*** START OF THE PROJECT GUTENBERG EBOOK 76159 *** MIJN LAND III. ZUID-HOLLAND DOOR G. J. NIJLAND UITGAVE JB. BUSSINK—DEVENTER INLEIDING. Wederom is een jaar voorbij. Deel II van ons werk over Nederland is nu al weer een heelen tijd onder de menschen. Gelderland is—evenals Overijssel—goed ontvangen. Er zijn oplettende en vriendelijke lezers geweest, die opmerkingen hebben gemaakt. Met sommige daarvan hebben wij thans rekening gehouden. En wij hopen, dat dit derde deeltje van de reeks daardoor aan waarde zal hebben gewonnen. Thans gaat dus deel III in zee: Zuid-Holland. Wij verwachten, dat de plaatjes en de teekeningen, die wederom van den kunstschilder J. Godefroy zijn, een goed onthaal zullen vinden, evenals de tekst, die door den journalist G. J. Nijland, Amsterdam, is verzorgd. De uitvoering van dit werkje werd weer opgedragen aan de Fa. Mortelmans in Den Haag. JB. BUSSINK. IETS OVER DEN BODEM VAN DE PROVINCIE. Zuid-Holland behoort tot die provincies, waaraan Nederland den bijnaam: „de lage landen aan de zee” te danken heeft. Het overgroote deel der provincie ligt beneden den zeespiegel—soms meters diep—en slechts de duinenreeks en een deel der Zuidhollandsche eilanden steekt daarboven uit. Dit overgroote deel is derhalve polderland, dat wil zeggen land, dat in den loop der laatste eeuwen door middel van indijking en uitmaling bewoonbaar en bebouwbaar is gemaakt. Het vasteland van Zuid-Holland—om dat nu zoo maar eens te noemen—bestaat geheel uit polders, die naar het westen tegen het water van de Noordzee beschermd worden door een duinenrij en aan de zijde der groote rivieren door geweldig zware dijken. De duinenrij is hier en daar maar erg dunnetjes, zoodat men bijv. in het Zuiden het Westland door de zg. Westlandsche hoofden en bovendien nog door een slaperdijk heeft moeten beschermen. Wie wel eens uit een vliegtuig op Zuid-Holland heeft neergezien, weet hoe eigenaardig het effect is van al die polders met hun dijken en daaromheen hun ringvaarten. Dat zijn er talloos vele, want heel het vasteland van de provincie bestaat uit feitelijk niets anders. Met daartusschen hier en daar de spiegelende vlakten der Zuidhollandsche meren, die mee de schoonheid uitmaken van dit vlakke, maar toch zoo belangwekkende landschap. Wat den aard van den bodem aangaat het volgende: De duinenrij in het westen bestaat geheel uit zand, met daarachter een mengsel van zand en veen, de z.g.n. geestgronden. De rest van Zuid-Holland bestaat uit laagveen of klei (rivier- of zeeklei). Sommige polders hebben naast laagveen heele stukken oude of blauwe zeeklei, uiteraard een zeer vruchtbare, hoewel zwaar te bewerken bodembedekking. Over het algemeen zijn de polders in Zuid-Holland klein van omvang—veel kleiner dan in Noord-Holland, dat talrijke groote droogmakerijen telt—en het gevolg daarvan is wel geweest, dat de vele plaatsen in deze provincie meestal op en langs de dijken ontstaan zijn. Een groot vraagstuk is bij al deze polders natuurlijk steeds: het water. Teneinde het overtollige water uit die polders kwijt te raken, werd daarom het land in boezemgebieden verdeeld. Het uitgebreidste daarvan is Rijnland, dat feitelijk het geheele noordelijke deel der provincie—op een klein stukje Amstellandboezem na—omvat. Verder Woerdens boezem, de boezems van den Prins Alexander- en Zuidplaspolder, de Rotte- en de Schieboezem. De Zuid-Hollandsche eilanden zijn alle deltavormingen; aanslibbingen der groote rivieren, die later ingedijkt