Title: Het Duitsche Witboek: Documenten aangaande het uitbreken van den oorlog
Author: Germany. Auswärtiges Amt
Release date: February 10, 2015 [eBook #48231]
Language: Dutch
Credits: Produced by The Online Distributed Proofreading Team at
http://www.pgdp.net (This file was produced from images
generously made available by the Library of Congress)
De tekst in dit bestand wordt weergegeven in de originele, verouderde spelling. Er is geen poging gedaan de tekst te moderniseren. Afgebroken woorden aan het einde van de regel zijn stilzwijgend hersteld.
Overduidelijke druk- en spelfouten in het origineel zijn gecorrigeerd; deze zijn voorzien van een
dunne oranje stippellijn,
waarbij de Brontekst via een zwevende pop-up beschikbaar is.
Variaties in spelling (met/zonder accent) zijn behouden.
Een overzicht van de aangebrachte correcties is te vinden aan
het eind van dit bestand.
Van de voorkant is een vergroting beschikbaar door op de illustratie te klikken.
Dit Project Gutenberg e-boek bevat externe referenties. Het kan zijn dat deze links voor u niet werken.
Documenten aangaande het
uitbreken van den oorlog
Met later daaraan toegevoegde supplementen
Den Haag R. W. E. Wijnmalen 1915
Den 28en Juni van dit jaar zijn de Oostenrijksch-Hongaarsche troonopvolger, aartshertog Franz Ferdinand en zijn gemalin, de hertogin van Hohenberg, door de revolverschoten van een lid van een Servische samenzweerdersbende gedood. Het onderzoek van de misdaad door de Oostenrijksch-Hongaarsche autoriteiten heeft aan het licht gebracht, dat het complot tegen het leven van den aartshertog-troonopvolger te Belgrado, met medewerking van en begunstigd door ambtelijke Servische personen gesmeed, met wapens uit Servische staatsdepots is ten uitvoer gelegd. |Bijlage 1.| Deze misdaad moest heel de beschaafde wereld de oogen openen, niet slechts voor het tegen het bezit en de integriteit van de Oostenrijksch-Hongaarsche monarchie gerichte streven van de Servische politiek, maar ook voor de misdadige middelen, waarvoor de groot-Servische propaganda in Servië ter bereiking van haar doel niet terugschrikte. Het doel van deze politiek was het geleidelijk in opstand brengen en ten slotte afscheiden van het zuidoostelijk gedeelte van de Oostenrijksch-Hongaarsche monarchie, ten einde dit met Servië te vereenigen. Aan deze richting der Servische politiek hebben de herhaalde en plechtige verklaringen, waarbij Servië Oostenrijk-Hongarije zijn afkeer van deze politiek betuigde en het bevorderen van goede betrekkingen als naburen beloofde, niet het geringste veranderd. Ten derde male in den loop van de laatste 6 jaren brengt Servië op deze wijze Europa aan den rand van een wereldoorlog. Het kon dit slechts doen, omdat het meende, bij zijn streven door Rusland gesteund te worden. De Russische politiek had zich spoedig na de door de Turksche revolutie uitgelokte gebeurtenissen van het jaar 1908 er op toegelegd een tegen het bezit van Turkije gericht verbond van de Balkanstaten, in het leven te roepen. Dit Balkanverbond, dat er in het jaar 1911 in slaagde Turkije zegevierend uit het grootste gedeelte van zijn Europeesche bezittingen te verdringen, stortte wegens het meeningsverschil omtrent de verdeeling van den buit, ineen. De Russische politiek liet zich door dit fiasco niet afschrikken. Volgens het plan van de Russische staatslieden moest een nieuw Balkanverbond, onder Russisch patronaat, tot stand komen, welks spits niet meer tegen het uit den Balkan verdrongen Turkije, maar tegen de bezittingen van de Oostenrijksch-Hongaarsche monarchie gericht zou zijn. De bedoeling was, dat Servië, als tegemoetkoming voor de ten koste van de Donaumonarchie verworven inlijving van Bosnië en Herzegowina, aan Bulgarije zou afstaan de deelen van Macedonië, die het in den laatsten Balkanoorlog verworven had. Met het oog hierop moest Boelgarije door isoleering murw gemaakt, Roemenië door een, met behulp van Frankrijk, ondernomen propaganda, aan Rusland geketend, en de aandacht van Servië op Bosnië en Herzegowina gevestigd worden.
Onder deze omstandigheden moest Oostenrijk inzien, dat een langer werkeloos toezien bij hetgeen er over de grens gebeurde, noch met zijne waardigheid, noch met het zelfbehoud der monarchie was overeen te brengen. De Keizerlijke en Koninklijke regeering deelde ons deze opvatting mede, en verzocht haar onze meening daaromtrent te doen geworden. Van ganscher harte konden wij onzen bondgenoot verklaren, dat wij het geheel met zijne beoordeeling eens waren, en konden wij hem verzekeren, dat eene actie, die hij voor noodzakelijk hield om aan de, tegen het bezit der Monarchie gerichte beweging in Servië een einde te maken, onze goedkeuring zou vinden. Wij waren ons hierbij ten volle bewust, dat een mogelijk gewapend optreden van Oostenrijk-Hongarije tegen Servië, Rusland naar voren zou brengen, en ons, in verband met onze plichten als bondgenoot, in een oorlog kon wikkelen. Waar wij echter inzagen, dat levensbelangen van Oostenrijk-Hongarije op het spel stonden, konden wij onzen bondgenoot niet raden tot eene inschikkelijkheid, die niet met zijne waardigheid overeen te brengen was, noch hem onzen steun in dit ernstig oogenblik ontzeggen. Wij konden dit te minder, omdat ook onze belangen door het voortdurend woelen van Servië zoo gevoelig mogelijk bedreigd waren. Wanneer het den Serviërs nog langer vergund ware geweest, onder bescherming van Rusland en Frankrijk, het bezit van de naburige monarchie in gevaar te brengen, dan zou dit de geleidelijke ineenstorting van Oostenrijk en de onderwerping van alle Slaven onder Russischen scepter tengevolge gehad hebben, waardoor de positie van het Germaansche ras in Midden-Europa onhoudbaar zou geworden zijn. Een moreel verzwakt, door het opdringen van het Russische Panslavisme ineenstortend Oostenrijk, zou voor ons geen bondgenoot meer geweest zijn, waarop wij zouden kunnen rekenen, en waarop wij ons zouden kunnen verlaten, zooals dit tegenover de steeds dreigender wordende houding van onze oostelijke en westelijke naburen voor ons noodzakelijk is. Wij lieten daarom Oostenrijk geheel de vrije hand in zijn actie tegen Servië en hebben aan de voorbereiding daarvan niet deelgenomen.
Oostenrijk koos daartoe den weg om in eene nota aan de Servische regeering uitvoerig de door het gerechterlijk onderzoek na den moord te Serajewo vastgestelde onmiddellijke samenhang tusschen den moord en de door de Servische regeering niet alleen gedulde, maar zelfs ondersteunde groot-Servische beweging aan te toonen, en van haar te verlangen, dat deze agitatie volkomen zou ophouden en de schuldigen zouden worden bestraft. Tegelijkertijd verlangde Oostenrijk-Hongarije als waarborg voor een werkelijk ernstig onderzoek, het deelnemen van zijn ambtenaren aan dit onderzoek op Servisch gebied, en een definitieve ontbinding van de tegen Oostenrijk-Hongarije woelende Groot-Servische vereenigingen. De Keizerlijke en Koninklijke regeering stelde een termijn van 48 uren voor de onvoorwaardelijke aanneming van hare eischen. De Servische regeering begon een dag nadat de Oostenrijksch-Hongaarsche nota haar overhandigd was, met de mobilisatie. Toen na afloop van den termijn, de Servische regeering een antwoord gaf, dat wel is waar op eenige punten de wenschen van Oostenrijk-Hongarije vervulde, in hoofdzaak echter duidelijk het streven liet doorschemeren, om zich door uitstel en nieuwe onderhandelingen aan de gerechte eischen van de monarchie te onttrekken, brak deze de diplomatieke betrekkingen met Servië af, zonder zich met verdere onderhandelingen in te laten, of zich te laten ophouden door verzekeringen van Servië, waarvan zij de waarde—tot haar schade—voldoende kende.
Van dat oogenblik af bevond zich Oostenrijk feitelijk met Servië in oorlogstoestand, die het dan ook door de officieele oorlogsverklaring van den 28en Juli openlijk afkondigde.
Van het eerste begin van het conflict af hebben wij op het standpunt gestaan, dat de heele zaak eene particuliere aangelegenheid van Oostenrijk was, die het alleen met Servië moest uitvechten. Ons geheele streven was er daarom op gericht, den oorlog te localiseeren, en de andere mogendheden ervan te overtuigen, dat Oostenrijk in gerechtvaardigde zelfverdediging en door de omstandigheden gedwongen, tot een beroep op de wapens had moeten besluiten. Wij hebben met nadruk het standpunt verdedigd dat geen beschaafde staat het recht had, in dezen strijd tegen onbeschaafdheid en politieke misdadigersmoraal Oostenrijk te hinderen en te trachten, de Serviërs aan hun verdiende straf te onttrekken. In dezen geest hebben wij onze vertegenwoordigers in het buitenland instructies gegeven.
|Bijlage 1b en 2.| Tegelijkertijd deelde de Oostenrijksch-Hongaarsche regeering aan de Russische regeering mede, dat de stap, |Bijlage 3.| dien zij in Servië gedaan had, slechts bedoeld was als een defensieve maatregel tegenover de Servische kuiperijen, dat Oostenrijk echter gedwongen was waarborgen te eischen, dat Servië voortaan een vriendschappelijke houding tegenover de Monarchie zou aannemen. Het lag volstrekt niet in de bedoeling van Oostenrijk-Hongarije om eene verschuiving van de machtsverhoudingen op den Balkan te veroorzaken. Toen wij verklaarden, dat de Duitsche regeering alles wilde doen om het conflict te localiseeren, beloofden zoowel de Fransche als de Engelsche regeering, naar hetzelfde doel te zullen streven. Desniettemin gelukte het niet eene inmenging van Rusland in het conflict tusschen Oostenrijk en Servië te verhinderen.
De Russische regeering gaf den 18en Juli een ambtelijk communiqué uit, waarin gezegd werd, dat Rusland in het conflict tusschen Servië en Oostenrijk onmogelijk onverschillig kon blijven. |Bijlage 4.| Ditzelfde verklaarde de Russische minister van buitenlandsche zaken, de heer Sasanow tegenover den Keizerlijken ambassadeur Graaf Pourtalès. Des namiddags van den 26en Juli liet de K. en K. regeering nogmaals door haar ambassadeur in St. Petersburg verklaren, |Bijlage 5.| dat Oostenrijk-Hongarije geenerlei veroveringsplannen had en slechts begeerde, eindelijk eens rust te krijgen aan zijne grenzen. In den loop van denzelfden dag bereikten reeds de eerste berichten over Russische mobilisatie, Berlijn. |Bijlage 6, 7, 8 en 9.| Nog den 26en 's avonds werd den keizerlijken ambassadeurs te Londen, Parijs en St. Petersburg opgedragen de regeeringen van Engeland, Frankrijk en Rusland ernstig te wijzen op het gevaar, van deze Russische mobilisaties. |Bijlage 10, 10a en 10b.| Nadat Oostenrijk-Hongarije Rusland officieel verklaard had, dat het geen uitbreiding van gebied in Servië nastreefde, lag de beslissing over den wereldvrede uitsluitend in St. Petersburg. Nog denzelfden dag werd den Keizerlijken gezant te St. Petersburg opgedragen, de Russische regeering het volgende te verklaren:
Voorbereidende militaire maatregelen van Rusland zouden ons tot tegenmaatregelen dwingen; die zouden moeten bestaan in de mobilisatie van het leger. Mobilisatie zou echter oorlog beteekenen. Daar ons Frankrijk's plichten tegenover Rusland bekend waren, zou deze mobilisatie tegen Rusland en Frankrijk tegelijk gericht worden. Wij mochten niet aannemen, dat Rusland een dergelijken Europeeschen oorlog zou willen ontketenen. Daar Oostenrijk-Hongarije het bezit van het koninkrijk Servië niet wilde aantasten, waren wij van meening, dat Rusland een afwachtende houding kon aannemen. De wensch van Rusland, om het bezit van het koninkrijk Servië ongeschonden te bewaren, zouden wij te eer kunnen ondersteunen, omdat dit bezit door Oostenrijk-Hongarije volstrekt niet bedreigd werd. Het zou gemakkelijk zijn, bij het verdere verloop der aangelegenheid een grondslag te vinden voor eene minnelijke schikking.
Den 27en Juli verklaarde de Russische minister van oorlog Suchomlinow den Duitschen militairen attaché onder eerewoord, dat het bevel tot mobilisatie nog niet gegeven was. Er werden slechts voorbereidende maatregelen getroffen, geen paard was opgevorderd, geen reservist opgeroepen. |Bijlage 11.| Als Oostenrijk-Hongarije de Servische grens overschreed, zouden de naar Oostenrijk gerichte militaire districten Kiew, Odessa, Moskou, Kazan gemobiliseerd worden. Onder geen omstandigheden echter de aan het Duitsche front gelegene: St. Petersburg, Wilna en Warschau. Op de vraag van den militairen attaché, met welk doel de mobilisatie tegen Oostenrijk plaats vond, antwoordde de Russische Minister van Oorlog door zijn schouders op te halen en te verwijzen naar de diplomaten. De militaire attaché bestempelde daarop de mobilisatiemaatregelen tegen Oostenrijk-Hongarije als ook voor Duitschland zeer gevaarlijk. De daarop volgende dagen volgden de berichten over Russische mobilisaties elkaar zeer snel op. Daaronder waren ook berichten over toebereidselen aan de Duitsche grens, zooals de afkondiging van den staat van oorlog over Kownow, het vertrek van het garnizoen van Warschau en de versterking van het garnizoen van Alexandrowo. Den 27en Juli kwamen de eerste berichten over voorbereidende maatregelen van Frankrijk. Het XIV korps staakte de manoeuvres en keerde in zijn garnizoen terug.
Intusschen zijn wij pogingen blijven doen, om door een zeer krachtige inwerking op de kabinetten een localisatie van het conflict door te zetten.
Den 26en Juli had Sir Edward Grey het voorstel gedaan, het geschil tusschen Oostenrijk-Hongarije te brengen voor een onder zijn voorzitterschap samen te roepen conferentie van de ambassadeurs van Duitschland, Frankrijk en Italië. |Bijlage 12.| Ten opzichte van dit voorstel hebben wij verklaard, dat wij, hoezeer wij de bedoeling ervan ook waardeerden, aan een dergelijke conferentie geen deel konden nemen, daar wij Oostenrijk in zake zijne afrekening met Servië niet voor een Europeesch gerecht konden brengen. Frankrijk heeft het voorstel van Sir Edward Grey goedgekeurd, maar het is tenslotte daarop gestrand, dat Oostenrijk het zooals te voorzien was, van de hand wees. |Bijlage 13.| Getrouw aan ons beginsel, dat eene bemiddelingsactie zich niet uitstrekken kon tot het conflict tusschen Oostenrijk en Servië, dat geheel eene Oostenrijksch-Hongaarsche aangelegenheid was, maar alleen tot de verhouding tusschen Oostenrijk-Hongarije en Rusland, hebben wij onze pogingen voortgezet om eene minnelijke schikking tusschen deze twee mogendheden tot stand te brengen. |Bijlage 14.| Wij zijn echter ook bereid geweest, nadat het conferentievoorstel verworpen was, een nieuw voorstel van Sir Edward Grey naar Weenen over te brengen, |Bijlage 15.| waarin hij Oostenrijk-Hongarije in overweging gaf, om òf het Servische antwoord als voldoende te beschouwen, òf anders als grondslag voor verdere besprekingen. |Bijlage 16.| De Oostenrijksch-Hongaarsche regeering heeft, bij alle waardeering voor onze werkzaamheid als bemiddelaar, ten opzichte van dit voorstel opgemerkt, dat het na het openen der vijandelijkheden te laat kwam.
Desniettemin hebben wij onze bemiddelingspogingen tot het uiterste voortgezet, en hebben wij in Weenen den raad gegeven, alle tegemoetkomendheid te toonen, die met de waardigheid der Monarchie overeen te brengen was. Helaas zijn deze bemiddelingspogingen nog voor ze tot een resultaat hadden gevoerd, gestaakt moeten worden, wegens de militaire toebereidselen van Rusland en Frankrijk. Den 29en Juli heeft de Russische regeering in Berlijn ambtelijk medegedeeld, dat zij 4 legerdistricten had gemobiliseerd. |Bijlage 17.| Tegelijkertijd kregen wij nadere mededeelingen over snel opschietende militaire toebereidselen van Frankrijk, te water en te land. Denzelfden dag had de Keizerlijke ambassadeur te St. Petersburg een gesprek met den Russischen minister van buitenlandsche zaken, waarover hij telegrafisch het volgende meldde:
„De minister trachtte mij ertoe over te halen, dat ik bij mijne regeering zou pleiten voor het deelnemen aan een conferentie van vier mogendheden, teneinde middelen te vinden om Oostenrijk-Hongarije langs vriendschappelijken weg te bewegen, die eischen welke de souvereiniteit van Servië aantastten op te geven. Ik heb, terwijl ik slechts toezegde van het onderhoud verslag te zullen doen, mij op het standpunt geplaatst, dat mij, nadat Rusland tot den noodlottigen stap der mobilisatie besloten had, iedere gedachtenwisseling hierover zeer moeilijk, zoo niet onmogelijk toescheen. Wat Rusland thans van ons tegenover Oostenrijk verlangde, was hetzelfde, als dat waarvan het Oostenrijk-Hongarije tegenover Servië een verwijt maakte, n.l. een ingrijpen in de souvereine rechten.
