoraatsie, waar vele menschen zaten onder 't genot van hun gelag. De Muziek begon te spelen liefelijk en schoon, zoodat ik onwillig mee neuriede, met beweging van mijn hand op de maat, iets dat Nadaniël mij verzocht na te laten, nademaal men 't in Amsterdam niet doet, en men mij licht voor boersch of onopgevoed kon houden.
Ik rustte dus kalm uit van de afmatting der kunst, want, O! waarde wederhelft er is niets zoo vermoeiend als 't zien van schilderijen, vooral als men er over moet denken.
Terwijl wij daar geplaatst zaten, gebeurde mij iets wonderlijks. Beste vrouw kunt gij u ook herinneren dat wij permetasie in Amsterdam hebben? ik niet, maar toch is het zoo. Er kwamen twee dames naast mij aan het tafeltje zitten, die mij aankeken als of ze mij jaren hadden gekend en met gemeenzaamheid goeden dag zeiden.
De eene zei "Dag neef hoe gaat het." Ik was verwonderd aangezien ik nooit gehoord had van een nicht of anderszins vrouwelijke familie alhier, nademaal onze familie alleen te Medenblik tehuis is met uitzondering van den neef weduwnaar uit de Tuinstraat zonder dochters.
De andere dame vroeg heel beleefd of 't mij goed beviel op de tentoonstelling en ik antwoordde met wellevendheid, naar mijn overtuiging dat alles prachtig is maar dat ik niet wist, zij een nicht was.
Tusschen twee haakjes de dames schenen heel voornaam want zij waren prachtig gekleed, in zijde, kant en fluweel met een reuk, die heerlijk in mijn neus kwam; zoodat ik vroeg of ze bij de O. de kolonje juffrouw waren geweest. Bovendien schenen zij algemeen geacht en bekend, want iedereen keek naar haar en er waren fijngekleede heeren, die wel drie of vier maal voorbijliepen en haar als oude bekenden groetten.
Nadaniël was middelerwijl opgestaan en stond in de verte met een heer te praten die zeker erg grappig was want zij schudden allebei van 't lachen. Hij hield mij echter goed in 't oog, want telkens keek hij naar mij om te zien of ik er nog wel zat. Dit vond ik knap van hem aangezien hij wist dat ik onbekend ben en zonder hem moeilijk den weg naar huis zou vinden.
Nu komt een zonderling geval. De dame die mij zeide, nicht te zijn gaf mij haar adreskaartje als ik casuweel lust had om haar te bezoeken, "zij woont in de Kerkstaat en zij heet ook Komijn—is dit niet zonderling, dierbare vrouw! Ik vroeg haar namentlijk toen zij "neef zeide," Heet u dan ook Komijn? waarop zij antwoordde, "natuurlijk, maar om dat 't zoo'n grappige naam is (hier is wel iets van aan) heb ik op mijn kaartje alleen mijn voornaam, Henriëtte laten drukken." Een ding is mij toch van haar niet bevallen hoewel zij en haar vriendin, die Betsy heel allerliefste en ingetogen meisjes zijn en ik dus alleen aan een vergissing geloof, namentlijk dit. Zij hadden ieder twee glaasjes port gedronken en nadat zij beleefd hadden gezegd "avoez, neef" op mijn gezondheid geklonken, een beleefdheid die ik netjes vond.
Toen waren zij opgestaan, nadat ik beloofd had haar te komen opzoeken om kennis te maken met de overige nichten (Henriëtte heeft nog 5 zusters in huis) en wandelend verder gegaan. Wat mij nu niet beviel was dit: de koffiehuisknecht vroeg mij f 2.— voor de vier glaasjes port en op mijn beleefde weigering te betalen zeide hij: "als jij je nichten tracteert moet jij betalen vrind!" Een onhebbelijk mensch dien Jan, maar aangezien Bedaardheid steeds onbeschoftheid overwint, betaalde ik, alleen bejammerend, dat ik den knecht niet beter kon inlichten omtrent het geval.
Wat of Nadaniël scheelde weet ik nog niet; de jongeling was rood van 't lachen toen hij weer bij mij kwam en vertelde mij, dat die kennis waar hij meê had staan praten hem zoo had laten lachen over een verhaal van iemand die een ander had beet gehad. Ik zeide hem, dat 't niet aardig is om iemand beet te hebben en dat geen braaf en goedhartig mensch 't doet want:
(Wysheid en Deugd in klein Octavo.)