en, waar noodig, drooggemalen werden en die in hoofdzaak uit vruchtbare rivierklei bestaan. Ook hier is bemaling natuurlijk noodzakelijk, omdat bijna alles er onder het normale waterpeil ligt. Heel oud is Voorne-Putten, heel oud is ook het eiland van Dordrecht, eertijds een deel van „De Groote Waard”. Dit was een uitgestrekt laagveengebied met steden als Dordrecht, Zevenbergen en Geertruidenberg en verder met tal van kleinere stedekes en dorpen, kasteelen enz. Totdat in het jaar 1421 de groote doorbraak van Strijen plaats had, die een honderdduizend menschen het leven kostte en die wel 70 plaatsen en gehuchten van den aardbodem deed verdwijnen. Toen ontstond de Biesbosch. En Dordrecht, dat gespaard bleef, kwam op een eiland te liggen. Jonger zijn Beijerland of Hoeksche Waard en het tweelingeiland Goeree-Overflakkee, waarvan de indijking eerst uit de zestiende en zeventiende eeuw dagteekent. Nog jonger is bijv. Rozenburg, waar in de vorige eeuw nog ingedijkt werd. En het eiland Tiengemeten is als polderland het allerjongste (1860). DE WATEREN VAN ZUID-HOLLAND. De provincie heeft velerlei soort wateren. Daar zijn in de eerste plaats de open wateren en de groote rivieren: de Nieuwe Maas, de Noord, Beneden-Merwede, de Oude Maas, Dordtsche Kil, Nieuwe Merwede, het Hollandsch Diep, Volkerak, Krammer, Grevelingen. Verschillende van deze wateren, voor zoover zij niet tot de groote rivieren behooren, zijn z.g. getijde-wateren, d.w.z. dat ebbe en vloed hun invloed sterk daarop doen gelden. En de laatste drie, die ik hierboven gaf, hebben eigenlijk reeds het karakter van zeegaten. Eigenlijke rivieren zijn feitelijk alleen de Lek, de Boven-Merwede en een stuk van den Hollandschen IJssel (van Gouda tot de Maas). Dan zijn er natuurlijk in deze provincie een onnoemelijk aantal kanalen: deels voor de afwatering, deels voor de scheepvaart van beteekenis. Voor een deel zijn deze kanalen gegraven, voor een deel echter ook ontstonden zij uit aanwezige kleine riviertjes, die hun rivierkarakter evenwel geheel verloren hebben. Een typisch voorbeeld van dat laatste biedt de waterweg van Amsterdam naar Rotterdam, waar die geleid wordt langs Gouwe, Aar en Drecht! Onder de kanalen, die voor de scheepvaart van beteekenis zijn, moeten ook genoemd worden in het westen de Schie, de Vliet, de Leidsche trekvaart, verder de Loosduinsche trekvaart en die van Delft naar Vlaardingen. De Oude Rijn, dat statige oude water, dat zich kronkelt dwars door de provincie van Leiden naar Utrecht, dat kleur geeft aan het landschap en dat dit doet leven, is een typisch voorbeeld van een gekanaliseerde rivier. De oevers spreken er nog van dien ouden trots, toen deze Oude Rijn nog werkelijk rivier was. In tijden, reeds lang vergeten.... En in het oosten van de provincie is het Zederikkanaal de belangrijke verbinding van Vianen met Gorcum. DE OUDSTE GESCHIEDENIS. Voor zoover het bekend is, woonden in het begin van onze jaartelling, dus ongeveer twee duizend jaar geleden, in Zuid-Holland—dat toen nog een woest moeras- en boschgebied was—Kaninefaten en Friezen. Toen de Romeinen kwamen, werd er wat orde gebracht in den chaos: er werden wegen aangelegd en dijken, die beschermd werden door sterkten. Zoo werd Leiden (Lugdunum) verbonden met Utrecht (Trajectum) en met Voorburg (Forum Hadriani). Ten tijde van de groote volksverhuizing ging wel veel verloren van wat de Romeinen aan beschaving in deze landen hadden gebracht, maar veel bleef gelukkig ook bestaan. En