Oostenrijk-Hongarije had door zijne verklaring niet naar gebiedsuitbreiding te streven, beloofd, rekening te houden met de Russische belangen, wat een groote concessie is van de zijde van een oorlogvoerenden staat. Men behoorde daarom de Donaumonarchie haar aangelegenheid met Servië alleen te laten regelen. Bij het sluiten van den vrede zou er nog altijd gelegenheid bestaan terug te komen op het ontzien van de souvereiniteit van Servië.
Zeer ernstig heb ik hieraan toegevoegd, dat op het oogenblik de geheele Austro-Servische aangelegenheid tegenover het gevaar van een Europeesch conflict op den achtergrond getreden was, en ik heb mij alle moeite gegeven, den minister de grootte van het gevaar onder de oogen te brengen.
Het was niet mogelijk Sasanow van de gedachte af te brengen, dat Rusland Servië niet in den steek mocht laten.”
Eveneens den 29en Juli rapporteerde de militaire attaché te St. Petersburg het volgende over een onderhoud, dat hij had gehad met den chef van den Russischen generalen staf:
„De chef van den generalen staf heeft mij verzocht bij hem te komen en mij medegedeeld, dat hij zoo juist van Zijne Majesteit kwam. Hij had van den minister van oorlog de opdracht gekregen, om mij nogmaals te bevestigen, dat alles zoo gebleven was als de minister het mij 2 dagen geleden had medegedeeld. Hij bood mij schriftelijk bevestiging aan en gaf mij op de plechtigste wijze zijn eerewoord, dat nergens eene mobilisatie, d. w. z. het oproepen van een enkelen man of een enkel paard, tot op dit uur, 3 uur namiddags, had plaats gehad. Voor de toekomst kon hij daarvoor niet instaan, maar wel zeer uitdrukkelijk bevestigen, dat op het front, dat naar onze grenzen gericht is, door Zijne Majesteit geen mobilisatie gewenscht werd. Er zijn hier echter vele berichten ingekomen over het oproepen van reservisten in verschillende deelen van het rijk, ook in Warschau en in Wilna. Ik heb daarom den generaal voorgehouden, dat ik door zijne mededeelingen voor een raadsel geplaatst werd. Hij antwoordde mij echter op zijn woord als officier, dat deze berichten onjuist waren, hoewel het mogelijk was, dat misschien hier of daar valsch alarm geslagen was.
Ik moet het gesprek, met het oog op de talrijke positieve berichten over het onder de wapenen roepen, beschouwen als een poging om ons te misleiden over den omvang van de maatregelen, die tot nu toe genomen zijn.”
Toen de Russische regeering op de verschillende vragen naar de redenen van haar dreigende houding er steeds op wees, dat Oostenrijk-Hongarije nog geen besprekingen in St. Petersburg begonnen was, kreeg de Oostenrijksch-Hongaarsche ambassadeur in St. Petersburg den 29en Juli op ons initiatief de opdracht, met den heer Sasanow de besprekingen te beginnen. Graaf Szapary kreeg machtiging de, door het uitbreken van den oorlog weliswaar reeds verouderde, nota aan Servië tegenover den Russischen minister toe te lichten en elk voorstel in ontvangst te nemen, dat men van Russische zijde doen zou. Ook moest hij met Sasanow alle quaesties bespreken, welke de betrekkingen tusschen Oostenrijk en Rusland onmiddellijk betroffen.
Zij aan zij met Engeland hebben wij onafgebroken voortgewerkt aan de bemiddelingsactie, en in Weenen ieder voorstel ondersteund, waarvan wij konden hopen dat het de mogelijkheid zou openen voor eene vreedzame oplossing van het conflict. |Bijlage 19.| Nog den 30en hebben wij een Engelsch voorstel naar Weenen overgebracht, dat als basis voor de onderhandelingen stelde, dat Oostenrijk-Hongarije na Servië te zijn binnengerukt, daar zijn voorwaarden zou dicteeren. Wij moesten aannemen dat Rusland deze basis aanvaarden zou.
Terwijl in den tijd van den 29en tot den 31en Juli deze onze pogingen tot bemiddeling, door de Engelsche diplomatie ondersteund, met steeds meer nadruk werden voortgezet, kwamen er steeds nieuwe zich ophoopende berichten over Russische mobilisatiemaatregelen. Troepenopeenhoopingen aan de Oost-Pruisische grens, en het afkondigen van den staat van oorlog over alle belangrijke plaatsen aan de Westgrens van Rusland lieten geen twijfel meer over, dat de Russische mobilisatie ook tegen ons in vollen gang was, terwijl men tegelijkertijd tegenover onzen vertegenwoordiger te St. Petersburg alle maatregelen van dezen aard opnieuw op eerewoord loochende. Nog eer het antwoord uit Weenen op het laatste Engelsch-Duitsche bemiddelingsvoorstel, welks strekking en grondslag in St. Petersburg bekend geweest moest zijn, in Berlijn kon aankomen, gaf Rusland last tot de algemeene mobilisatie. |Bijlage 18, 20, 21, 22, 23, 23a.| Op diezelfde dagen vond tusschen Z. M. den Keizer en Koning en den Tsaar Nicolaas een telegrammenwisseling plaats, waarin Z. M. den Tsaar wees op het dreigende karakter van de Russische mobilisatie en op het feit, dat hij zijn eigen bemiddelend optreden nog steeds voortzette.
Den 31en Juli richtte de Tsaar aan Z. M. den Keizer het volgende telegram:
„Ik dank je van harte voor je bemiddeling, die de hoop doet herleven, dat alles nog vreedzaam kan eindigen. Het is technisch onmogelijk onze militaire maatregelen te staken, die noodzakelijk zijn geworden door de mobilisatie van Oostenrijk. Wij zijn er ver van af, een oorlog te wenschen. Zoolang de onderhandelingen met Oostenrijk over Servië voortduren, zullen mijn troepen geen uitdagende actie ondernemen. Daar geef ik je plechtig mijn woord op. Ik vertrouw met alle kracht op Gods genade en hoop op het succes van je bemiddeling in Weenen, voor het welzijn van onze landen en voor den vrede van Europa.
Je je hartelijk toegenegene
Nicolaas”.
Dit telegram van den Tsaar kruiste het volgende, eveneens den 31en Juli om 2 uur namiddags afgezonden telegram van Z. M. den Keizer:
„Naar aanleiding van je beroep op mijn vriendschap en je verzoek om mijn hulp, ben ik eene bemiddelingsactie begonnen tusschen jouw regeering en de Oostenrijksch-Hongaarsche. Terwijl deze actie in gang was, zijn je troepen tegen het met mij verbonden Oostenrijk-Hongarije gemobiliseerd, waardoor, zooals ik je reeds heb medegedeeld, mijne bemiddeling vrijwel nutteloos geworden is. Desniettemin heb ik die voortgezet. Nu krijg ik betrouwbare berichten over ernstige oorlogstoebereidselen ook aan mijn oostelijke grens. De verantwoordelijkheid voor de veiligheid van mijn rijk dwingt mij tot verdedigende tegenmaatregelen. Ik ben met mijne pogingen om den wereldvrede te redden, gegaan tot aan de uiterste grenzen van het mogelijke. Niet ik draag de verantwoordelijkheid voor het ongeluk, dat nu de geheele beschaafde wereld bedreigt. Nog op dit oogenblik ligt het in jouw hand, het af te wenden. Niemand bedreigt de eer of de macht van Rusland, dat wel den uitslag van mijne bemiddeling had kunnen afwachten. De vriendschap voor jou en voor je rijk, die mijn grootvader op zijn sterfbed op mij heeft overgedragen, is mij altijd heilig geweest, en ik heb trouw aan de zijde van Rusland gestaan, als het in groote moeilijkheden verkeerde: vooral in zijn laatsten oorlog. Gij kunt den vrede van Europa op dit oogenblik nog redden, als Rusland besluit zijn militaire maatregelen te staken, die eene bedreiging zijn voor Duitschland en Oostenrijk-Hongarije”.
Nog eer dit telegram zijne bestemming bereikte, was reeds de op den morgen van denzelfden dag bevolen, blijkbaar tegen ons gerichte mobilisatie van alle Russische strijdkrachten in vollen gang. Het telegram van den Tsaar echter was om 2 uur 's middags ingeleverd.
|Bijlage 24.| Na het bekend worden van de algemeene mobilisatie van Rusland te Berlijn, kreeg des namiddags van den 31en Juli de keizerlijke ambassadeur te St. Petersburg bevel, de Russische regeering ervan in kennis te stellen, dat Duitschland als tegenmaatregel tegen de algemeene mobilisatie van het Russische leger en de Russische vloot den staat van oorlog had afgekondigd, waarop de mobilisatie moest volgen, wanneer Rusland niet binnen 12 uur zijn militaire maatregelen tegen Oostenrijk-Hongarije staakte en Duitschland daarvan in kennis stelde.
|Bijlage 25.| Tegelijkertijd kreeg de keizerlijke ambassadeur te Parijs de opdracht, binnen 18 uur van de Fransche regeering eene verklaring te verlangen, of zij in een Duitsch-Russische oorlog al dan niet onzijdig zou blijven.
De Russische regeering heeft door haar mobilisatie, die de veiligheid van het rijk in gevaar bracht, het moeizame bemiddelingswerk van de Europeesche staatskanselarijen, kort voor het welslagen, te niet gedaan. De mobilisatiemaatregelen, over den ernst waarvan men de Russische regeering van den beginne af niet in twijfel gelaten had, en het voortdurend loochenen van deze maatregelen, toonen duidelijk aan, dat Rusland den oorlog wilde.
De Keizerlijke ambassadeur te St. Petersburg heeft de hem opgedragen mededeeling, den 31en Juli 's nachts om 12 uur aan den heer Sasanow gedaan. Een antwoord van de Russische regeering hierop heeft ons nooit bereikt. Twee uur na afloop van den in deze mededeeling gestelden termijn, heeft de Tsaar aan Z. M. den Keizer getelegrafeerd:
„Ik heb je telegram ontvangen. Ik begrijp dat gij gedwongen zijt te mobiliseeren, maar ik zou gaarne van jou dezelfde waarborg hebben, die ik je gegeven heb, nl. dat deze maatregelen niet oorlog beteekenen, en dat we zullen voortgaan met onderhandelen, tot heil van onze beide landen en van den algemeenen vrede, die ons zoozeer ter harte gaat. Onze langbeproefde vriendschap moet het met Gods hulp gelukken, bloedvergieten te voorkomen. Dringend verwacht ik vol vertrouwen je antwoord”.
Hierop antwoordde Z. M. de Keizer:
„Ik dank je voor je telegram. Ik heb je regeering gisteren den weg aangewezen, waarop de oorlog nog te vermijden is. Ofschoon ik om een antwoord tegen hedenmiddag had verzocht, heeft mij tot nog toe geen telegram van mijn ambassadeur met een antwoord van je regeering bereikt. Ik ben daardoor gedwongen, mijn leger te mobiliseeren. Een onmiddellijk, duidelijk antwoord van je regeering, dat geen aanleiding kan geven tot misverstand, is het eenige middel, om onafzienbare ellende te voorkomen. Voor dat ik dit antwoord gekregen heb, ben ik tot mijn leedwezen niet in staat, nader op den inhoud van je telegram in te gaan. Ik moet zoo ernstig mogelijk van je verlangen, dat gij onmiddellijk je troepen bevel geeft, onder geen omstandigheden ook maar de geringste schending van onze grenzen te begaan”.
Daar de termijn, dien wij aan Rusland hadden gesteld, verstreken was zonder dat wij een antwoord hadden gekregen op onze vraag, beval Z. M. de Keizer en Koning den 1en Augustus 's middags om 5 uur de mobilisatie van het geheele Duitsche leger en van de keizerlijke marine. |Bijlage 26.| De Keizerlijke ambassadeur te St. Petersburg had intusschen opdracht gekregen, als de Russische regeering binnen den gestelden termijn geen bevredigend antwoord zou geven, haar te verklaren, dat wij ons na het afwijzen van onzen eisch beschouwden in oorlogstoestand te verkeeren. Alvorens ons echter nog een bericht over het uitvoeren van deze opdracht bereikte, overschreden Russische troepen onze grenzen, en wel op den namiddag van den 1en Augustus, den zelfden namiddag dus, waarop het zooeven vermelde telegram van den Tsaar was afgezonden. Zij rukten voorwaarts op Duitsch gebied.
Hiermede had Rusland den oorlog tegen ons begonnen.
Intusschen had de Keizerlijke ambassadeur te Parijs den 31en Juli om 7 uur 's avonds de vraag, die hem opgedragen was, aan het Fransche kabinet gesteld.
|Bijlage 27.| De Fransche minister-president heeft daarop den 1en Augustus om 1 uur 's middags een dubbelzinnig en onbevredigend antwoord gegeven, dat geen duidelijke voorstelling geeft van de houding, die Frankrijk van plan was aan te nemen, daar het er zich toe bepaalt te verklaren, dat Frankrijk zou doen wat zijn belangen het geboden. Eenige uren later, om 5 uur namiddags, werd last gegeven tot de mobilisatie van het geheele Fransche leger en de geheele Fransche vloot.
Den morgen van den volgenden dag opende Frankrijk de vijandelijkheden.
Afgesloten den 2en Augustus des namiddags.
Norddeutsche Allgemeine Zeitung, 25 Juli 1914.
De Nota van Oostenrijk-Hongarije aan Servië.
Berlijn, den 24 Juli.
De Oostenrijksch-Hongaarsche gezant te Belgrado heeft gisteren avond om 6 uur aan de Servische regeering een verbaalnota overgereikt met de eischen der Oostenrijksch-Hongaarsche regeering. In de nota wordt het antwoord tot Zaterdag den 25 Juli, 6 uur 's avonds verlangd. De woordelijke inhoud luidt als volgt:
Den 31en Maart 1909 heeft de Koninklijk Servische gezant bij het Weensche hof in opdracht zijner regeering de volgende verklaring afgelegd: Servië erkent, dat het door den in Bosnië ontstanen toestand niet in zijne rechten wordt gekrenkt en dat het zich in verband daarmede zal aanpassen aan de besluiten, welke de mogendheden met betrekking tot artikel 25 van het verdrag van Berlijn, zullen nemen. Terwijl Servië de raadgevingen der Groote Mogendheden opvolgt, verbindt het zich de houding van protest en weerstand, die het met betrekking tot de annexatie sedert gepasseerden October heeft ingenomen, te laten varen, en verbindt het zich verder, de richting zijner tegenwoordige politiek tegenover Oostenrijk-Hongarije te veranderen en voor den vervolge met dit laatste land betrekkingen van vriendschappelijke nabuurschap te zullen onderhouden.
De geschiedenis van de laatste jaren en in het bijzonder de smartelijke gebeurtenissen van den 28en Juni hebben het bestaan van een subversieve beweging in Servië bewezen, die tot bedoeling heeft bepaalde deelen van het grondgebied der Oostenrijksch-Hongaarsche monarchie van die monarchie af te scheiden. Deze beweging, die onder de oogen der Servische regeering ontstond, heeft zich buiten het gebied des koninkrijks door daden van terrorisme, door een rij van aanslagen en door moorden, kenbaar gemaakt.
Wel verre van de in de verklaring van 31 Maart 1909 vervatte formeele verplichtingen na te komen, heeft de Koninklijk Servische regeering niets gedaan om deze beweging te onderdrukken. Zij duldde het misdadige drijven der verschillende tegen de Monarchie gerichte vereenigingen, de teugellooze taal der pers, de verheerlijking van de hoofdschuldigen aan de aanslagen, de deelneming van officieren en ambtenaren aan subversieve woelingen, zij duldde eene ongezonde propaganda bij het openbaar onderwijs en duldde ten slotte alle manifestaties, die er de Servische bevolking toe konden brengen de Monarchie te haten en hare instellingen te verachten.
Nog tot op het oogenblik, waarop de gebeurtenissen van 28 Juni de geheele wereld, de vreeselijke gevolgen van een dergelijk dulden hebben getoond, is de Servische regeering deze beweging blijven dulden.
Uit de verklaringen en bekentenissen van de misdadige hoofdschuldigen aan het attentaat van 28 Juni, blijkt, dat de moord van Serajewo in Belgrado werd voorbereid, dat de moordenaars de wapens en bommen, waarvan zij voorzien waren, ontvingen van Servische officieren en ambtenaren, die lid waren van de Narodna Odbrana, en dat ten slotte de overbrenging van de misdadigers en van hun wapens naar Servië geschiedde door middel van leidende Servische grensorganen.