Ik zal morgen eens naar de nichten Komijn gaan om te zien of ik weten kan van welken tak zij zijn. In Enkhuizen heeft voor jaren een achterneef van vader-dominé Komijn gestaan, misschien zijn het daar kleindochters van, en als dat zoo is zal ik onzen Klaas medenemen, dan heeft hij nog eens een fatsoenlijk huis waar hij nu en dan komen kan, dat is altijd veel waard voor een jong mensch, vooral in eene groote stad, nietwaar, beste wederhelft! dit zal u ook verheugen.—
N.B. Zend mij dezer dagen een bankje van f 25.— maar laat den brief aanteekenen—'t geld is hier veel gauwer op dan te huis—, maar dat doet er niet toe, ik wil nu alles zien; gijlieden geniet er toch evenveel mede door mijn beschrijving—ik vervolg dezelve; om dezen middag goed te besluiten en nog eenige afleiding te hebben ben ik nog even in de "Galerie du Travail" geweest.
Tot dusverre had ik verzuimd er in te gaan, maar 't zou toch jammer zijn als ik 't niet gezien had. Deze Galerij behoort naar mijne meening niet tot de eigenlijke tentoonstelling, want het is meer een bazaar, waar men van alle kanten wordt vastgehouden om iets te koopen.
Gij kent mijne goedaardigheid, en vooral mijne toegevendheid in 't algemeen voor de vrouwen, dit hebt gij aan u zelve en in de winkel voor de klanten ondervonden, derhalve was het mij onmogelijk heen te gaan zonder een kleinigheid te koopen van de juffrouw, die met miscroscopen stond, en mij in 't fransch beduidde dat ik zoo'n vergrootglas noodig had voor de trichinen in de hammen van uw vader, zult gij wel gelooven dat ik tot den billijksten prijs kocht, 't is een nuttig instrument en niet te duur voor f 1.50.
Daar ik nu dezen inkoop had gedaan en dezelve door de andere jonge meisjes was gezien kon ik beleefdshalve niet nalaten ook haar te begunstigen. Ik kocht dus een fleschje Cibils Vleesch Extrackt, dat ik wel weder af zal zetten in den winkel. Een doosje Fransche Saus in koekjes—en een Ocarina, waarop men zonder muziek te kennen alles kan spelen. Een bellenblazer voor onze kleine Pietje benevens een elastieke machine om sigaren aan te steken.
Bijna had mij een jongejuffrouw verleid om een glas te laten beslijpen met uw naam, waarde wederhelft, maar aangezien, ik weet dat gij niet aan breekbare waar hecht, kocht ik een sigarenpijp voor mij zelven, dat U zeker meer genoegen zal doen, ook een pak chocolaad, waarvan gij genieten kunt als 't voor den winkel niet geschikt is.
Nadaniël zeide mij, dat ik niet zoo onbeleefd mocht zijn om het weefgetouw voorbij te gaan zonder aanschaffing van het beeld der Tentoonstelling in zijde voor f 0.75 cs. Daarna bleef ik nog aan een fleschje reukwater hangen van een Turk, die er zelf niet naar rook, uit godsdienstig gevoel kocht ik van den man uit Betlehem een doosje uit heilig hout en van een ander een armband van roode kralen voor Jansje.—Ook verschillende zoetigheden, als suiker en ballen en pralines, die evenwel om reden der kleverigheid heden avond door Nadaniël en Klaas genuttigd zijn.
Vermits mijn wellevendheid de aandacht trok, begon men mij overal vast te houden, en vleiden mij de jonge meisjes, waaronder ook vele ouden zijn, om ook haar te begunstigen, weshalve ik onmerkbaar in mijn zak mijn portemonnaie omkeerde, en dezelve uithalend, de leegheid er van toonde; dit hielp en overal waar ik zoo deed liet men mij gaan, zoodat ik verder ongehinderd met Nadaniël den uitgang bereikte.
Deze brief, vooral het eerste gedeelte, heeft mij veel hoofdbreken gekost, dierbare vrouw, derhalve moet gijl. hem zuinig bewaren.