heel lang heeft de beschavende invloed der Romeinen doorgewerkt. De Franken overstroomden nu Zuid-Holland: de Friezen bleven, zij het dan alleen in het kustgebied. In de Middeleeuwen en later nog in de zestiende en de zeventiende eeuw is de geschiedenis van de provincie saamgeweven met die van Noord-Holland, welke twee provincies trouwens toen—en zelfs nog tot 1840—een geheel vormden: de machtigste van de Zeven! DE SCHOONHEID VAN HET VLAKKE LAND. Denk niet, dat Zuid-Holland met haar groote uitgestrektheid vlak land, zonder heuvelen dan alleen in het westen, waar de duinenrij opstulpt tegen den grauw-groenen achtergrond van hei-ige zeelucht, denk niet dat dit vlakke land niet zijn bekoorlijkheden heeft. Wie er gewandeld heeft en gefietst, maar vooral wie er gevaren heeft, die weet, dat ook dat schijnbaar eentonige vlakke land prachtig mooi kan zijn. Ik wil er U doorheen voeren, stilstaande bij veel mooie, soms heel oude dingen en nu en dan eens omziende, om toch vooral een sterken indruk te krijgen en te bevestigen, dat dit land van polders en dijken en vaarten overal heel verschillend, maar bijna overal van een pittoreske schoonheid is. Denk vooral niet, dat ik overdrijf. Ga dan maar eens staan—zooals ik dat gedaan heb—op een kerktoren midden in dat lage land en overzie het geheel. Bewonder dan—want dat zult ge moeten—de oneindige vergezichten: hier langs een vaartje, dat in de wijde verte door een popperig-lijkend dorp met roodgedaakte huizekes wordt afgesloten; daar langs een dijk, die zich aller-onwaarschijnlijkst kronkelt rond zoo’n polder, waaraan Zuid-Holland ook rijk is. Het is geen eentonig gezicht: want er is wisseling in kleur en in vorm. En de frissche boerenhuizingen, waarvan er hier zoovele honderden zijn, steken kantig af tegen het geel van den akker of gaan gedeeltelijk schuil in een krans van—meestal hooge—boomen, wier wuivende kruinen wiegen boven hun dak. Heel ver in de wazige verte, grijs-grauw als in een sluier van mist, ontdekt ge dan de vage omtrekken van een stad.... onwezenlijke contouren tegen den horizon. Voeg daarbij, dat gedurende den meesten tijd van het jaar de hemel hier bedekt is met een uitgelezen verzameling wolken van allerlei kleur en formatie—de „Hollandsche” lucht bij uitnemendheid—en gij kunt U levendig voorstellen, dat gij van mij niet verwachten moet het Zuid-Hollandsche landschap als niet-mooi of als eentonig te qualificeeren. Ik zal dan bij de beschrijving van het moois en merkwaardigs, dat deze provincie biedt, allereerst de aandacht vragen voor het vasteland, om dan later over de eilanden te wandelen of te rijden, al naar gelang de schoonheid van het landschap zulks vordert. Waar kunnen wij onzen rondgang door Zuid-Holland eigenlijk beter aanvangen dan daar waar als het ware het hart van de provincie klopt: ’S-GRAVENHAGE, DE HOOFDSTAD. De Residentie is de derde stad—wat grootte betreft—van Nederland. Is met koopsteden als Amsterdam en Rotterdam echter in het geheel niet te vergelijken. Heeft een volkomen eigen—deftig—cachet. De regeering van het land is er gevestigd: de ministeries met den aankleve van die; de Staten-Generaal vergadert er: het is een stad der diplomatie, waar alle buitenlandsche gezanten hun zetel hebben, waar de groote conferenties gehouden worden, als Nederland wordt aangewezen om als gastheer op te treden in geval van internationale geschillen-oplossingen als anderszins. De kern van Den Haag—zooals de stad meestal genoemd wordt—wordt