De genoemde resultaten van het onderzoek maken het voor de K. en K. regeering niet mogelijk, nog langer in de houding van afwachtende lankmoedigheid te volharden, die zij gedurende vele jaren had ingenomen, tegenover die woelingen, welke hun middelpunt hebben in Belgrado en van daaruit op het gebied der Monarchie worden overgebracht. Deze resultaten maken het der K. en K. regeering veel meer tot plicht, aan woelingen, die eene voortdurende bedreiging vormen voor de rust der Monarchie, een einde te maken.
Teneinde dit doel te bereiken, ziet de K. en K. regeering zich gedwongen van de Servische regeering eene officieele verzekering te eischen, dat zij de tegen Oostenrijk-Hongarije gerichte propaganda veroordeelt, d. w. z. de totaliteit van de machinaties, welker einddoel is, van de Monarchie, gebieden los te maken, die haar toebehooren en dat zij zich verplicht, deze misdadige en terroristische propaganda met alle middelen te onderdrukken.
Teneinde aan deze verplichtingen een plechtig karakter te geven, zal de Koninklijk Servische regeering op de eerste pagina van haar officieel orgaan van 26/13 Juli de volgende verklaring openbaar maken:
„De Koninklijk Servische regeering veroordeelt de tegen Oostenrijk-Hongarije gerichte propaganda, d. w. z. de totaliteit van die machinaties, welker einddoel is het van de Oostenrijksch-Hongaarsche monarchie losmaken van deelen van het grondgebied, dat die Monarchie toebehoort en zij betreurt oprecht de vreeselijke gevolgen van deze misdadige handelingen.
De Koninklijk Servische regeering betreurt, dat Servische officieren en ambtenaren aan de bovengenoemde propaganda hebben deelgenomen en daardoor de betrekkingen van vriendschappelijke nabuurschap in gevaar hebben gebracht, welke de Koninklijke regeering zich door hare verklaring van 31 Maart 1909 zoo plechtig mogelijk verbonden had, te zullen onderhouden.
De Koninklijke regeering, die iedere gedachte aan en iedere poging tot inmenging in het lot der bewoners van welk deel der Oostenrijksch-Hongaarsche monarchie ook, afkeurt en van zich wijst, beschouwt het als hare plicht, er de officieren en ambtenaren en de geheele bevolking van het Koninkrijk zeer nadrukkelijk op te wijzen, dat zij voor den vervolge met de uiterste gestrengheid zal optreden tegen die personen, welke zich aan dusdanige handelingen zouden schuldig maken en dat zij zich alle moeite zal geven, dusdanige handelingen te voorkomen en te onderdrukken.
Deze verklaring zal tegelijkertijd door eene dagorder van Zijne Majesteit den Koning ter kennis worden gebracht van het Koninklijk leger en in het officiëele orgaan van het leger worden openbaar gemaakt.
De Koninklijk Servische regeering verplicht zich bovendien:
1. iedere publicatie te onderdrukken, die tot haat tegen en verachting voor de Monarchie aanzet en waarvan de algemeene strekking gericht is tegen de territoriale integriteit van den laatsten staat;
2. onmiddellijk over te gaan tot de ontbinding van de vereeniging „Narodna Odbrana”, op alle propagandamiddelen van die vereeniging beslag te leggen en op dezelfde wijze op te treden tegen de andere vereenigingen, die zich bezighouden met de propaganda tegen Oostenrijk-Hongarije. De Koninklijke regeering zal de noodige maatregelen treffen, opdat de ontbonden vereenigingen niet onder een anderen naam of onder een anderen vorm, blijven voortbestaan;
3. zonder verwijl uit het openbaar onderwijs in Servië, zoowel wat betreft het onderwijzend personeel alsook wat betreft de leermiddelen, alles te verwijderen, wat gebruikt wordt of zou kunnen gebruikt worden, om de propaganda tegen Oostenrijk-Hongarije voedsel te verschaffen;
4. uit het leger en uit de regeeringscolleges en het civiele bestuur alle officieren en ambtenaren te verwijderen, die zich aan propaganda tegen Oostenrijk-Hongarije hebben schuldig gemaakt en waarvan de K. en K. regeering zich voorbehoudt de namen bekend te maken, onder mededeeling van het tegen hen getuigende materiaal, dat in haar bezit is;
5. goed te vinden, dat bij de onderdrukking der tegen de integriteit der monarchie gerichte subversieve beweging, in Servië ambtenaren der K. en K. regeering medewerken;
6. een gerechterlijk onderzoek in te leiden tegen die deelnemers aan het complot van 28 Juni, die zich op Servisch grondgebied bevinden.
Door de K. en K. regeering daartoe gedelegeerde ambtenaren zullen aan het betreffend gerechterlijk onderzoek deelnemen;
7. met de grootste snelheid over te gaan tot de arrestatie van den majoor Voja Tankosic en van een zekeren Milan Ciganovic, beiden Servische staatsambtenaren, die door de resultaten van het gerechterlijk onderzoek gecompromitteerd zijn;
8. door krachtdadige maatregelen te verhinderen, dat Servische autoriteiten deelnemen aan het smokkelen van wapens en explosiemiddelen over de grens;
Die ambtenaren bij den grensdienst van Schabatz en Loznica, die de hoofdschuldigen aan de misdaad van Serajewo behulpzaam waren bij het overschrijden der grens, uit den dienst te ontslaan en streng te straffen;
9. de K. en K. regeering opheldering te geven over de niet te rechtvaardigen uitlatingen van hooge Servische ambtenaren in Servië en in het buitenland, die zonder rekening te houden met hunne hooge positie, niet geaarzeld hebben, zich na den aanslag van 28 Juni in interviews op vijandelijke wijze over Oostenrijk-Hongarije uit te laten;
10. de K. en K. regeering zonder verwijl van de uitvoering der in de vorige punten samengevatte maatregelen op de hoogte te brengen.
De K. en K. regeering verwacht het antwoord der Koninklijke regeering op zijn laatst op Zaterdag den 25en dezer maand te 6 ure des namiddags.
Eene memorie betreffende de resultaten van het gerechterlijk onderzoek van Serajewo, voor zoover zij betrekking hebben op de sub 7 en 8 genoemde ambtenaren, is aan deze nota toegevoegd.
Bijlage. Het bij de rechtbank te Serajewo tegen Gabrilo Princip c. s. aanhangig gemaakte gerechterlijk onderzoek wegens den op den 28en Juni van dit jaar beganen sluipmoord, dan wel wegens medeplichtigheid aan dien sluipmoord, heeft tot dusverre de volgende resultaten opgeleverd:
1. Het plan, den aartshertog Franz Ferdinand gedurende zijn verblijf in Serajewo te vermoorden, werd in Belgrado door Gabrilo Princip, Nedeljko Gabrinovic, een zekeren Milan Ciganovic en Trifho Grabez met medewerking van den majoor Voja Tankosic opgemaakt.
2. De zes bommen en de vier browningpistolen, waarvan zich de misdadigers als werktuigen bedienden, werden Princip, Gabrinovic en Grabez in Belgrado door een zekeren Milan Ciganovic en den majoor Voja Tankosic verschaft en ter hand gesteld.
3. De bommen zijn handgranaten, die afkomstig zijn uit het wapendepôt van het Servische leger te Kragujevac.
4. Teneinde het welslagen van den aanslag te verzekeren, onderwees Milan Ciganovic, Princip, Gabrinovic en Grabez de hanteering van granaten en gaf in een bosch naast het schietveld van Topschider, Princip en Grabez, les in het schieten met browningpistolen.
5. Teneinde Princip, Gabrinovic en Grabez het overschrijden der Bosnisch-Herzegowinasche grens en het binnensmokkelen der wapens mogelijk te maken, werd een geheel geheim transportsysteem door Ciganovic georganiseerd. Het binnenbrengen van de misdadigers en van hunne wapens in Bosnië en Herzegowina werd door de grenscommandanten van Schabatz (Rade Popovic) en Loznica en door de tolbeambten Rudovoj Gibic van Loznica met hulp van verscheidene andere personen uitgevoerd.
Norddeutsche Allgemeine Zeitung 29 Juli 1914.
Oostenrijk-Hongarije en de Servische Nota.
Weenen, 27 Juli. De Nota van de Koninklijk Servische regeering van 12/25 Juli 1914 heeft den volgenden inhoud:
De Koninklijke regeering heeft de mededeeling van de K. en K. regeering van den 10en dezer ontvangen en is overtuigd, dat haar antwoord ieder misverstand zal uit den weg nemen, dat dreigt de betrekkingen van vriendschappelijke nabuurschap tusschen de Oostenrijksche monarchie en het koninkrijk Servië te verstoren.
De Koninklijke regeering is er zich van bewust, dat tegenover de groote naburige monarchie bij geen enkele gelegenheid die protesten werden vernieuwd, welke destijds zoowel in de Skupschtina alsook in de verklaringen en handelingen van de verantwoordelijke vertegenwoordigers van den staat tot uitdrukking werden gebracht en waaraan door de verklaring der Servische regeering van 18 Maart 1909 een einde kwam, en dat verder, sedert dien tijd, noch door de verschillende elkander opvolgende regeeringen van het Koninkrijk noch door deszelfs ambtenaren, eene poging werd gedaan, den in Bosnië en Herzegowina geschapen politieken en staatsrechterlijken toestand te veranderen.
De Koninklijke regeering stelt vast, dat de K. en K. regeering in deze richting geenerlei aanmerkingen heeft gemaakt, met uitzondering van het geval van een leerboek, in welk geval de K. en K. regeering eene volkomen bevredigende verklaring heeft ontvangen. Servië heeft gedurende den Balkancrisis in talrijke gevallen bewijzen geleverd voor zijn vredelievende en gematigde politiek en het is slechts aan Servië en aan de offers, die het uitsluitend in het belang van den Europeeschen vrede gebracht heeft, te danken, als deze vrede is bewaard gebleven.
In verband hiermede merkt de Oostenrijksch-Hongaarsche regeering op: De Koninklijk Servische regeering bepaalt er zich toe, vast te stellen, dat sedert het afgeven van de verklaring van 18 Maart 1909 van de zijde der Servische regeering en hare ambtenaren geene poging tot verandering der positie van Bosnië en Herzegowina werd ondernomen.
Daarmede wijkt zij op bewust willekeurige wijze af van datgene, wat aan onzen stap ten grondslag lag, aangezien wij niet beweerd hebben, dat zij en hare ambtenaren in deze richting officieel iets hebben ondernomen.
Onze opmerking dient veel meer aan te toonen, dat zij niettegenstaande de in de aangehaalde nota op zich genomen verplichtingen, heeft nagelaten, de beweging, welke tegen de territoriale integriteit der Monarchie gericht was, te onderdrukken.
Hare verplichting bestond daarin, de geheele richting harer politiek te veranderen en tot de Oostenrijksch-Hongaarsche monarchie in eene betrekking te treden van vriendschappelijke nabuurschap, dus niet alleen in het niet aantasten van het bezitrecht der monarchie op Bosnië.
De Servische nota vervolgt dan:
De Koninklijke regeering kan niet worden verantwoordelijk gemaakt voor uitlatingen, die een particulier karakter dragen, zooals krantenartikelen en de vreedzame arbeid van vereenigingen, uitlatingen, die in bijna alle landen zeer gewone verschijnselen zijn en die in het algemeen aan de contrôle van den staat ontsnappen. De Koninklijke regeering is hiervoor te minder verantwoordelijk, waar zij bij de oplossing van eene geheele rij van quaesties, die tusschen Servië en Oostenrijk-Hongarije gerezen zijn, groote tegemoetkoming getoond heeft, waardoor het haar gelukt is het grootste deel daarvan ten gunste van de vooruitgang der beide naburige landen op te lossen.
Aanmerking der K. en K. regeering:
De bewering der Koninklijk Servische regeering, dat de uitlatingen der pers en de werkzaamheid van vereenigingen een particulier karakter dragen en dat de staat deze niet kan controleeren staat lijnrecht tegenover de instellingen der moderne staten en zelfs tegenover de meest liberale richting op het gebied van het pers- en vereenigingsrecht hetwelk een publiek-rechterlijk karakter heeft en de pers zoowel als de vereenigingen onder het toezicht van den staat stelt. Overigens houden ook de Servische instellingen met de noodzakelijkheid van een dergelijk toezicht rekening. Het tegen de Servische regeering gerichte verwijt bedoelt juist aan te toonen, dat zij ten eenenmale heeft nagelaten, toezicht te houden op hare pers en hare vereenigingen, waarvan zij de werking in een der Monarchie vijandigen zin kende.
De Servische nota vervolgt:
De Koninklijke regeering was derhalve door de bewering, dat Servische onderdanen aan de voorbereiding van den te Serajewo gepleegden aanslag hadden deelgenomen, smartelijk verrast. Zij had verwacht uitgenoodigd te worden bij de onderzoekingen over deze misdaad, hare medewerking te verleenen en was bereid, ten einde hare algeheele correktheid door daden te bewijzen, alle personen te vervolgen, omtrent welke men haar gegevens zou hebben verschaft.
Kantteekening van de K. en K. regeering.
Deze bewering is onjuist. De Servische regeering was omtrent de tegen bepaalde personen bestaande verdenking nauwkeurig onderricht en niet alleen in de gelegenheid, maar zelfs volgens hare binnenlandsche wetgeving, verplicht, geheel uit zich zelve, onderzoekingen in te stellen. Zij heeft in deze richting niets gedaan.
De Servische Nota.
In overeenstemming met de wenschen der K. en K. regeering is de Koninklijke regeering derhalve bereid, iederen Servischen onderdaan, voor wiens deelneming aan de Serajewosche misdaad haar bewijzen worden geleverd, zonder aanzien van positie en rang, voor het gerecht te brengen. Zij verplicht zich inzonderheid op de eerste pagina van het ambtelijk orgaan de volgende mededeeling openbaar te maken. De Koninklijk Servische regeering veroordeelt iedere propaganda, die tegen Oostenrijk-Hongarije zou zijn gericht, d. w. z. de totaliteit der machinaties, welke als einddoel het losrukken van enkele gebiedsdeelen der Oostenrijksch-Hongaarsche monarchie op het oog hebben, en zij betreurt oprecht de treurige gevolgen van dit misdadig drijven.
Kantteekening van de K. en K. regeering.
Onze eisch luidde: „De Koninklijk Servische regeering veroordeelt de tegen Oostenrijk-Hongarije gerichte propaganda....”
De door de Koninklijk Servische regeering aangebrachte veranderingen in de door ons geëischte verklaring, beteekent, dat eene dusdanige tegen Oostenrijk-Hongarije gerichte propaganda niet bestaat, of dat haar van eene dusdanige propaganda niets bekend is. Deze formule is onoprecht en achterhoudend, daar de Servische regeering daarmede voor later het achterdeurtje openhoudt, dat zij de thans bestaande propaganda door deze verklaringen niet heeft gedesavoueerd en niet heeft toegegeven, dat deze der Monarchie vijandig is, waaruit zij verder zou kunnen afleiden, dat zij tot onderdrukking van eene propaganda, die gelijk is aan de tegenwoordige, niet zou zijn verplicht.
De Servische Nota.
De Koninklijke regeering betreurt, dat luidens de mededeeling der K. en K. regeering bepaalde Servische officieren en ambtenaren aan de zooeven genoemde propaganda hebben medegewerkt, en dat deze daardoor de betrekkingen van vriendschappelijke nabuurschap in gevaar gebracht hebben, tot welker inachtneming de Koninklijke regeering zich door hare verklaring van 31 Maart 1909 plechtig verbonden had.
„De regeering...” gelijkluidend met den verlangden text.
Kantteekening der K. en K. regeering.
De door ons geëischte formuleering luidde: „De Koninklijke regeering betreurt, dat Servische officieren en ambtenaren... medegewerkt hebben...”
Ook door deze formuleering en de verdere bijvoeging „luidens de mededeeling der K. en K. regeering”, tracht de Servische regeering hetzelfde te bereiken wat reeds boven door ons werd aangeduid: voor de toekomst de vrije hand te houden.
De Servische Nota.
De Koninklijke regeering verplicht zich verder:
1. Bij gelegenheid van de eerstvolgende gewone zitting van de skupschtina aan de perswet eene bepaling toe te voegen, volgens welke ophitsing tot haat tegen en verachting voor de Monarchie, zoomede iedere publicatie waarvan de algemeene strekking gericht is tegen de territoriale integriteit van Oostenrijk-Hongarije, ten strengste zal worden gestraft.
Zij verbindt zich, met het oog op de in de naaste toekomst plaats vindende grondwetsherziening aan artikel 22 van de grondwet eene alinea toe te voegen, welke het in beslag nemen van dusdanige publicaties veroorlooft, iets wat volgens de duidelijke bepalingen van artikel 22 der grondwet thans onmogelijk is.
Kantteekening van de K. en K. regeering.
Wij hadden verlangd:
1. Iedere publicatie te onderdrukken, die aanzet tot haat tegen en verachting voor de Monarchie en welker strekking gericht is tegen de territoriale integriteit van de Monarchie.
Wij wilden alzoo Servië de verplichting opleggen, er voor te zorgen, dat dusdanige persaanvallen in de toekomst zouden achterwege blijven, wij wenschten alzoo op dit punt een bepaald resultaat te bereiken.