Wees gegroet van uw waarden vader en bloedverwant JORIS KOMIJN.
Waarde Joris!
Ik heeft met schrik U laatste brief geleezen en dus haast ik mij dezelve te beantwoorden. Beste Joris Uw zijt gek, dat zeggen de kinderen ook, benevens de comsjonair Raakman, die ik al U briefven heb laten leezen. Jufvrouw Komijn zei hij, de eerste waren goet en begrijpelijk, maar bij den laatsten loopt 't er bij Joris door. Zoolang als hij over de tentoonstelling schreef was 't goet maar van die kunst is hij heelemaal in den war. Raakman zegt beste Joris, dat hij geloofd dat Nadaniejel of U vrient Meseen Uw er aan geholpen heeft want dat 't ook uw steil niet heelendal was.
Ik waarde man! heeft er niets aangehat, ik heeft er slaap van gekregen, en de kinderen vonden het vlaauw. Ze vonden dat van de Gaamelang veel mooijer en Jansje zei alsdat ik u schrijfven moest dat haar vader iemant gesprooken heeft die de schildereien op de tentoonsteling gezien hat en ze veel mooier vond dan uw zij en dat er niet één prul bij is, maar vele die overschoon zijn, heeft hij gezegd komen voor in de Hollanse afdeeling.
U malligheid om zooveel ferf te koopen is zeker door 't bier dat Uw telkens drinkt, want dat is Uw niet gewent beste Joris. en als men boven zijn bier is, doet men mallighedens; maar de ferf is niet weg, de snijboonenmoolen kunt U wel eens opschilderen en de aardapelenbaken hebben ook een kwasje van doen. Ook kunt Uw als Uw roode-ferf en blouw hebt wel wat schilderen op de jongens, hun pakhuis en brootkar; ook hun bokenwagen heeft het wel noodig voor de roest.
Van Klaas schreift uw niets besten Joris. Is hij niet met Uw medegegaan, heeft de jonge het zoo druk op zijn kantoor?—ik ben verlangent om van hem te hooren, want 't is toch mijn ijgen kint.
Wat ik zeggen wil bij dien Nigten moet Uw hem maar niet brengen, want dat is niet nodig. Ook voor Uw, besten man zou ik Uw raden er niet heen te gaan. Wat doet gij er meer van te weeten. Of het dogters zijn van Doominee Komijn komt er niets op aan. Ik ben U getrouwe wederhelft en ik heb het liefver niet besten Joris, ik vertrouw het spul niet want ik ken Uw goedaardighijd. Raakman zij ook dat hij niet geloofd dat 't Nigten zijn en dat het maar een grappigheid was van die dames om U te vertellen dat zij fermielie zijn, want dat alle buiten mensen als zij te Amsterdam koomen Nigten vinden.
Met Raaksmans broer is het ook gebeurt, en ook in diezelfvde wijze en daarom besten man is het beeter dat Uw weer naar huis komt met spoet, daarom stuur ik Uw ook geen geldt. Ook is het nodig voor de zaak want in den kaas is zoo erg de meid, ofschoon zij elken dag is omgekeert. De kinderten verlange zoo erg naar Uw en alles wat Uw meebrengd—Ik voor mij zou wel graag een teelegram hebben wanneer gij komt sito omgaande. Het is beeter voor U waarden man. Ik wacht Uw dus morgen avend tehuis met wentelteefven en aarbijen en de kinderen blijven op—Dus dat is afgesprooken—ge kunt morgen avend om 10 uur hier wezen.
Dag beste Joris in gedachten omhelst ik U en breek af met de pen—Onze Kareltje heeft een gat, in zijn hoofd met spijkerbalsem, is het veel beter geworden, dus hoeft gij niet te schrikken—Vaartwel tot ziens
Uw liefhebbende vrouw
SIENTJE.
Joris, het komt er niet op aan of gij weet of het Nigten zijn of niet.
Juffrouw Komijn, Medemblik.
Uw vader komt tien uur te laat, dus half drie, Joris.
Het spijt ons onzen lezers te moeten mededeelen, dat na de ontvangst van Sientje's brief de heer Komijn geen rust of duur meer had, maar onmiddelijk den volgenden morgen is afgereisd; we hopen dat de brave man gezond en wel de stad zijner inwoning moge bereikt hebben.
DE SCHR.