gevormd door het Binnenhof met de Ridderzaal (plaatje 61), die beide nog overblijfselen zijn van het oude grafelijke slot, waar ook later de stadhouders nog verblijf hebben gehouden. Die Ridderzaal is wel een der oudste monumenten van Den Haag, dagteekent reeds uit de dertiende eeuw. De zuilengangen geven ook een sterken indruk van hoogen ouderdom en de toegangspoorten tot het Binnenhof zijn nog vrijwel in denzelfden staat, waarin zij vroeger waren. Die oude gebouwen en poorten en gangen doen dien heelen belangwekkenden ouden tijd je voor den geest komen. Je gaat er droomen van toen, je ziet er als het ware de pralende edelen en edelvrouwen op hun scharlaken-gedekte rossen uit komen rijden.....! Hier in de binnenstad is ook het Mauritshuis, vroeger het verblijf van Johan Maurits van Nassau, thans museum; verder de Gevangenpoort, waar eens de gebroeders de Witt werden opgesloten, aleer zij het slachtoffer werden van hun wraakzuchtige vijanden. Daar ligt de Hofvijver nog, als een vergeten water, waar zwanen in ronddrijven, maar dat vroeger de gravenburcht tegen overval beschermde. In dat oude deel der stad staat het paleis van de Koningin—op het Noordeinde—aan het Voorhout dat van de Koningin-Moeder, terwijl Prinses Juliana daar vlak bij haar woning heeft. Bijna in de stad nog ligt het fraaie Haagsche Bosch met zijn mooie vijvers: het „Huis ten Bosch” (pl. 69) is daar eertijds voor Amalia van Solms gebouwd. Naar den Scheveningschen kant toe, daar waar de beroemde Oude Scheveningsche weg begint, staat het meesterwerk van den Franschen bouwmeester Cordonnier: het „Vredespaleis” (pl. 39) de zetel van het Permanente Hof van Internationale Justitie. Links van dien Ouden Scheveningschen weg ligt het landgoed Zorgvliet (pl. 67), vroeger de woonplaats van Jacob Cats. Het is thans bestemd om villapark te worden, is dat reeds voor een deel. Den Haag is niet meer te scheiden van Scheveningen, dat is er geheel mee samengegroeid. En alleen nog een klein deel: Oud-Scheveningen, met z’n sloppen en stegen (pl. 20) en zijn, een bijzonder dialect sprekende en nog een eigen kleeding dragende bevolking (pl. 50), staat feitelijk geheel apart. Scheveningen, dat thans onze meest luxueuze en verreweg drukste badplaats is, ontstond als zoodanig in het begin van de negentiende eeuw. Immers in 1818 werd er een badhuisje opgericht, in 1828 kwam er reeds een groot badhuis, dat in 1883 plaats maakte voor het tegenwoordige Kurhaus, vóór hetwelk in 1901 het „Wandelhoofd Wilhelmina” kortweg Pier genaamd ontstond. (Pl. 71). De onmiddellijke nabijheid van Den Haag, waarvan het praktisch een deel uitmaakt, is zonder eenigen twijfel mee de oorzaak geweest van den grooten bloei van deze badplaats, waar de diplomaten elkander kunnen ontmoeten en waar allerlei regeeringspersonen komen uitrusten van de vermoeienissen van hun werk. NAAR DE BLOEMBOLLENSTREEK. Wij zwerven nu noordwaarts door het duingebied. Nu eens langs het strand, dat hier wel niet zoo breed is, maar waarvan de wilde schoonheid een prettige tegenstelling biedt tegenover het mondaine strand van Scheveningen, dan weer langs de talrijke binnenpaden door de duinen. Er zijn er van deze nog veel meer, maar jammer genoeg hebben vele eigenaren van duingrond zich verplicht gezien hun bezittingen af te sluiten, ten einde verdere vernieling te voorkomen. Daardoor kan men van de heerlijkheid van dit werkelijk mooie landsdeel maar gedeeltelijk genieten. Van Den Haag uit hebben wij eerst nog