In plaats daarvan biedt Servië ons de indiening van twee wetten aan, welke als middel zouden moeten dienen om dit resultaat te bereiken, en wel
a) Een wet, waardoor de daarvoor in aanmerking komende, der Monarchie vijandige, persuitingen subjectief zullen kunnen worden bestraft, wat ons absoluut onverschillig is, te meer daar het bekend is, dat de subjectieve vervolging van persdelicten uiterst zelden mogelijk is en dat bij eene daarmede in overeenstemming zijnde laksche toepassing van een dergelijke wet, ook de weinige gevallen, die daaronder vallen, niet zouden worden gestraft, alzoo een voorstel dat onzen eisch in geen enkel opzicht tegemoet komt, en dat ons daarom niet de geringste garantie biedt voor het door ons gewenschte resultaat;
b) een aanvullingswet op artikel 22 der constitutie, hetwelk de confiscatie zou veroorloven—een voorslag, die ons evenmin kan bevredigen, aangezien het bestaan van zulk een wet in Servië ons niets helpt, wanneer niet de regeering zich verplicht die wet ook toe te passen, wat ons echter niet beloofd werd.
Deze voorstellen zijn dus geheel onbevredigend—en dit te meer daar zij ook in zooverre ontwijkend zijn, dat ons niet gezegd wordt, binnen welken tijd die wetten zullen worden ingediend en daar in geval van eene verwerping der wetsvoorstellen door de skupschtina—om van een eventueel aftreden der regeering in het geheel niet te spreken—alles bij het oude zou blijven.
De Servische Nota.
2. De regeering bezit geen enkel bewijs en ook de nota van de K. en K. regeering levert haar dit niet, dat de vereeniging „Narodna Odbrana” en andere gelijksoortige vereenigingen tot op den huidigen dag door een van hunne leden eenige misdadige handeling van dezen aard zouden hebben begaan. Intusschen zal de Koninklijke regeering aan den eisch der K. en K. regeering gevolg geven en de vereeniging „Narodna Odbrana”, zoomede iedere vereeniging, die tegen Oostenrijk-Hongarije mocht werken, ontbinden.
Kantteekening der K. en K. regeering.
De der Monarchie vijandige propaganda van „Narodna Odbrana” en van de met deze verbonden vereenigingen, vervult in Servië het geheele openbare leven; het is derhalve eene geheel ongepaste gereserveerdheid, wanneer de Servische regeering beweert, dat haar daarvan niets bekend is.
Geheel afgezien hiervan is de door ons gestelde eisch niet volkomen vervuld, daar wij bovendien verlangd hebben: op de propagandamiddelen dier vereenigingen beslag te leggen en het wederoprichten der ontbonden vereenigingen onder een anderen naam en in anderen vorm te verhinderen.
In deze beide richtingen zwijgt het kabinet van Belgrado volkomen, zoo dat ons ook door de ons gedane halve toezegging, geen waarborg wordt geschonken, dat door de ontbinding van de der Monarchie vijandige associaties, in het bijzonder van de „Narodna Odbrana”, aan hun drijven definitief een einde zal worden gemaakt.
De Servische Nota.
3. De Koninklijk Servische regeering verbindt zich zonder verwijl uit het openbaar onderwijs in Servië alles te verwijderen, wat de tegen Oostenrijk-Hongarije gerichte propaganda zou kunnen steunen, wanneer haar door de K. en K. regeering positieve bewijzen voor die propaganda worden geleverd.
Kantteekening van de K. en K. regeering.
Ook in dit geval verlangt de Servische regeering eerst bewijzen, dat bij het Servische openbaar onderwijs eene der Monarchie vijandige propaganda wordt gevoerd, terwijl zij toch moet weten, dat de bij de Servische scholen ingevoerde leerboeken in deze richting stof bevatten, die aan critiek onderhevig is en dat een groot deel van de Servische onderwijzers in het kamp der „Narodna Odbrana” en van de met deze verbonden vereenigingen staat.
Overigens heeft de Servische regeering ook hier aan een deel van onze eischen niet zóó voldaan, als wij dit verlangd hebben, wijl zij in haren text den door ons gewenschten tusschenzin „zoowel wat betreft het onderwijzend personeel, als wat betreft de leermiddelen”, wegliet, een tusschenzin, die duidelijk aantoont, waar men de der Monarchie vijandige propaganda in de Servische school, zoeken moet.
De Servische Nota.
4. De Koninklijke regeering is ook bereid die officieren en ambtenaren uit den militairen en civielen dienst te ontslaan, waarvan door gerechterlijk onderzoek wordt vastgesteld, dat zij zich aan handelingen tegen de territoriale integriteit der Monarchie hebben schuldig gemaakt; zij verwacht, dat de K. en K. regeering haar door middel van het instellen van eene gerechtelijke vervolging de namen zal mededeelen van die officieren en ambtenaren en van de feiten, die hen ten laste worden gelegd.
Kantteekening der K. en K. regeering.
Waar de Koninklijk Servische regeering hare toezegging de betreffende officieren en ambtenaren uit den militairen en civielen dienst te ontslaan, verbindt aan de omstandigheid, dat deze personen door een gerechterlijk onderzoek zullen worden schuldig bevonden beperkt zij hare toezegging tot die gevallen, in welke deze personen een strafrechterlijk vast te stellen delict ten laste ligt. Daar wij echter de verwijdering van die officieren en ambtenaren verlangen, welke eene der Monarchie vijandige propaganda voerden, wat immers in het algemeen in Servië geen gerechtelijk strafbare zaak is, schijnt aan onze eischen ook op dit punt niet te worden voldaan.
Nota der Koninklijk Servische regeering.
5. De Koninklijke regeering moet bekennen, dat zij zich niet ten volle rekenschap kan geven omtrent den zin en de draagwijdte van dit verlangen der K. en K. regeering, hetwelk bedoelt, dat de Koninklijk Servische regeering zich zou verplichten op haar grondgebied de medewerking van de ambtenaren der K. en K. regeering toe te laten, echter verklaart zij, dat zij bereid is, iedere medewerking aan te nemen, welke in overeenstemming is met de grondslagen van het volkenrecht en van het strafproces en die verder in overeenstemming is met de betrekkingen van vriendschappelijke nabuurschap.
Kantteekening van de K. en K. regeering.
Met deze vraag heeft het algemeene volkenrecht even weinig te maken als het strafprocesrecht. Het gaat hier om eene aangelegenheid waarmee alleen de staatspolitie te maken heeft en die langs den weg van eene bijzondere overeenkomst is op te lossen. De gereserveerdheid van Servië is daarom onbegrijpelijk en ware door haar vagen algemeenen vorm geschikt tot onoverkomenlijke bezwaren aanleiding te geven bij het afsluiten van de betreffende overeenkomst.
Nota van de Koninklijke Servische regeering.
6. De Koninklijke regeering houdt het begrijpelijker wijze voor haar plicht tegen alle personen, die bij het complot van 15/28 Juni betrokken waren of betrokken zouden geweest zijn en die zich op haar gebied bevinden, een gerechterlijk onderzoek in te leiden. Wat de medewerking van hiertoe speciaal gedelegeerde ambtenaren van de K. en K. regeering aan dit onderzoek betreft, zoo kan zij een dergelijke deelneming niet aannemen, daar dit in strijd zou zijn met de grondwet, en met de wet op de strafprocedure. Maar in enkele gevallen zou den Oostenrijksch-Hongaarschen ambtenaren mededeeling kunnen worden gedaan van de resultaten van het gerechterlijk onderzoek.
Kantteekening der K. en K. regeering.
Ons verlangen was geheel duidelijk en niet mis te verstaan. Wij verlangden het inleiden van een gerechterlijk onderzoek tegen de deelnemers aan het complot. Deelneming van K. en K. ambtenaren aan de hierop betrekking hebbende onderzoekingen (recherche in tegenstelling met enquête judiciaire). Wij hebben er geen oogenblik aan gedacht K. en K. ambtenaren aan de Servische gerechtszittingen te doen deelnemen. Zij zouden slechts aan het vóóronderzoek van de politie medewerken, hetwelk het materiaal voor het proces zou moeten aanvoeren en schiften. Wanneer de Servische regeering ons hier misverstaat, dan doet zij dit bewust, want het onderscheid tusschen enquête judiciaire en een eenvoudige recherche moeten ieder duidelijk zijn. Daar zij zich aan iedere contrôle van het in te leiden proces wenschte te onttrekken, hetwelk bij correcte doorvoering hoogst ongewenschte resultaten voor haar opleveren zou en daar er voor haar geen mogelijkheid bestaat op plausible gronden de medewerking onzer ambtenaren aan de politie enquête van de hand te wijzen (voorbeelden voor een dergelijk ingrijpen van de politie bestaan in grooten getale) heeft zij zich op een standpunt geplaatst hetwelk hare afwijzing den schijn van recht moet geven en ons verlangen, als niet voor inwilliging vatbaar, moet stempelen.
Nota van de Servische regeering.
7. De Koninklijke regeering heeft nog denzelfden avond van den dag waarop zij de nota ontving, den majoor Voislar Tankosic doen arresteeren, wat echter Milan Ciganovic betreft, die een onderdaan van de Oostenrijksch-Hongaarsche Monarchie is, en die tot den 15en Juni als aspirant bij de directie der spoorwegen werkzaam was, deze kon tot nu toe niet worden ontdekt, weshalve een bevel tot inhechtenisneming werd uitgevaardigd.
De K. en K. regeering wordt uitgenoodigd ten behoeve van het voortzetten van het gerechterlijk onderzoek, zoo snel mogelijk de punten, welke aanleiding hebben gegeven tot verdenking, en de bij het gerechterlijk onderzoek te Serajewo verzamelde bewijzen voor de schuld der beklaagden in den aangegeven vorm bekend te maken.
Kantteekening van de K. en K. regeering.
Dit antwoord is achterhoudend. Ciganovic ging luidens het door ons ingestelde onderzoek 3 dagen na den aanslag, toen bekend werd dat Ciganovic aan het complot had deelgenomen, met verlof, en begaf zich in opdracht van de prefectuur van politie in Belgrado naar Ribari. Het is dus om te beginnen onjuist, dat Ciganovic reeds den 15/28 Juni den Servischen staatsdienst verliet. Hierbij komt dat de prefect van politie van Belgrado, op wiens bevel het vertrek van Ciganovic heeft plaatsgevonden, en die wist waar deze zich ophield in een interview verklaarde, dat iemand van den naam Milan Ciganovic in Belgrado niet bestond.
Nota van de Servische regeering.
8. De Servische regeering zal de bestaande maatregelen tot onderdrukking van den smokkelhandel in wapens en explosieve stoffen verscherpen en uitbreiden. Het is vanzelf sprekend, dat zij onmiddellijk een onderzoek zal inleiden, en de ambtenaren van den grensdienst op de lijn Sabac–Loznica die hun plicht hebben verzuimd en de hoofdschuldigen aan de misdaad de grens hebben laten overschrijden, streng zal straffen.
9. De Koninklijke regeering is gaarne bereid verklaringen te geven over de uitlatingen welke hare ambtenaren in Servië en in het buitenland na den aanslag in interviews hebben gedaan en die volgens de beweringen der K. en K. regeering vijandig waren tegenover de Monarchie, zoodra de K. en K. regeering de plaatsen dezer uiteenzettingen aangeeft, en zal hebben bewezen, dat deze uitlatingen inderdaad door de betreffende ambtenaren zijn gedaan. De Koninklijke regeering zal er zelfs zorg voor dragen de noodige bewijzen en het noodige overtuigingsmateriaal daarvoor te verzamelen.
Kantteekening van de K. en K. regeering.
De betrekkelijke interviews moeten der Koninklijk Servische regeering zeer nauwkeurig bekend zijn. Wanneer zij van de K. en K. regeering verlangt dat deze haar alle mogelijke details omtrent deze interviews verschaft, en wanneer zij zich een formeel onderzoek voorbehoudt, toont zij aan, dat zij ook aan dit verlangen niet ernstig wil voldoen.
Nota van de Servische regeering.
10. De Koninklijke regeering zal voor zoover dit niet reeds in deze nota geschied is, de K. en K. regeering op de hoogte stellen van de uitvoering der maatregelen die in de voorafgaande punten genoemd worden, zoodra een van die maatregelen bevolen en uitgevoerd wordt.
De Koninklijke regeering gelooft, dat het in het gemeenschappelijk belang is, zich bij de oplossing dezer aangelegenheid niet te overijlen en is daarom voor het geval de K. en K. regeering door dit antwoord niet bevredigd mocht zijn, als steeds bereid eene vredelievende oplossing aan te nemen, zij het door het overdragen van de beslissing over dit vraagstuk aan het internationale gerecht in Den Haag, zij het door het overlaten van de beslissing aan de Groote Mogendheden, die hebben medegewerkt aan het uitwerken van de door de Servische regeering den 18/31 Maart 1909 afgegeven verklaring.
Uit het Oostenrijksch-Hongaarsche materiaal.
Weenen, 27 Juli. Het in de Oostenrijksch-Hongaarsche circulaire aan de buitenlandsche gezantschappen in de aangelegenheid van het Servische conflict genoemde dossier wordt heden openbaar gemaakt.
In deze memorie wordt er op gewezen, dat de van Servië uitgaande beweging, die zich ten doel gesteld heeft, de zuidelijke deelen van Oostenrijk-Hongarije van de Monarchie los te rukken teneinde ze met Servië tot een staatseenheid te verbinden reeds lang geleden een aanvang heeft genomen. Deze propaganda die, wat haar einddoel betreft, zichzelf steeds gelijk blijft, en slechts wat de aan te wenden middelen en hare intensiteit betreft, veranderingen doormaakt, bereikte gedurende den tijd der annexatiecrisis haar hoogtepunt en trad toen openlijk met hare denkbeelden voor den dag. Terwijl aan den eenen kant de geheele Servische pers tot den strijd tegen de Monarchie opriep, vormden zich—afgezien van andere propagandamiddelen—vereenigingen, die dezen strijd voorbereidden, onder welke de „Narodna Odbrana” de belangrijkste was. Voortgekomen uit een revolutionnair comité constitueerde zich deze van het Ministerie van Buitenlandsche Zaken te Belgrado volkomen afhankelijke organisatie onder leiding van staatslieden en officieren waaronder de generaal Jankovic en de vroegere minister Ivanovic. Ook majoor Oja Tankovic en Milan Pribicevic behooren tot de grondleggers. Deze vereeniging heeft zich ten doel gesteld, het vormen en uitrusten van vrijcorpsen met het oog op den toekomstigen oorlog tegen de Oostenrijksch-Hongaarsche monarchie te bevorderen. In eene aan de memorie toegevoegde bijlage wordt een uittreksel openbaar gemaakt uit het door het hoofdbestuur der „Narodna Odbrana” uitgegeven vereenigsorgaan van denzelfden naam, in welk orgaan in verscheidene artikelen de werkzaamheid en het doel van deze vereeniging uitvoerig worden verklaard. Het heet daarin, dat de hoofdtaak der „Narodna Odbrana” is: de verbinding met hare broederen van verre en nabij aan de andere zijde der grens en met onze overige vrienden in de wereld.
Oostenrijk wordt als de eerste en grootste vijand aangeduid. Waar de „Narodna Odbrana” de noodzakelijkheid van den strijd met Oostenrijk predikt, daar predikt zij een heilige waarheid betreffende onzen nationalen toestand. Het slothoofdstuk bevat een beroep op de regeering en aan het volk van Servië om zich met alle middelen op den strijd voor te bereiden, die door de annexatie is geprofeteerd.
De memorie schildert, volgens het getuigenis van een door de „Narodna Odbrana” aangeworven komitatschi, de toenmalige werkzaamheid van de „Narodna Odbrana”, die een school onderhield welke geleid werd door twee kapiteins, waaronder Tankovic, in welke school benden werden opgeleid en welke scholen door generaal Jankovic en kapitein Milan Pribicevic regelmatig werden geïnspecteerd. Verder werden de komitatschi's onderricht in schieten en bommen werpen, in het leggen van mijnen en het opblazen van spoorwegbruggen. Na de plechtige verklaring van de Servische regeering van het jaar 1909 scheen ook het einde van deze organisatie te zijn gekomen. Deze verwachtingen zijn echter niet in vervulling gegaan, integendeel werd de propaganda door de Servische pers voortgezet. De memorie voegt als voorbeeld aan, de wijze waarop de aanslag tegen den Bosnischen „Landeschef” Vareasnin publicistisch werd gebruikt doordat de attentator als Servisch nationaal held werd gevierd en zijn daad werd verheerlijkt. Deze bladen werden niet alleen in Servië verspreid, maar ook langs wel georganiseerde sluipwegen in de Monarchie binnengesmokkeld.
Onder dezelfde leiding als bij haar stichting werd de „Narodna Odbrana” onlangs het centrum van eene agitatie waartoe de scherpschuttersbond met 762 aangesloten vereenigingen, een Sokolbond met 3500 leden en verscheidene andere vereenigingen behoorden.
Onder den dekmantel van eene beschavingsvereeniging optredend, die slechts de geestelijke en lichamelijke ontwikkeling van de Servische bevolking, zoowel als haar materieele vooruitgang ter harte gaat, toont de „Narodna Odbrana” haar werkelijk gereorganiseerd program in het boven geciteerde uittreksel uit haar vereenigingsorgaan, in hetwelk „de heilige waarheid” wordt gepredikt, dat het eene onafwijsbare noodzakelijkheid is tegen Oostenrijk zijn eersten grootsten vijand deze uitroeiingsoorlog met geweer en kanon te voeren en het volk met alle middelen voor te bereiden op den strijd ter bevrijding van het onderworpen gebied, in hetwelk vele millioenen geknechte broeders smachten. De in de memorie geciteerde oproepingen en redevoeringen van dezelfde soort werpen het licht op de veelzijdige buitenlandsche werkzaamheid der Narodna Odbrana en van hare dochtervereenigingen, die in het houden van voordrachttourneeën en in het deelnemen aan de feesten van Bosnische vereenigingen, waarbij dikwijls leden voor de bovengenoemde Servische vereenigingen geworven worden, bestaat. Tegenwoordig is men nog bezig te onderzoeken of de Sokolvereenigingen in Servië er dezelfde vereenigingen in de Monarchie toe overhaalden zich met hen te vereenigen tot een tot dusver geheim gehouden verbond. Door vertrouwensmannen en afgezanten werd er beroering gebracht in de kringen der volwassenen en van de jeugd, die niet tot oordeelen in staat is. Zoo werden door Milan Pribicevic vroegere Honved-officieren en een luitenant van de gendarmerie er onder bedenkelijke omstandigheden toe gebracht den dienst in het leger der Monarchie te verlaten. In de normaalscholen der onderwijzers werd een verregaande agitatie ontwikkeld. De verlangde oorlog tegen de Monarchie werd in militair opzicht ook in zooverre voorbereid, dat Servische gezanten voor het geval van het uitbreken van de vijandelijkheden, werden belast met het vernielen van transportmiddelen en het aanwakkeren van oproertjes en panieken. Dit alles wordt in een bijzondere bijlage vastgelegd.
De memorie schildert verder den samenhang tusschen deze werkzaamheid van de „Narodna Odbrana” en de dochterorganisaties met de aanslagen op den Koninklijken commissaris in Agram, Cuvaj, in Juni 1913, de aanslag van Dojcic in Agram in 1913 tegen Skerlecz en de mislukte aanslag van Schäfer op den 20en Mei in den Agrammer schouwburg. Het handelt verder over den samenhang met den aanslag op den troonopvolger en diens gemalin, over de wijze waarop reeds de jongens in de school door de ideeën der „Narodna Odbrana” vergiftigd werden en hoe zich de bedrijvers van den aanslag met behulp van Pribicevic en Darsic de werktuigen voor den aanslag verschaften, waarbij in het bijzonder de rol van den majoor Tankosic wordt blootgelegd, die de moordwapens leverde, zoowel als de rol van een zekeren Ciganovic, een gewezen komitatschi, die nu beambte is bij de directie van de Servische spoorwegen te Belgrado en die reeds in 1909 als kweekeling van de bendenschool der toenmalige „Narodna Odbrana” opdook. Verder wordt de wijze blootgelegd, waarop bommen en wapenen ongemerkt in Bosnië binnengesmokkeld werden, welke geen twijfel laat dat dit een welvoorbereide en voor de geheime doeleinden der Narodna dikwijls gebruikte sluipweg was. Een bijlage bevat een uittreksel van de acten van het krijgsgerecht te Serajewo over het onderzoek betreffende den aanslag op Aartshertog Franz Ferdinand en diens gemalin. Volgens deze bijlage hebben Princip, Gabrinovic, Grabez, Crupilovic en Papovic bekend, in gemeenschap met den voortvluchtigen Mehmedbasic een complot gevormd te hebben tot het vermoorden van den aartshertog en hem met dit doel te hebben opgewacht. Gabrinovic bekent de bom te hebben geworpen en Grabrilo Princip den aanslag met het browningpistool te hebben uitgevoerd. Beide daders geven toe bij het plegen van de daad de bedoeling gehad te hebben een moord te begaan. De overige deelen van de bijlage bevatten verdere verklaringen van de beschuldigden voor den rechter van instructie over het ontstaan van het complot, de herkomst der bommen, die fabriekmatig werden vervaardigd, voor militaire doeleinden bestemd waren en, te oordeelen naar de oorspronkelijke verpakking, kwamen uit het Servische wapenmagazijn te Kragujevac. Eindelijk geeft de bijlage informaties over het transport van de drie bedrijvers van den aanslag en van de wapenen van Servië naar Bosnië. Uit het verdere protocol der getuigenverhooren blijkt, dat een onderdaan der Monarchie eenige dagen voor den aanslag het Oostenrijksch-Hongaarsche konsulaat te Belgrado mededeeling wilde doen van zijn vermoeden, dat er een plan bestond tot het plegen van een aanslag op den aartshertog gedurende diens aanwezigheid in Bosnië. Die man zou nu door Belgradosche politiebeambten, die hem even voor het betreden van het konsulaat op onbeduidende gronden arresteerden, verhinderd zijn geworden, zijne mededeeling te doen. Verder blijkt uit het protocol van het getuigenverhoor, dat de betreffende politieambtenaren van den voorgenomen aanslag kennis hebben gedragen. Overmits deze verklaringen nog niet zijn kunnen worden onderzocht, kan voorloopig over de juistheid daarvan nog niet geoordeeld worden. In de bijlage van de memorie staat: voor de ontvangzaal van het Servische Ministerie van Oorlog bevinden zich aan den wand vier allegorische schilderijen, waarvan drie voorstellingen zijn van Servische wapensuccessen, terwijl het vierde de vervulling der der Monarchie vijandige denkbeelden in Servië verzinnebeeldt. Over een landschap hetwelk gedeeltelijk gebergte (Bosnië) gedeeltelijk vlakte (Zuid-Hongarije) vertoont, gaat de Zora, het morgenrood der Servische toekomstidealen op. Op den voorgrond staat een gewapende vrouwengestalte op wier schild de namen staan van alle „nog te bevrijden provinciën”: Bosnië, Herzegowina, Wojwodina, Syrmië, Dalmatië, enz.
De Rijkskanselier aan de Keizerlijke gezanten te Parijs, Londen en St. Petersburg, den 23en Juli 1914.
De publicaties van de Oostenrijksch-Hongaarsche regeering over de omstandigheden, waaronder de aanslag op den Oostenrijkschen troonopvolger en zijn gemalin heeft plaats gevonden, toonen zoo openlijk mogelijk de doeleinden, welke zich de Groot-Servische propaganda gesteld heeft en de middelen waarvan zij zich ter bereiking daarvan bedient. Ook moet door de bekend gemaakte feiten de laatste twijfel verdwijnen, dat het centrum van de actie die streeft naar het losmaken van de Zuid-Slavische provinciën der Oostenrijksch-Hongaarsche Monarchie en de vereeniging van deze met het Servische koninkrijk in Belgrado te zoeken is, en daar, althans met toelating van de zijde van leden der regeering en van het leger, arbeidt. Het begin van de Servische woelingen ligt reeds een lange rij van jaren terug. In zeer marquanten vorm trad het Groot-Servische chauvinisme te voorschijn gedurende de Bosnische crisis. Slechts aan de verregaande zelfbeheersching en gematigdheid der Oostenrijksch-Hongaarsche regeering en het energiek ingrijpen der Groote Mogendheden was het toe te schrijven dat de provocaties, waaraan Oostenrijk-Hongarije in dezen tijd van de zijde van Servië was blootgesteld, niet tot een conflict voerden. De belofte van toekomstig goed gedrag, die de Servische regeering toentertijd gegeven heeft, is zij nooit nagekomen. Onder de oogen, tenminste onder stilzwijgend toelaten van het ambtelijke Servië heeft de Groot-Servische propaganda intusschen voortdurend aan omvang en intensiviteit toegenomen. Op hare rekening is de jongste misdaad te plaatsen, waarvan de draden naar Belgrado voeren. Er is op ondubbelzinnige wijze gebleken, dat het noch met de waardigheid, noch met het zelfbehoud van de Oostenrijksch-Hongaarsche monarchie zou zijn overeen te brengen, om het drijven aan de andere zijde der grens, waardoor de veiligheid en de integriteit van haar grondgebied voortdurend wordt bedreigd, nog langer werkeloos aan te zien. In verband met deze omstandigheden kunnen het optreden en de eischen der Oostenrijksch-Hongaarsche regeering slechts als gerechtvaardigd worden beschouwd. Desniettegenstaande sluit de houding, die de openbare meening zoowel als de regeering in Servië den laatsten tijd ingenomen hebben, de vrees niet uit, dat de Servische regeering er voor bedanken zal, aan deze eischen te voldoen en dat zij zich zal laten bewegen, tegenover Oostenrijk-Hongarije eene uitdagende houding aan te nemen. In dat geval zou de Oostenrijksch-Hongaarsche regeering wanneer zij niet voor goed van hare positie als groote mogendheid zou willen afstand doen, niets anders overblijven als hare eischen tegenover de Servische regeering door sterken druk en desnoods door het toevlucht nemen tot militaire maatregelen door te zetten, waarbij de keuze der middelen aan haar moet worden overgelaten. Ik heb de eer Uwe Excellentie, enz., te verzoeken U in dezen zin tegenover (den tegenwoordigen vertegenwoordiger van den heer Viviani), (Sir Edward Grey) (den heer Sasanow) uit te spreken en daarbij in het bijzonder den nadruk te leggen op de opvatting, dat men in de onderhavige quaestie te doen heeft met eene aangelegenheid, die uitsluitend tusschen Oostenrijk-Hongarije en Servië moet worden beslist, waarbij het het ernstige streven der mogendheden moet zijn de quaestie te beperken tot de beide daarbij direct betrokkenen. Wij wenschen dringend de localiseering van het conflict, omdat ieder ingrijpen van eene andere macht in verband met de verschillende verbondsplichten onafzienbare consequenties mee zou brengen. Gaarne ontving ik een telegrafisch bericht over het verloop van het onderhoud, hetwelk ik met belangstelling tegemoet zie.
De Rijkskanselier aan de Bondsregeringen.
Vertrouwelijk!
Berlijn, den 28en Juni 1914.
Uwe Excellentie wordt verzocht der regeering, bij welke zij geaccrediteerd is, de volgende mededeeling te doen. In verband met de feiten, die de Oostenrijksch-Hongaarsche regeering in hare nota aan de Servische regeering heeft bekend gemaakt, moet de laatste twijfel verdwijnen dat de aanslag, waaronder de Oostenrijksch-Hongaarsche troonopvolger en zijne gemalin als slachtoffer gevallen zijn, in Servië, ten minste met toelaten van leden der Servische regeering en van het Servische leger, is voorbereid geworden. Het is een product van het Groot-Servische drijven, dat sedert eene rij van jaren een bron van voortdurende verontrusting voor de Oostenrijksch-Hongaarsche monarchie en voor geheel Europa geworden is.
In bijzonder marquanten vorm trad het Groot-Servisch chauvinisme te voorschijn gedurende de Bosnische crisis. Slechts aan de verregaande zelfbeheersching en gematigdheid van de Oostenrijksch-Hongaarsche regeering en het energiek ingrijpen der Groote Mogendheden was het toe te schrijven, dat de provocaties, waaraan Oostenrijk-Hongarije in dien tijd van de zijde van Servië was blootgesteld, niet tot een conflict hebben gevoerd. De belofte van toekomstig goed gedrag, die de Servische regeering toen gegeven heeft, is zij niet nagekomen. Onder de oogen en tenminste onder stilzwijgend toelaten van het ambtelijk Servië, heeft de Groot-Servische propaganda intusschen voortdurend aan uitgebreidheid en intensiviteit toegenomen. Het zou noch met de waardigheid, noch met haar recht op zelfbehoud overeen te brengen zijn, wanneer de Oostenrijksch-Hongaarsche regeering het drijven aan den anderen kant der grens, waardoor de veiligheid en de integriteit van haar gebied voortdurend wordt bedreigd, noch langer werkeloos zou aanzien. Onder deze omstandigheden moeten het optreden zoowel als de eischen der Oostenrijksch-Hongaarsche regeering als gerechtvaardigd worden beschouwd. Het antwoord van de Servische regeering op de eischen welke de Oostenrijksch-Hongaarsche regeering den 23en dezer maand door haar vertegenwoordiger in Belgrado heeft laten stellen, toont evenwel aan, dat de toonaangevende factoren in Servië niet bereid zijn, hun tot nu toe gevoerde politiek en agitatorische werkzaamheden op te geven. Er zal daarom der Oostenrijksch-Hongaarsche regeering, wanneer zij niet voor goed van hare positie als groote mogendheid zou willen afstand doen, niets anders overblijven als hare vorderingen door sterken druk en desnoods door het toevlucht nemen tot militaire maatregelen, door te zetten. Enkele Russische persstemmen beschouwen het als het vanzelf sprekend recht en als de taak van Rusland om in het conflict tusschen Oostenrijk-Hongarije en Servië actief voor Servië partij te nemen. Voor de Europeesche botsing, die het gevolg zou zijn van dergelijke stappen van Rusland, meent de Nowoje Wremja zelfs Duitschland te mogen verantwoordelijk maken, voor zoover het er niet Oostenrijk-Hongarije toe brengt, om toe te geven. De Russische pers stelt hiermede de verhoudingen op den kop. Niet Oostenrijk-Hongarije heeft het conflict met Servië veroorzaakt, maar het is Servië geweest dat door eene gewetenlooze begunstiging van de Groot-Servische aspiraties, ook in gedeelten der Oostenrijksch-Hongaarsche monarchie, het bestaan van deze laatste in gevaar heeft gebracht en toestanden heeft geschapen die tenslotte in de misdadige daad van Serajewo uitdrukking hebben gevonden. Wanneer Rusland meent in dit conflict voor Servië in de bres te moeten springen, dan is dat ongetwijfeld zijn goed recht. Het moet zich echter duidelijk voor oogen stellen dat het daarmede de Servische woelingen tot ondergraving van het bestaansrecht der Oostenrijksch-Hongaarsche monarchie tot de zijne maakt en dat het er alleen de verantwoordelijkheid voor draagt, wanneer uit het Oostenrijksch-Servische geschil, dat alle overige Groote Mogendheden wenschen te localiseeren, een Europeesche oorlog ontstaat. Deze verantwoordelijkheid van Rusland komt duidelijk aan den dag en weegt te zwaarder, waar Graaf Berchtold Rusland officieel verklaard heeft dat Oostenrijk niet de bedoeling heeft, gedeelten van het Servische grondgebied te verwerven, noch het bestaan van het Servische koninkrijk aan te tasten, maar dat het slechts rust wenscht tegenover de Servische woelingen, die zijn bestaan in gevaar brengen.
De houding door de Keizerlijke regeering in deze quaestie aan te nemen, teekent zich duidelijk af. De, door de panslavisten tegen Oostenrijk-Hongarije gevoerde, agitatie, streeft als einddoel, door middel van de verbrokkeling der Donaumonarchie, naar het uiteenspatten of de verzwakking van den driebond en naar de volkomen isoleering van het Duitsche Rijk als gevolg daarvan. Het meest elementaire eigenbelang roept ons daarom aan de zijde van Oostenrijk-Hongarije. De plicht, Europa, wanneer het eenigszins mogelijk is voor een algemeenen oorlog te bewaren, brengt er ons tegelijkertijd toe, die bemoeiingen te ondersteunen, welke werken in de richting van eene localiseering van het conflict, getrouw aan de richtlijnen der politiek, die wij nu reeds sedert 44 jaren in het belang van het behoud van den Europeeschen vrede, met succes hebben gevoerd. Wanneer intusschen, onverhoopt door een ingrijpen van Rusland de vuurhaard mocht worden uitgebreid, dan zullen wij, getrouw aan onzen bondsplicht, met de geheele macht van het Rijk de naburige monarchie moeten ondersteunen. Slechts gedwongen zullen wij naar het zwaard grijpen, dan echter zullen wij het doen in het rustige bewustzijn, dat wij geen schuld dragen aan het onheil, dat een oorlog over de volkeren van Europa zou moeten brengen.
Telegram van den Keizerlijken Ambassadeur te Weenen aan den Rijkskanselier van den 24en Juli 1914.
Graaf Berchtold heeft heden den Russischen chargé d'affaires bij zich verzocht ten einde hem uitvoerig en vriendschappelijk het standpunt van Oostenrijk-Hongarije tegenover Servië uiteen te zetten. Na recapituleering van de historische ontwikkeling der laatste jaren legde hij er den nadruk op, dat de Monarchie er niet aan denkt, tegenover Servië veroverend op te treden. Oostenrijk-Hongarije zal geen aanspraak maken op Servisch grondgebied. Het houdt er strikt aan vast, dat deze stap slechts ten doel heeft, definitieve maatregelen te nemen tegen de Servische woelingen. Noodgedrongen moest Oostenrijk-Hongarije waarborgen verlangen voor eene toekomstige vriendschappelijke houding van Servië tegenover de Monarchie. Hij is er verre van verwijderd, eene verschuiving van de machtsverhoudingen op den Balkan, te willen veroorzaken. De chargé d'affaires, die nog geen instructies uit Petersburg had ontvangen, heeft de verklaringen van den minister ad referendum genomen, onder toezegging, ze onmiddellijk ter kennis van Sasanow te brengen.