even een kijkje genomen—de weg er heen loopt door het Haagsche Bosch—in Wassenaar. De weg is omzoomd met een groot aantal prachtige buitenplaatsen. Het voormalig kasteel (pl. 63) is thans Hotel: het fraaie park heeft nog niets van zijn oorspronkelijke aantrekkelijkheid verloren. Rechts staan de Eikenhorst en Raaphorst, beide bezittingen van de Koningin, links is in het landgoed de Pauw het raadhuis van de gemeente gevestigd. Daarna richten wij ons naar de duinen. Van Den Haag af naar het noorden toe liggen in den duinrand een aantal plaatsjes, die—zoo bescheiden en stil als ze daar thans mogen liggen—in den ouden tijd soms een zeer bijzondere en belangrijke rol hebben gespeeld. Reken maar eens met een dorpje als Rijnsburg, tusschen Leiden en Katwijk, thans een knus landbouw-dorpje: eertijds het middelpunt van de belangstelling van den adel, omdat daar—dat was in de vroegste middeleeuwen—een abdij stond voor adellijke dames: in 1133 gesticht door Petronella van Saksen. Van dit pittoreske plaatsje hoort men thans weinig meer: de badgasten gaan naar zee en Rijnsburg ligt te veel naar binnen: toch is het een bezoekje graag waard (pl. 22). Langs een zeer modernen verkeersweg kunnen wij Katwijk aan Zee bereiken: een eenvoudig visschersdorp, dat in de laatste jaren erg in trek is gekomen als badplaats: mogelijk wel omdat onze Koningin er zooveel belang in stelt en Prinses Juliana er woont. De goeie ouwe Rijn mondt hier uit in zee, d.w.z. als Katwijksch kanaal met sluizen, voorzien van talrijke zware deuren. Hier wordt Rijnlands boezemwater in de zee geloosd: de werken, die dat mogelijk maken, danken wij aan koning Lodewijk Napoleon, die deze van 1804–1807 liet aanleggen. Noordwaarts gaan wij nu naar het schoone Noordwijkerhout dat hier tusschen de duinen als gesmeten ligt en naar Noordwijk aan Zee, dat tot de meest moderne en meest bezochte badplaatsen van Nederland behoort. Met de gemeente Voorhout tezamen is dit een der schoonste gedeelten van het Zuidhollandsch duinengebied. Noordwijk aan Zee is als het ware op en tusschen de duinen gebouwd. Vandaar de grillige loop der straten, die nu eens omhoog voeren om dan weer plotseling in een duinpan te verdwijnen. De vele buitenverblijven, groote en kleine villa’s van allerlei vorm en kleur geven aan dit dorp dien markanten indruk, waardoor Noordwijk zich van alle andere badplaatsen onderscheidt. Wij gaan nu meer landwaarts in, komen dan op den grooten weg van Haarlem naar Leiden, en gaan via Hillegom, Lisse, Sassenheim en Oegstgeest naar de oude Universiteitsstad Leiden. Wij zijn nu plots midden in het gebied van de bollenkweekers, hier bloeien in het voorjaar tulpen en hyacinthen en narcissen (pl. 60 en 96). Hier is de heele omgeving in dien echten bloembollentijd één kleurrijk schilderij, waarin de duinen als zacht glooiende achtergrond optreden en waarin dan de vele dorpjes en gehuchten met hun keurige huizen en scherp-gelijnde spits-torenige kerkjes, het zoo recht goed doen. Doorsneden is dit land in allerlei richting van slooten en andere kleine watertjes, noodig voor de bevloeiing die een voornaam deel is van de zorg voor de veel-werk-vragende bollen, die Nederland tot in de uithoeken van de wereld, maar vooral in Amerika, een grooten naam hebben bezorgd. Hillegom is een van die welvarende dorpen, omringd van bloemvelden, prachtige warmoezerijen, talrijke buitenplaatsen: een toonbeeld van welvaart in deze schoone omgeving. Lisse is almede hetzelfde: ook daar