Telegram van den Keizerlijken Ambassadeur te Petersburg aan den Rijkskanselier van den 23en Juli 1914.
Den inhoud van instructie 592 heb ik zooeven in een langdurig onderhoud met Sasanow uitvoerig toegelicht. De minister ging zich te buiten in matelooze beschuldigingen tegen Oostenrijk-Hongarije en was zeer opgewonden. Zoo beslist mogelijk verklaarde hij, dat Rusland onmogelijk zou kunnen toelaten, dat het Servisch-Oostenrijksche geschil tusschen de betrokkenen alleen zou worden uitgemaakt.
De Keizerlijke Ambassadeur te Petersburg aan den Rijkskanselier.
Telegram van 26 Juli 1914.
De Oostenrijksch-Hongaarsche ambassadeur had heden namiddag een langdurig onderhoud met Sasanow. Beiden ontvingen, zooals zij mij naderhand zeiden, een bevredigenden indruk. De verzekering van den gezant, dat Oostenrijk-Hongarije geene veroveringsplannen heeft en slechts eindelijk eens aan zijne grenzen rust wilde houden, heeft den minister zichtbaar gerustgesteld.
Telegram van den Keizerlijken Ambassadeur in Petersburg aan den Rijkskanselier van 25 Juli 1914.
Rapport van den Generaal Von Chelius aan Z. M. In het Krasnoekamp werden heden de oefeningen der troepen plotseling afgebroken en de regimenten keeren onmiddellijk in hunne garnizoenen terug. De manoeuvres zijn afgelast. De cadetten worden heden in plaats van in den herfst tot officieren bevorderd. Over het optreden van Oostenrijk heerscht in het hoofdkwartier groote opwinding. Ik heb den indruk, dat alle voorbereidende maatregelen voor de mobiliseering tegen Oostenrijk worden getroffen.
Telegram van den Keizerlijken Ambassadeur te Petersburg aan den Rijkskanselier van den 26en Juli 1914.
De militaire attaché verzoekt mij het volgende rapport aan den generalen staf te willen doen toekomen.
Ik houd het voor zeker, dat, voor wat betreft Kiew en Odessa, de mobilisatie is gelast. Voor Warschau en Moskou is dit quaestieus en in de andere districten nog wel niet het geval.
Telegram van den waarnemenden Keizerlijken consul te Kowno aan den Rijkskanselier van den 27en Juli 1914.
In Kowno is de staat van oorlog afgekondigd.
Telegram van den Keizerlijken Gezant te Bern aan den Rijkskanselier van den 27en Juli 1914.
Verneem uit betrouwbare bron dat het 14e Fransche legerkorps de manoeuvres afbrak.
Telegram van den Rijkskanselier aan den Keizerlijken Ambassadeur te Londen.
Dringend.
26 Juli 1914.
Oostenrijk-Hongarije heeft te Petersburg officieel en plechtig verklaard, dat het in Servië geen territoriale winst nastreeft, het bestaan van het Koninkrijk niet zal aantasten en zich alleen maar rust wil verschaffen. Volgens hier ingekomen berichten is in Rusland de oproeping van verschillende jaargangen reservisten ieder oogenblik te verwachten. Wanneer deze berichten bewaarheid worden, zullen wij tegen onzen wensch tot tegenmaatregelen gedwongen zijn. Ook heden nog is ons streven daarop gericht, het conflict te localiseeren en den Europeeschen vrede te bewaren. Ik verzoek U daarom in Petersburg in dezen zin met den meesten nadruk werkzaam te zijn.
Telegram van den Rijkskanselier aan den Keizerlijken Ambassadeur te Parijs van den 26en Juli 1914.
Nadat Oostenrijk-Hongarije Rusland officieel verklaard heeft, dat het geen territoriale winst nastreeft en het bestaan van het Koninkrijk niet wil aantasten, ligt de beslissing of een Europeesche oorlog zal ontstaan bij Rusland, dat de geheele verantwoordelijkheid daarvoor te dragen heeft. Wij vertrouwen op Frankrijk, waarmede wij ons eenig weten in den wensch om den Europeeschen vrede te bewaren, dat het in Petersburg zijn invloed in kalmeerenden zin zal aanwenden.
Telegram van den Rijkskanselier aan den Keizerlijken Gezant te Petersburg van den 26en Juli 1914.
Nadat Oostenrijk plechtig verklaard heeft geen territoriale belangen te hebben, berust de verantwoordelijkheid voor een eventueele verstoring van den Europeeschen vrede door een Russische interventie alleen bij Rusland. Wij vertrouwen er nog steeds op, dat Rusland geen stappen zal doen die den Europeeschen vrede ernstig in gevaar zouden brengen.
Telegram van den Keizerlijken Gezant te Petersburg aan den Rijkskanselier van den 27en Juli 1914.
Militair attaché rapporteert over gesprek met Minister van Oorlog. Sasanow zou dezen laatsten verzocht hebben mij den toestand duidelijk te maken. De Minister van Oorlog heeft mij zijn eerewoord gegeven dat nog geen mobilisatiebevel is gegeven. Er werden alleen voorloopig voorbereidende maatregelen genomen, maar er zou geen reservist opgeroepen en geen paard opgevorderd zijn. Wanneer Oostenrijk de Servische grens overschrijden zou, dan zouden die militaire districten, die tegen Oostenrijk gericht zijn, Kiew, Odessa, Moskou en Kazan gemobiliseerd worden, die aan het Duitsche front Warschau, Wilna en Petersburg onder geen omstandigheden. Men zou den vrede met Duitschland dringend wenschen. Op mijn vraag naar het doel van de mobiliseering tegen Oostenrijk volgde schouderophalen, en werd verwezen naar de diplomatie. Ik zeide den Minister dat men de vriendschappelijke bedoelingen op prijs stelde, maar dat men ook de alleen tegen Oostenrijk gerichte mobiliseering als zeer dreigend zou beschouwen.
Telegram van den Rijkskanselier aan den Keizerlijken Gezant te Londen van den 27en Juli 1914.
Van een voorstel van Sir Edward Grey, te Londen eene conferentie van vier te houden, is hier tot dusver niets bekend. Het is voor ons onmogelijk onzen bondgenoot in zake zijn twist met Servië, voor een Europeesche rechtbank te brengen. Onze werkzaamheid als bemiddelaar moet zich beperken tot het gevaar voor een Oostenrijksch-Russisch conflict.
Telegram van den Rijkskanselier aan den Keizerlijken Gezant te Londen van den 25en Juli 1914.
Het door Sir Edward Grey tusschen het Oostenrijksch-Servische en het Oostenrijksch-Russische conflict gemaakte onderscheid is volkomen juist. Wij willen ons evenmin als Engeland in het eerste mengen en wij nemen gelijk te voren het standpunt in dat deze quaestie daardoor moet gelocaliseerd blijven, dat alle mogendheden zich van inmenging onthouden. Het is derhalve onze dringende hoop, dat Rusland in het bewustzijn van zijne verantwoordelijkheid en van den ernst der situatie, zich van ieder actief ingrijpen zal onthouden. Wij zijn voor het geval een Oostenrijksch-Russische strijd zou ontstaan, bereid, onder voorbehoud van onze bekende verbondsplichten, met de andere Groote Mogendheden tusschen Rusland en Oostenrijk bemiddelend op te treden.
Telegram van den Rijkskanselier aan den Keizerlijken Gezant te Petersburg van den 28en Juli 1914.
Wij zijn er zonder ophouden mee bezig er Weenen toe te bewegen, in Petersburg doel en omvang van het Oostenrijksche optreden in Servië op een onbetwistbare en, naar wij hopen, voor Rusland bevredigende wijze, duidelijk te maken. Hieraan verandert ook de oorlogsverklaring, die intusschen heeft plaats gevonden, niets.
Telegram van den Rijkskanselier aan den Keizerlijken Gezant te Londen van den 27en Juli 1914.
Wij hebben met de bemiddelingsactie te Weenen, in den door Sir Edward Grey gewenschten zin, onmiddellijk een aanvang gemaakt. Bovendien hebben wij Graaf Berchtold den wensch van den heer Sasanow omtrent directe gedachtenwisseling met Weenen medegedeeld.
Telegram van den Keizerlijken Gezant te Weenen aan den Rijkskanselier van den 28en Juli 1914.
Graaf Berchtold verzoekt mij Uwe Excellentie ten zeerste te bedanken, voor de overbrenging van het Engelsche bemiddelingsvoorstel. Hij merkt echter daarbij op, dat hij na de opening der vijandelijkheden van de zijde van Servië en na de oorlogsverklaring, die intusschen is geschied, de stap van Engeland moet beschouwen als te laat gekomen.
Telegram van den Rijkskanselier aan den Keizerlijken Gezant te Parijs van den 29en Juli.
De berichten omtrent Fransche oorlogstoebereidselen, die bij ons inkomen, nemen van uur tot uur toe. Ik verzoek U, dit bij de Fransche regeering ter sprake te brengen en er haar zoo dringend mogelijk op te wijzen, dat dergelijke maatregelen ons tot beschermende maatregelen zouden dwingen. Wij zouden het oorlogsgevaar moeten proclameeren en wanneer ook dit nog niet de oproeping der reserves en nog niet mobilisatie beduidt, dan zou toch daardoor de spanning verhoogd worden. Wij hopen voortdurend nog op het behoud van den vrede.
Telegram van den militairen attaché te St. Petersburg aan Z. M. den Keizer van den 30en Juli.
Gisteren zeide mij Prins Trubetzki, nadat hij er voor gezorgd had, dat het telegram van Uwe Majesteit onmiddellijk aan Keizer Nicolaas werd ter hand gesteld: „Goddank dat een telegram van Uw Keizer gekomen is”. Hij zeide mij nu juist, dat het telegram een diepen indruk op den Keizer gemaakt had, maar, daar de mobilisatie tegen Oostenrijk reeds was gelast en Sasanow Z. M. wel zou hebben overtuigd, dat het niet meer mogelijk is terug te wijken, kon Z. M. er helaas niets meer aan veranderen. Ik zeide hem daarop, dat de vroegtijdige mobiliseering tegen Oostenrijk-Hongarije, dat toch slechts in een plaatselijken oorlog tegen Servië gewikkeld was, de schuld droeg aan de onafzienbare gevolgen, want het antwoord van Duitschland hierop was natuurlijk duidelijk, en de verantwoordelijkheid hiervoor viel op Rusland, dat de verzekering van Oostenrijk-Hongarije dat het op geen enkele wijze vermeerdering van grondgebied in Servië beoogde, heeft genegeerd. Oostenrijk-Hongarije had tegen Servië en niet tegen Rusland gemobiliseerd en voor het onmiddellijk ingrijpen van Rusland bestond geen grond. Ik voegde er verder aan toe, dat men in Duitschland de Russische zegswijze: „Wij kunnen onze broeders in Servië niet in den steek laten”, na de verschrikkelijke misdaad van Serajewo niet meer verstond. Ik zeide hem ten slotte dat hij zich niet behoefde te verwonderen wanneer Duitschland's krijgsmacht zou worden gemobiliseerd.
Telegram van den Rijkskanselier aan den Keizerlijken Gezant te Rome van den 31en Juli 1914.
Voortdurend hebben wij tusschen Rusland en Oostenrijk-Hongarije bemiddeld, zoowel door eene directe wisseling van telegrammen tusschen Z. M. den Keizer en Z. M. den Tsaar alsook door onze houding tegenover Sir Edward Grey. Door de mobiliseering van Rusland is evenwel ons streven zeer bemoeilijkt, zoo niet onmogelijk gemaakt. Niettegenstaande zijne geruststellende verzekeringen, neemt Rusland volgens alle berichten, die bij ons binnenkomen, zoo verregaande maatregelen, ook tegen ons, dat de toestand steeds dreigender wordt.
1. Zijne Majesteit aan den Tsaar.
28 Juli 1914, 10.45 n.m.
Met de grootste verontrusting hoor ik van den indruk, dien het optreden van Oostenrijk tegen Servië in je rijk maakt. De gewetenlooze agitatie, die sedert jaren in Servië gevoerd is, heeft geleid tot de weerzinwekkende misdaad, waarvan aartshertog Franz Ferdinand het slachtoffer geworden is. De geest, die den Serviërs hun eigen Koning en zijne gemalin liet vermoorden, heerscht ook thans nog in dat land. Ongetwijfeld zul je het wel met mij eens zijn, dat wij beiden, gij en ik, zoowel als alle souvereinen, een gemeenschappelijk belang erbij hebben en er op staan moeten, dat al degenen, die voor den afschuwelijken moord moreel verantwoordelijk zijn, hun verdiende straf krijgen.
Aan den anderen kant zie ik echter ook geenszins over het hoofd, hoe moeilijk het is voor jou en voor je regeering, tegen de stroomingen van de openbare meening in te gaan. De hartelijke vriendschap gedachtig, die ons beiden sedert langen tijd met vasten band verbindt, gebruik ik al mijn invloed om Oostenrijk-Hongarije er toe te krijgen, naar een openlijke en bevredigende overeenkomst met Rusland te streven. Ik heb het vaste vertrouwen, dat gij mij bij mijn bemoeiingen, om alle moeilijkheden die nog kunnen ontstaan uit den weg te ruimen, ondersteunen zult.
Je zeer oprechte en toegenegen vriend en neef
w. g. Wilhelm.
2. De Tsaar aan Z. M.
Peterhof, Paleis, 29 Juli 1914, 1 n.m.
Het verheugt mij, dat gij in Duitschland terug zijt. In dit zoo ernstig oogenblik smeek ik je dringend, mij te helpen. Een schandelijke oorlog is aan een zwak land verklaard. De verontwaardiging hierover, die ik ten volle deel, is in Rusland ontzaggelijk. Ik voorzie, dat ik zeer spoedig den druk dien op mij wordt uitgeoefend, niet meer zal kunnen weerstaan en gedwongen zal zijn, maatregelen te treffen, die tot een oorlog zullen leiden. Om een ongeluk, zooals een Europeesche oorlog zou zijn, te voorkomen, smeek ik je in naam van onze oude vriendschap, al wat je mogelijk is, te doen, om je bondgenoot te weerhouden, te ver te gaan.
w. g. Nicolaas.
3. Z. M. aan den Tsaar.
29 Juli 1914, 6.30 n.m.
Ik heb je telegram ontvangen en deel je wensch tot behoud van den vrede. Ik kan echter—zooals ik je in mijn eerste telegram zeide—het optreden van Oostenrijk-Hongarije niet als een „schandelijke oorlog” beschouwen. Oostenrijk-Hongarije weet bij ervaring, dat beloften van Servië, als zij slechts op papier staan, volslagen onbetrouwbaar zijn. Naar mijn meening moet men het optreden van Oostenrijk-Hongarije als eene poging beschouwen, volle garantie te verkrijgen dat de beloften van Servië ook werkelijk in daden zullen worden omgezet. In deze meening word ik versterkt door de verklaring van het Oostenrijksche kabinet, dat Oostenrijk-Hongarije geen territoriale veroveringen ten koste van Servië op het oog heeft. Ik meen daarom, dat het voor Rusland zeer goed mogelijk is, bij den oorlog tusschen Oostenrijk en Servië de rol van toeschouwer te blijven spelen, zonder Europa in den vreeselijksten oorlog te betrekken, dien het ooit heeft beleefd. Ik geloof, dat eene directe overeenkomst tusschen jouw regeering en Weenen mogelijk en wenschelijk is, eene schikking, die—zooals ik je reeds zeide—mijn regeering uit alle macht tracht te bevorderen. Militaire maatregelen van Rusland, die Oostenrijk-Hongarije als een dreigement kon opvatten, zouden natuurlijk een ongeluk bespoedigen, dat wij beiden wenschen te vermijden, en zouden ook mijn positie als bemiddelaar, die ik, naar aanleiding van je beroep op mijn vriendschap en hulp, bereidwillig op mij genomen heb, ondermijnen.
w. g. Wilhelm.
4. Z. M. aan den Tsaar.
30 Juli 1914, 1 v.m.
Mijn ambassadeur heeft last gekregen, je regeering te wijzen op de gevaren en de ernstige consequenties eener mobilisatie; hetzelfde heb ik je ook in mijn laatste telegram gezegd. Oostenrijk-Hongarije heeft slechts tegen Servië gemobiliseerd en slechts een gedeelte van zijn leger. Wanneer Rusland, zooals thans volgens mededeeling van jou en van je regeering het geval is, tegen Oostenrijk-Hongarije mobiliseert, dan wordt de rol van bemiddelaar, die gij mij vriendschappelijk hebt toevertrouwd, en die ik op je uitdrukkelijk verzoek heb aangenomen, in gevaar gebracht zooal niet onmogelijk gemaakt. De volle zwaarte van de beslissing rust thans op jouw schouders; zij hebben de verantwoordelijkheid voor oorlog of vrede te dragen.
w. g. Wilhelm.
5. De Tsaar aan Z. M.
Peterhof, 30 Juli 1914, 1.20 n.m.
Ik dank je van harte voor je snel antwoord. Ik zend vanavond Tatiskeff met instructie. Tot de thans van kracht wordende militaire maatregelen is reeds voor 5 dagen besloten en wel ter verdediging tegen de toebereidselen van Oostenrijk. Ik hoop van ganscher harte dat deze maatregelen in geen enkel opzicht van invloed zullen zijn op je positie als bemiddelaar, waaraan ik zeer groote beteekenis hecht. Wij hebben je sterken druk op Oostenrijk noodig, opdat het tot eene schikking met ons komt.
w. g. Nicolaas.
Telegram van den Rijkskanselier aan den keizerlijken ambassadeur te St. Petersburg, d.d. 31 Juli 1914.
Dringend.
Ondanks de nog hangende bemiddelingsonderhandelingen en ofschoon wij zelf tot op dit oogenblik geenerlei mobilisatiemaatregelen getroffen hebben, heeft Rusland zijn heele leger en vloot, dus ook tegen ons gemobiliseerd. Door dezen maatregel van Rusland zijn wij gedwongen, voor de veiligheid van het rijk het dreigende oorlogsgevaar af te kondigen, wat nog niet mobilisatie beduidt. De mobilisatie moet echter volgen, wanneer Rusland niet binnen 12 uur elken oorlogszuchtigen maatregel tegen ons en Oostenrijk-Hongarije staakt en hieromtrent tegenover ons een besliste verklaring aflegt. Ik verzoek dit onmiddellijk aan den heer Sasanow mede te deelen en het uur van mededeeling te seinen.
Telegram van den Rijkskanselier aan den Keizerlijken ambassadeur te Parijs, d.d. 31 Juli 1914.
Dringend.
Rusland heeft ondanks onze nog hangende bemiddelingsactie en ofschoon wij zelf geenerlei mobilisatiemaatregelen getroffen hebben, de mobilisatie van zijn geheele leger en vloot, dus ook tegen ons, bevolen. Wij hebben daarop den toestand van dreigenden oorlog afgekondigd, waarop de mobilisatie moet volgen, wanneer Rusland niet binnen 12 uur alle oorlogsmaatregelen tegen ons en Oostenrijk staakt. De mobilisatie beteekent onvermijdelijk oorlog. Verzoeke de Fransche regeering te vragen, of zij in een Russisch-Duitschen oorlog neutraal wil blijven. Antwoord moet binnen 18 uren volgen. Sein onmiddellijk het uur waarop gij de vraag hebt gesteld. De grootste spoed noodzakelijk.
Telegram van den Rijkskanselier aan den Keizerlijken ambassadeur te St. Petersburg, d.d. 1 Augustus 12.52 n.m.
Wanneer de Russische regeering geen bevredigend antwoord geeft op onzen eisch, verzoeken wij Uwe Excellentie haar hedenmiddag om 5 uur (Middeneuropeeschen tijd), de volgende verklaring te overhandigen:
Le Gouvernement Impérial s'est efforcé dès les débuts de la crise de la mener à une solution pacifique. Se rendant à un désir qui lui en avait été exprimé par Sa Majesté l'Empereur de Russie, Sa Majesté l'Empereur d'Allemagne d'accord avec l'Angleterre était appliqué à accomplir un rôle médiateur auprès des Cabinets de Vienne et de St. Pétersbourg, lorsque la Russie, sans en attendre le résultat, procéda à la mobilisation de la totalité de ses forces de terre et de mer.
A la suite de cette mesure menaçante motivée par aucun préparatif militaire de la part de l'Allemagne, l'Empire Allemand se trouva vis-à-vis d'un danger grave et imminent. Si le Gouvernement Impérial eût manqué de parer à ce péril il aurait compromis la sécurité et l'existence même de l'Allemagne. Par conséquent le Gouvernement Allemand se vit forcé de s'adresser au Gouvernement de Sa Majesté l'Empereur de toutes les Russies en insistant sur la cessation des dits actes militaires. La Russie ayant refusé de faire droit à cette demande et ayant manifesté par ce refus, que son action était dirigeé contre l'Allemagne, j'ai l'honneur d'ordre de mon Gouvernement de faire savoir à Votre Excellence ce qui suit:
Sa Majesté l'Empereur, mon auguste Souverain, au nom de l'Empire relève le défi et se considère en état de guerre avec la Russie.
Wees zoo goed het tijdstip van ontvangst en het uur waarop gij deze instructie ten uitvoer legt, volgens Russischen tijd, dringend te seinen.
Ik verzoek U Uwe passen te vragen, en de bescherming en de zaken over te dragen aan de Amerikaansche ambassade.
Telegram van den Keizerlijken ambassadeur te Parijs aan den Rijkskanselier, d.d. 1 Augustus 1.05 n.m.
Op mijn herhaalde en besliste vraag of Frankrijk in geval van een Duitsch-Russischen oorlog neutraal blijft, verklaarde de minister-president mij, dat Frankrijk doen zou, wat zijn belangen het geboden.
Getuigenis van den Belgischen chargé d'affaires in Petersburg.
Belgische ambassade.
St. Petersburg.
795/402.
De politieke toestand.
30 Juli, 1914.
Aan Z. Excellentie den heer Davignon, Minister van Buitenlandsche Zaken,
Mijnheer de Minister,
De dag van gisteren en eergisteren zijn voorbij gegaan, in afwachting van de gebeurtenissen, die op de oorlogsverklaring van Oostenrijk-Hongarije aan Servië moesten volgen. De meest tegenstrijdige berichten worden verspreid, zonder dat het mogelijk zou zijn geweest, in verband met de bedoelingen van de Keizerlijke Russische regeering, het ware precies van het onware te onderscheiden. Het staat slechts vast, dat Duitschland zich hier, evenals in Weenen, moeite gegeven heeft een middel te vinden, teneinde een algemeen conflict te vermijden. Dat het echter aan den eenen kant gestooten is, op de vastbeslotenheid van het Weensche kabinet, geen stap terug te wijken, en aan den anderen kant op het wantrouwen van het Petersburgsche kabinet, tegenover de verzekering van Oostenrijk-Hongarije, dat het slechts aan eene bestraffing en niet aan eene annexatie van Servië dacht.
De heer Sasanow heeft verklaard, dat het voor Rusland onmogelijk was, zich niet gereed te houden en niet te mobiliseeren, dat echter deze voorbereidingen niet tegen Duitschland waren gericht. Hedenmorgen kondigt een officiëel communiqué aan de couranten aan, dat „de reservisten in een bepaald aantal gouvernementen onder de wapens zijn geroepen”. Wie de terughoudendheid van de Russische officiëele communiqué's kent, kan gerust aannemen, dat overal gemobiliseerd wordt.
De Duitsche gezant heeft heden morgen verklaard, dat hij aan het einde is gekomen van zijne, sedert Zaterdag onafgebroken voortgezette, bemoeiingen om tot een vergelijk te komen en dat hij bijna geen hoop meer heeft. Zooals mij zooeven wordt medegedeeld, heeft zich ook de Engelsche gezant in gelijken geest uitgesproken. Engeland hoeft onlangs een scheidsrechterlijke uitspraak voorgeslagen. De heer Sasanow antwoordde: „Wij hebben dit Oostenrijk-Hongarije zelf voorgeslagen, maar het heeft dit voorstel afgewezen”. Op het voorstel van eene conferentie, heeft Duitschland met het voorstel van een vergelijk tusschen de kabinetten geantwoord: Men zou zich werkelijk afvragen of niet de geheele wereld den oorlog wenscht, en slechts probeert de oorlogsverklaring nog wat uit te stellen, teneinde tijd te winnen.
Engeland gaf aanvankelijk te verstaan dat het niet in een conflict betrokken wilde worden. Sir George Buchanan sprak dit openlijk uit. Heden is men er in St. Petersburg vast van overtuigd, ja men heeft zelfs de toezegging, dat Engeland Frankrijk helpen zal. Deze hulp legt bijzonder veel gewicht in de schaal en heeft er niet weinig toe bijgedragen om de oorlogspartij de overhand te verschaffen.
De Russische regeering heeft in de laatste dagen aan alle uitingen van vriendschap voor Servië en vijandschap voor Oostenrijk den vrijen loop gelaten, en heeft op geenerlei wijze gepoogd die te verstikken. In den Ministerraad die gisterenmorgen vroeg plaats vond, bleek nog verschil van meening te bestaan. Het bekendmaken van de mobilisatie werd verschoven, maar sedert heeft er eene ommekeer plaats gehad. De oorlogspartij heeft de overhand gekregen en van morgen vroeg om 4 uur werd de mobilisatie bekend gemaakt.
Het leger, dat zich sterk voelt, is vol geestdrift en koestert groote verwachtingen van de buitengewone vorderingen, die sedert den Japanschen oorlog gemaakt zijn. De marine is van de verwezenlijking van haar vernieuwings- en reorganisatieplan nog zoover verwijderd, dat met haar bijna niet behoeft te worden rekening gehouden. Dat is juist de grond, waarom de toezegging van de Engelsche hulp eene zoo groote beteekenis kreeg.
Zooals ik de eer had U heden te telegrapheeren (T. 10), schijnt iedere hoop op eene vredelievende oplossing vervlogen te zijn, dat is de opvatting in diplomatieke kringen.
Voor mijn telegram heb ik den weg over Stockholm, over den kabel van de Nordiska gebruikt, daar deze zekerder is dan de andere. Dit bericht vertrouw ik aan een particulieren koerier toe, die het in Duitschland op de post zal doen.
Wil Mijnheer de Minister, de verzekering ontvangen van mijne grootste hoogachting,
w. g. B. de L'Escaille.
Prins Heinrich aan den Koning van Engeland.
Telegram van Z.K.H. Prins Heinrich aan den Koning van Engeland, d.d. 30 Juli 1914.
Ben sedert gisteren hier, heb datgene, wat gij mij zoo vriendelijk l.l. Zondag in Buckingham Palace gezegd hebt, Wilhelm medegedeeld, die je boodschap dankbaar ontvangen heeft.
Wilhelm, die zeer bezorgd is, doet zijn uiterste best, om aan het verzoek, van Nicolaas te voldoen en te werken voor het behoud van den vrede. Hij staat voortdurend in telegrafisch verkeer met Nicolaas, die heden het bericht bevestigt, dat hij last gegeven heeft tot militaire maatregelen, die met eene mobilisatie gelijk staan, en dat deze maatregelen, reeds vijf dagen geleden getroffen zijn.
Bovendien ontvangen wij berichten dat Frankrijk militaire toebereidselen treft, terwijl wij nog geenerlei maatregelen genomen hebben, waartoe wij intusschen ieder oogenblik gedwongen kunnen worden, als onze buren daarmede doorgaan. Dat zou dan een Europeesche oorlog beteekenen.
Als gij werkelijk en oprecht wenscht, dit vreeselijk ongeluk te voorkomen, mag ik je dan voorstellen, je invloed op Frankrijk en Rusland aan te wenden, opdat zij neutraal blijven. Dat zou m. i. van groot nut zijn. Ik houd dit voor eene onfeilbare, en misschien ook de eenige mogelijkheid, om den vrede in Europa te redden. Ik wil hieraan toevoegen, dat thans meer dan ooit Duitschland en Engeland elkaar behoorden te helpen, om een vreeselijk onheil te voorkomen, dat anders onafwendbaar schijnt.
Geloof mij, dat Wilhelm zoo oprecht mogelijk is in zijne pogingen om den vrede te bewaren. De militaire toebereidselen van zijn beide buren zouden hem ten slotte echter kunnen dwingen, voor de veiligheid van zijn eigen land, dat anders weerloos zou blijven, hun voorbeeld te volgen. Ik heb Wilhelm ingelicht over mijn telegram aan jou en hoop, dat gij mijne mededeelingen ontvangen zult met de zelfde vriendschappelijke gevoelens, die ze mij in de pen gegeven hebben.
w. g. Heinrich.
De Koning van Engeland aan Prins Heinrich.
Telegram van den Koning van Engeland aan Prins Heinrich van Pruisen, d.d. 30 Juli 1914.
Dank voor je telegram. Zeer verheugd te hooren van Wilhelm's pogingen, om met Nicolaas voor het behoud van den vrede samen te werken. Ik koester den ernstigen wensch, dat zulk een ongeluk, als een Europeesche oorlog zijn zou, dat volstrekt niet meer zou zijn goed te maken, voorkomen moge worden. Mijne regeering doet wat in haar macht is, om Rusland en Frankrijk te overreden, verdere militaire maatregelen op te schorten, voor het geval dat Oostenrijk zich tevreden stelt met de bezetting van Belgrado en het aangrenzende Servische gebied, als onderpand voor eene bevredigende regeling van zijn eischen, terwijl de andere landen dan tegelijkertijd hun oorlogstoebereidselen staken. Ik vertrouw, dat Wilhelm zijn grooten invloed zal gebruiken om Oostenrijk te bewegen dit voorstel aan te nemen. Daardoor zou hij bewijzen, dat Duitschland en Engeland samenwerken om te voorkomen wat eene internationale catastrophe zou zijn. Wees zoo goed Wilhelm te verzekeren, dat ik alles zal doen wat in mijn macht ligt om den vrede in Europa te bewaren.
w. g. George.
Keizer Wilhelm aan Koning George.
Telegram van Z. M. den Keizer aan den Koning van Engeland, d.d. 31 Juli 1914.
Zeer bedankt voor je vriendelijke mededeeling. Je voorstellen komen overeen met mijn denkbeelden en met de mededeelingen, die ik hedennacht uit Weenen ontvangen en naar London doorgezonden heb. Ik heb juist van den kanselier bericht gekregen, dat hij zooeven mededeeling ontvangen heeft, dat Nicolaas heden de mobilisatie van zijn geheele leger en vloot heeft bevolen. Hij heeft niet eens den uitslag van de bemiddeling, waaraan ik werk, afgewacht en mij geheel zonder bericht gelaten. Ik ga naar Berlijn, teneinde zorg te dragen voor de veiligheid aan mijn oostelijke grens, waar reeds sterke Russische afdeelingen zijn opgesteld.
w. g. Wilhelm.
Keizer Wilhelm aan Koning George.
Telegram van Z. M. den Keizer aan den Koning van Engeland, d.d. 1 Augustus 1914.
Ik heb zooeven de mededeeling van je regeering gekregen, waarbij zij de neutraliteit van Frankrijk onder waarborg van Groot-Brittanië aanbiedt. Bij dit aanbod was de vraag gevoegd, of Duitschland onder deze omstandigheden ervan zou willen afzien, Frankrijk aan te vallen. Om technische redenen moet de mobilisatie naar twee fronten naar het oosten en naar het westen, waartoe ik hedenmiddag last gegeven heb, haar beloop hebben, zooals zij voorbereid is. Tegenbevel kan niet meer gegeven worden, omdat je telegram helaas te laat kwam. Als echter Frankrijk mij zijne neutraliteit aanbiedt, die door het leger en de vloot van Engeland gewaarborgd moeten worden, zal ik natuurlijk afzien van een aanval op Frankrijk, en mijn troepen elders gebruiken. Ik hoop dat Frankrijk niet zenuwachtig wordt. De troepen aan mijn grens krijgen juist telegraphisch en telefonisch bevel, het Fransche gebied niet te overschrijden.
w. g. Wilhelm.
Telegram van den Keizerlijken ambassadeur in Londen aan den Rijkskanselier, d.d. 1 Augustus 1914.
Zooeven heeft mij Sir Edward Grey aan de telefoon geroepen en mij gevraagd, of ik meende te kunnen verklaren, dat in geval Frankrijk neutraal bleef in een Duitsch-Russischen oorlog, wij de Franschen niet zouden aanvallen. Ik verklaarde hem, dat ik meende, de verantwoording daarvoor op mij te kunnen nemen.
w. g. Lichnowsky.
Rijkskanselier Von Bethmann Hollweg aan den Ambassadeur Prins Lichnowsky.
Telegram van den rijkskanselier aan den keizerlijken ambassadeur te Londen, d.d. 1 Augustus 1914.
Duitschland is bereid, in het Engelsche voorstel te treden, als Engeland met zijn strijdmacht voor de onvoorwaardelijke neutraliteit van Frankrijk in het Duitsch-Russisch conflict borg staat. De Duitsche mobilisatie heeft heden, op grond van Rusland's uitdagende houding plaats gevonden, vóór de Engelsche voorstellen hier aangekomen waren. Dientengevolge is ook aan onzen opmarsch aan de Fransche grens niets meer te veranderen. Wij staan er echter voor in, dat de Fransche grens tot Maandag 3 Augustus, des avonds om 7 uur, door onze troepen niet zal overschreden worden, als tegen dat tijdstip Engeland zijne toezegging gedaan heeft.
w. g. Bethmann Hollweg.
Koning George aan Keizer Wilhelm.
Telegram van den Koning van Engeland aan Z. M. den Keizer d.d. 1 Augustus 1914.
In antwoord op je telegram, dat ik zooeven ontvangen heb, meen ik, dat een misverstand moet bestaan betreffende eene opmerking, welke gevallen is tijdens een vriendschappelijk onderhoud tusschen prins Lichnowsky en Sir Edward Grey, toen zij de vraag behandelden, hoe men een werkelijken strijd tusschen het Duitsche en Fransche leger zou kunnen vermijden, zoolang nog de mogelijkheid bestaat, dat Oostenrijk en Rusland tot eene overeenkomst komen. Sir Edward Grey zal prins Lichnowsky morgenochtend opzoeken, om uit te maken, of er van zijn kant een misverstand bestaat.
w. g. George.