een nijvere bevolking, die geheel op landbouw, maar vooral op bollenteelt aangewezen is: een aardig dorp van vele buitenplaatsen omzoomd. Van Haarlem komend voert rechtsaf een weg van Lisse naar het schoone buitengoed Keukenhof (pl. 82). Een wandeling daarheen, ongeveer tien minuten, loont zeker de moeite. Iets verderop komen wij dan aan Sassenheim: een heel oude plaats reeds, die in vroeger jaren Saxenheim geheeten moet hebben. Wij naderen thans Leiden, gaan daarheen over Oegstgeest waarvan het oostelijk gedeelte reeds met de stad Leiden is samengegroeid. Hoe heerlijk „doet” het oude met klimop begroeide kerkje van Oegstgeest het in deze toch al zoo schoone omgeving. Langs Rijngeest, Voorgeest en Endegeest gaat de weg naar den Deyl en naar Den Haag. LEIDEN. Alleen over deze oude stad zou een apart boekje te schrijven zijn en dan nog wel een met honderd plaatjes. Want Leiden is een der meest belangwekkende steden in deze provincie en tevens een met een merkwaardige geschiedenis, al was het alleen maar die van het beleg door de Spanjaarden in 1574 en het ontzet, waaraan nog veel in deze stad herinnert. Na 1574, toen Leiden haar Universiteit kreeg, heeft de stad een langdurige bloeiperiode doorgemaakt: het was een der rijkste en meest invloedrijke steden van het gemeenebest. Natuurlijk bevat een stad als deze een schat van schoone gebouwen: een der allerschoonste, het Stadhuis in de Breestraat (pl. 24) is nog niet lang geleden, in den barren winter van het vorig jaar, geheel door brand vernield. Daarbij zijn natuurlijk schatten verloren gegaan, schatten van geschiedkundige waarde vooral. Die kunnen niet worden vervangen, maar wat men wel kan doen, het stadhuis herbouwen in zijn vroegeren schoonen vorm, dat zal men misschien wel doen ook. De Hooglandsche Kerk en de St. Pieterskerk (pl. 3) herinneren aan de middeleeuwen. Aan de samenvloeiing van twee Rijnarmen staat de Burcht, eveneens een bouwwerk uit de vroege middeleeuwen (pl. 81). Vermoedelijk is deze Burcht op een oude Romeinsche versterking gebouwd. De Marekerk (pl. 12) is koepelvormig en dateert uit het begin van de zeventiende eeuw. De Universiteit—die een wereldvermaardheid bezit—is gevestigd in het voormalige Klooster der Witte Nonnen aan het Rapenburg, terwijl de Bibliotheek in de Kapel van het Bagijnhof een onderkomen gevonden heeft. Bezienswaardig is voorts nog de Waag, die eigenlijk het Waag- en Boterhuis heet (pl. 59), een gebouw, dat eveneens uit de zeventiende eeuw stamt en dat versierd is met beeldhouwwerk van Rombout Verhulst; verder het Gemeene-Landshuis, de Meermansbrug, de Zijlpoort, de Korenbrug, het Jean-Pesijnhofje en de Morschpoort (pl. 8). Ook zal een goede Leidenaar niet nalaten U het huis te wijzen, waar onze grootste schilder Rembrandt op 15 Juli 1606 het levenslicht aanschouwde. HET WATERGEBIED VAN HET NOORD-OOSTELIJK DEEL VAN ZUID-HOLLAND. Ziezoo, nu wij ons hebben verzadigd aan al het wetenswaardigs, wat steden en dorpen langs en in den duinrand ons vermogen te bieden, willen wij—bij wijze van ontspanning—eens een kijkje gaan nemen in het echt Zuidhollandsch merengebied, dat zich uitstrekt ten noorden van den Ouden Rijn tot in Noord-Holland en beoosten daarvan zich voortzet tot in Utrecht. Wanneer men Leiden aan den oostkant verlaat, door de Zijl, dan voert de weg regelrecht naar een der schoonste merengebieden, die ons land kent: de Kagerplassen, een zeer geliefd water voor zeilers, waar ook elk jaar een week lang zeer