Prins Lichnowsky aan Rijkskanselier Von Bethmann Hollweg.
Telegram van den keizerlijken ambassadeur te Londen aan den rijkskanselier, d.d. 2 Augustus 1914.
Het door Sir Edward Grey opgeworpen denkbeeld, dat op den wensch berustte, om de mogelijkheid te scheppen van eene duurzame neutraliteit van Engeland, is zonder ruggespraak met Frankrijk, en zonder kennis van de mobilisatie geuit, en intusschen als volkomen hopeloos opgegeven.
w. g. Lichnowsky.
Woordelijke inhoud van de telegraphische bevelen aan den Duitschen gezant te Brussel van den 2en Augustus 1914.
De Keizerlijke regeering is in het bezit van betrouwbare berichten over den voorgenomen opmarsch van de Fransche strijdkrachten aan de Maas in de richting Givet–Namur. Zij laten geen twijfel bestaan omtrent de bedoeling van Frankrijk om door Belgisch gebied Duitschland aan te grijpen. De keizerlijke regeering kan zich niet aan de vrees onttrekken, dat België met den besten wil niet in staat zal zijn een Franschen aanslag met zooveel hoop op goeden uitslag af te weren, dat daarin voldoende zekerheid kan worden gevonden tegen de bedreiging van Duitschland. Het is een gebod van zelfbehoud voor Duitschland den vijandelijken aanval te voorkomen.
Het zou daarom der Duitsche regeering zeer veel leed doen, wanneer België er een daad van vijandschap tegen zichzelf in zou zien, wanneer de maatregelen van Duitschland's tegenstanders het dwingen uit tegenweer ook zijnerzijds het Belgische grondgebied te betreden. Teneinde alle misverstand uit te sluiten verklaart de Keizerlijke regeering het volgende:
1. Duitschland beoogt geenerlei vijandelijkheden tegen België. Wanneer België bereid is in den aanstaanden oorlog tegenover Duitschland eene welwillende neutraliteit in acht te nemen, dan verplicht zich de Duitsche regeering bij het sluiten van den vrede het bezit en de onafhankelijkheid van het Koninkrijk in zijn vollen omvang te waarborgen.
2. Duitschland verplicht zich onder bovengenoemd voorbehoud het gebied van het Koninkrijk weder te ontruimen zoodra de vrede gesloten is.
3. Bij eene vriendschappelijke houding van België is Duitschland bereid, in overeenstemming met de Koninklijk Belgische autoriteiten alle behoeften zijner troepen contant te betalen en iedere schade te vergoeden, die wellicht door de Duitsche troepen zou kunnen worden veroorzaakt.
Mocht België vijandig tegen de Duitsche troepen optreden, in het bijzonder door weerstand van de Maas-versterkingen, of door vernieling van spoorwegen, wegen, tunnels enz., last veroorzaken, dan zal Duitschland tot zijn leedwezen gedwongen zijn, het Koninkrijk als vijand te beschouwen. In dit geval zou Duitschland tegenover het Koninkrijk geenerlei verplichting op zich kunnen nemen, maar zou de verdere regeling van de verhouding der beide staten tot elkander aan de beslissing der wapenen moeten worden overgelaten.
De schending der Belgische neutraliteit door Engeland en België.
Door de verklaringen van Sir Edward Grey zelf is de bewering der Engelsche regeering, dat de schending der Belgische neutraliteit door Duitschland het ingrijpen van Engeland in den tegenwoordigen oorlog heeft veroorzaakt, reeds bewezen, onhoudbaar te zijn. Op het pathos van zedelijke verontwaardiging waarmede het Duitsche binnenrukken in België van Engelsche zijde is gebruikt, tot het stemming maken tegen Duitschland bij de neutralen, valt een nieuw en eigenaardig licht door zekere documenten die het Duitsche legerbestuur in de archieven van den Belgischen Generalen Staf te Brussel ontdekt heeft.
Uit den inhoud van het dossier, hetwelk het opschrift draagt „Intervention anglaise en Belgique” blijkt dat reeds in het jaar 1906 aan het zenden van een Engelsch expeditiecorps naar België, voor het geval van een Fransch-Duitschen oorlog, is gedacht geworden. Volgens een aangetroffen schrijven van den Belgischen Minister van Oorlog van 10 April 1906 heeft de chef van den Belgischen Generalen Staf met den toenmaligen Engelschen militairen attaché te Brussel, luitenant-kolonel Barnardiston op diens voorstel in herhaalde besprekingen een uitgebreid plan voor gemeenschappelijke operaties van een Engelsch expeditiecorps van 100.000 man met het Belgische leger tegen Duitschland uitgewerkt. Het plan vond de goedkeuring van den chef van den Engelschen Generalen Staf, generaal-majoor Grierson. Alle opgaven van sterkte en samenstelling van de Engelsche troependeelen, over de samenstelling van het expeditiecorps, de landingsplaatsen, eene nauwkeurige tijdberekening voor het transport vanaf de landingsplaatsen, enz., werden den Belgischen Generalen Staf geleverd. Op grond van deze berichten heeft de Belgische Generale Staf het transport van Engelsche troepen naar het Belgische operatiegebied en hunne onderdakbrenging en voeding aldaar, nauwkeurig voorbereid. Tot in alle details is de samenwerking zorgvuldig uitgewerkt. Zoo zouden het Engelsche leger een groot aantal tolken en Belgische gendarmes ter beschikking gesteld worden en de noodige kaarten worden geleverd. Zelfs aan de verpleging van de Engelsche gewonden was reeds gedacht geworden.
Duinkerken, Calais en Boulogne waren als landingsplaatsen voor de Engelsche troepen bestemd. Van hieruit zouden zij met Belgisch spoorwegmaterieel naar het operatiegebied worden gebracht. De voorgenomen landing in Fransche havens en het vervoer door Fransch grondgebied, bewijst, dat aan de Engelsch-Belgische besprekingen gelijksoortige met den Franschen Generalen Staf zijn voorafgegaan. De drie mogendheden hebben de plannen voor een samenwerken van de „verbonden legers” zooals zij in het stuk genoemd worden, nauwkeurig vastgesteld. Daarvoor getuigt ook, dat tusschen de geheime stukken een kaart van den Franschen opmarsen werd ontdekt.
Het genoemde schrijven bevat eenige opmerkingen van bijzonder belang. Zoo wordt er op een bepaalde plaats gezegd, dat de luitenant-kolonel Barnardiston gemerkt heeft, dat men op dat oogenblik op de ondersteuning van Holland niet zou kunnen rekenen. Hij heeft verder vertrouwelijk medegedeeld, dat de Engelsche regeering de bedoeling heeft, de basis van den toevoer der Engelsche intendance naar Antwerpen te verplaatsen, zoodra de Noordzee van alle Duitsche oorlogsschepen zou zijn gezuiverd. Verder bracht de Engelsche militaire attaché, de inrichting van een Belgischen spionnagedienst in de Rijnprovincie ter sprake.
Het aangetroffen militaire materiaal ontvangt eene waardevolle aanvulling door een rapport van Baron Greindl, die lange jaren Belgisch gezant te Berlijn was, aan den Belgischen Minister van Buitenlandsche Zaken, dat zich eveneens onder de geheime papieren bevond, waarin met groote scherpzinnigheid de aan het Engelsche aanbod ten grondslag liggende bijbedoelingen worden onthuld, en waarin de gezant wijst op het bedenkelijke van de situatie, waarin zich België door een eenzijdig partijkiezen ten gunste van de entente-mogendheden had begeven. In het zeer uitvoerige rapport dat van den 23en September 1911 dateert, en waarvan wij ons de volledige publicatie voorbehouden, zet Baron Greindl uiteen, dat het hem medegedeelde plan van den Belgischen Generalen Staf voor de verdediging van de Belgische neutraliteit in het geval van een Fransch-Duitschen oorlog zich alleen bezig houdt met de vraag, welke militaire maatregelen men moet nemen voor het geval dat Duitschland de Belgische neutraliteit schendt. Voor de hypothese van een Franschen aanval op Duitschland door België was echter evenveel te zeggen. De gezant zet dan verder het volgende uiteen:
Rapport van den Belgischen Gezant te Berlijn van den 23en September 1911.
Van Fransche zijde dreigt ons het gevaar niet alleen in het zuiden van Luxemburg. Het bedreigt ons langs onze geheele gemeenschappelijke grens. Voor deze veronderstelling zijn wij niet alleen op vermoedens aangewezen, wij hebben daarvoor positieve aanknoopingspunten.
De gedachte aan eene omvattende beweging vanuit het noorden, behoort ongetwijfeld tot de combinaties van den entente cordiale. Wanneer dit niet het geval was, dan zou het plan om Vlissingen te versterken niet zulk een geschreeuw in Parijs en Londen hebben doen opgaan. Men heeft daar de reden in het geheel niet geheim gehouden, waarom men wenschte dat de Schelde geheel onverdedigd bleef. Men beoogde daarmee een Engelsch garnizoen ongehinderd naar Antwerpen te kunnen overbrengen. Men had alzoo de bedoeling, zich bij ons een operatie-basis voor een offensief in de richting van den Neder-Rijn en Westphalen te verschaffen en ons dan mee te slepen, wat niet moeilijk zou geweest zijn, want na prijsgave van ons nationaal reduit, zouden wij door onze eigen schuld van iedere mogelijkheid hebben afstand gedaan, weerstand te bieden aan de eischen van onze twijfelachtige beschermers, nadat wij zoo onverstandig geweest waren ze daar toe te laten. De evenzoo perfide als naieve mededeelingen van den kolonel Barnardiston ten tijde van het afsluiten van de entente cordiale hebben ons duidelijk getoond waar het om ging. Toen het bleek dat wij ons door het z.g. dreigende gevaar van de sluiting van de Schelde niet lieten bang maken werd het plan wel niet opgegeven, maar zoo gewijzigd, dat het Engelsche hulpleger niet aan de kust, maar in de naastbijliggende Fransche haven zou worden geland. Hiervoor spreken ook de onthullingen van den kapitein Faber, die evenmin zijn gedementeerd als de berichten uit de couranten, waardoor zij zijn bevestigd of in enkele punten aangevuld. Deze in Calais of Duinkerken gelande armee zou niet langs onze grens naar Longwy marcheeren teneinde Duitschland te bereiken. Zij zou direct bij ons vanuit het noord-westen binnendringen, dat zou haar het voordeel verschaffen onmiddellijk in actie te kunnen treden en het Belgische leger in een streek te treffen, waar wij, indien wij een slag zouden willen wagen ons op geen vesting zouden kunnen steunen. Het zou het haar mogelijk maken, rijke provinciën met hulpmiddelen van allerlei soort te bezetten, in ieder geval echter onze mobiliseering te verhinderen, of die slechts toe te laten, nadat wij ons formeel zouden hebben verplicht de mobiliseering slechts tot voordeel van Engeland en zijne bondgenooten door te voeren. Het is dringend noodzakelijk vooruit een strijdplan voor het Belgische leger ook voor deze mogelijkheid op te maken. Dat gebiedt zoowel het belang van onze militaire defensie, alsook de leiding van onze buitenlandsche politiek voor het geval van een oorlog tusschen Duitschland en Frankrijk”.
Deze uiteenzettingen van eene zijde, die vrij is van vooroordeel, stellen op overtuigende wijze het feit vast, dat hetzelfde Engeland, dat zich nu gedraagt als beschermer van de Belgische neutraliteit, België verleid heeft tot een eenzijdig partijkiezen ten gunste der entente-mogendheden en dat het op een bepaalden tijd zelfs aan eene schending van de Hollandsche neutraliteit gedacht heeft. Verder blijkt daaruit, dat de Belgische regeering, toen zij aan de Engelsche influisteringen gehoor schonk, zich heeft schuldig gemaakt aan eene ernstige schending van de plichten, die op haar als neutrale mogendheid rustten. De nakoming van deze plichten zou hebben gevorderd, dat de Belgische regeering in hare verdedigingsplannen ook met de schending der Belgische neutraliteit door Frankrijk zou hebben rekening gehouden en dat zij voor dat geval gelijksoortige overeenkomsten met Duitschland zou hebben gesloten, zooals zij dat nu gedaan heeft met Frankrijk en Engeland. De ontdekte stukken vormen een documentair bewijs voor het ter toon aangevende plaatse in Duitschland reeds lang voor het uitbreken van den oorlog bekende feit, dat België het met de entente-mogendheden oogluikend was eens geworden. Zij dient als eene rechtvaardiging voor ons militair optreden en als eene bevestiging van de informaties, die de Duitsche legeraanvoering ontvangen had over de Fransche bedoelingen. Zij mogen er het Belgische volk de oogen voor openen, aan wie het de catastrophe te danken heeft, die thans over het ongelukkige land gekomen is.
Telegram van den Minister van Buitenlandsche Zaken aan den Keizerlijken Gezant te Tokio van 12 Augustus 1914.
Oost-Aziatisch eskader bevel gegeven vijandelijke daden tegen Engeland na te laten voor het geval Japan neutraal blijft. Verzoek Japansche regeering mededeeling doen.
Hierop is van de zijde van Japan nimmer geantwoord.
Ultimatum overgereikt door den Keizerlijk Japanschen Chargé d'affaires Baron Funakoshi den 17en Augustus 1914.
„De Keizerlijk Japansche regeering beschouwt het in de tegenwoordige omstandigheden als uiterst gewichtig en noodzakelijk maatregelen te nemen om alle oorzaken voor eene storing van den vrede uit den weg te ruimen en voor het algemeen belang te werken, dat het bondsverdrag tusschen Japan en Groot-Brittanië op het oog heeft, teneinde een vasten en voortdurenden vrede in Oost-Azië te verzekeren, welker vestiging het doel was van het bovengenoemde verdrag. Ze houdt het daarom oprecht voor hare plicht de Keizerlijk Duitsche regeering den raad te geven de beide navolgende voorstellen uit te voeren.
Eerstens. Onmiddellijk uit de Japansche en Chineesche wateren de Duitsche oorlogsschepen en bewapende vaartuigen van alle soort terug te roepen en die welke niet kunnen worden teruggeroepen, onmiddellijk te ontwapenen.
Tweedens. Tot ultimo 15 September 1914, het geheele pachtgebied Kiautschou zonder voorwaarden en zonder schadeloosstelling aan de Keizerlijke Japansche autoriteiten over te geven met het doel het naderhand aan China terug te geven.
De Keizerlijk Japansche regeering kondigt tegelijkertijd aan, dat zij, wanneer zij niet op ultimo 23 Augustus 1914 des namiddags van de Keizerlijk Duitsche regeering een antwoord zal hebben ontvangen, hetwelk de aanneming zonder voorwaarden inhoudt, van de door de Keizerlijk Japansche regeering gegeven raadgevingen, zij zich genoodzaakt zal zien te handelen, zooals zij het volgens den stand der zaken noodzakelijk mocht oordeelen.”
Antwoord van de Keizerlijke regeering aan den Keizerlijk Japanschen Chargé d'Affaires den 23en Augustus 1914 mondeling gegeven.
„Op de Japansche eischen heeft de Duitsche regeering geenerlei antwoord te geven. Zij ziet zich daarom genoodzaakt den Keizerlijken gezant te Tokio terug te roepen en den Japanschen chargé d'affaires te Berlijn zijn passen te geven”.
De volgende correcties zijn aangebracht in de tekst:
Plaats | Bron | Correctie |
---|---|---|
Blz. 8 | Ssuchomlinow | Suchomlinow |
Blz. 8 | Kasan | Kazan |
Blz. 12 | Sasanow | Sasanow |
Blz. 14 | [Niet in Bron.] | . |
Blz. 19 | progaganda | propaganda |
Blz. 20 | onmiddelijk | onmiddellijk |
Blz. 21 | Tankkosic | Tankosic |
Blz. 22 | Tankkosic | Tankosic |
Blz. 22 | Tankkosic | Tankosic |
Blz. 22 | Giganovic | Ciganovic |
Blz. 28 | subjective | subjectieve |
Blz. 30 | gerechterlijk | gerechtelijk |
Blz. 31 | 18 | 28 |
Blz. 33 | [Niet in Bron.] | . |
Blz. 35 | Jancovic | Jankovic |
Blz. 37 | Obrana | Odbrana |
Blz. 37 | bui- | [Verwijderd.] |
Blz. 37 | Soholvereenigingen | Sokolvereenigingen |
Blz. 37 | Primicevic | Pribicevic |
Blz. 37 | toegebracht | toe gebracht |
Blz. 38 | Primicevic | Pribicevic |
Blz. 42 | Exellentie | Excellentie |
Blz. 48 | verklaart | verklaard |
Blz. 48 | eventeele | eventueele |
Blz. 57 | , | . |
Blz. 57 | a | à |
Blz. 57 | á | à |
Blz. 57 | á | à |
Blz. 57 | Petersbourg | Pétersbourg |
Blz. 58 | , | . |
Blz. 59 | bestraffiing | bestraffing |
Blz. 60 | verstaam | verstaan |
Blz. 63 | Nicolaas | Nicolaas |
Blz. 64 | Groot-Brittanie | Groot-Brittanië |
Blz. 66 | Edward Grey | Edward Grey |
Blz. 74 | affaires | d'affaires |