druk bezochte zeilwedstrijden worden gehouden (de Kaagweek) en waar men dan allerlei schepen van velerlei afmeting en tuigage te zien krijgt (pl. 72). In dit uitgestrekte watergebied rond te varen, er te liggen tusschen het hoogopgaande riet, er te zwemmen, te visschen, te zeilen, te roeien.... in één woord er te leven is een genot, dat geen vergelijking kent. Deze plassen met hun talrijke eilandjes, hun schuilhoeken, onderling verbonden door nauwe geulen, in het wuivende riet als uitgesneden, die plassen zijn van een bekoring, die eigenlijk geen enkel ander landsdeel ons geven kan. Hoe is de kleur van dit mooie waterland? Ik weet het niet. Ik heb wel eens geprobeerd vergelijkingen te maken, maar de wisseling was te groot en het ging te snel. Dat water is soms leikleurig, soms helderblauw, dan weer mosgroen of dof-grijs al naar gelang het waait of al naar de wolken spelen boven het spiegelend watervlak. En zooals het water is, zoo is de heele omgeving. Wisselend van kleur met de wisseling van het weder. In hellen zonneschijn met helderen blauwen hemel is deze Kagerplassen-zee een paradijs van fijne schoonheid: dan trekken de rietkragen felle lijnen groen langs den horizon, waarboven, vaag een beetje, oplijnen de contouren van verafgelegen huizingen of hier en daar als felle spietsen dunne kerktorentjes hoog-opflitsen in het hemelblauw. Dan is het water lei-grijs, kabbelend in de forsche rietstengels het eeuwige lied.... Maar als dan de hemel overstapeld is met donzig-dichte wolken van velerlei kleur—van melkwit tot donker-grauw—en als dan de wind fel waait en de rietkoppen altegaar en gelijktijdig buigen in den wilden cadanz, dan is het beeld van deze plassen weer geheel anders. Dan vervloeien de omtrekken van wat er omhenen staat tot een donkere breede lijn, dan zien de kerktorentjes niet meer ijl en teer, dan wordt alles knoestig en forsch. Dan is het alsof zelfs het eeuwig lied van het dan loodkleurige water verandert. Een dof geborrel, een heftig gebrom en bonzend klotsen in den sterken rietwal.... En daartusschen liggen vele, vele momenten van overgang. Maar het liefst is mij het sterke, het machtige. Als die echt Hollandsche wolkenhemel hangt boven het water, dan te varen op de Kaag, op Zweiland, Norremeer en Dieperpoel, dan te scharrelen tusschen al die eilanden van riet is een genot, dat alleen deze Kagerplassen kunnen geven. De Leede voert naar Warmond, naar dat schoone dorp, waarvan de bosschen de noordwestelijke afscheiding van de Kagerplassen vormen. Een dorp met vele oude huizingen, die alle aan het water liggen en waarvan er enkele nog aan den waterkant zoon echt oud koepeltje hebben, waarin de menschen vroeger plachten thee te drinken. Maar wij houden ons daar niet op. Varen weer terug over de Dieper Poel naar het dorpje de Kaag, dat daar op den oostelijken oever verscholen ligt en komen daar weer in de ringvaart van de Haarlemmermeer en zoo naar Oude Wetering. Links waart het oog over Noord-Holland. In de diepte ligt de geweldige polder. Een zeilschip komt ons tegen, de bruine zeilen bollen in den wind. De Wetering is breed: de oevers tellen vele werven. Aan den wal plassen de huisvrouwen in hun alles-overheerschende zucht naar zindelijkheid.... Dan zijn wij op de Braassemermeer. Alweer een van die Zuidhollandsche meren, niet zoo rijk misschien aan schuilhoeken als de Kaag. Ook geen of althans weinig van die haast onvindbare geulen, zooals daar over de geheele oppervlakte aanwezig zijn. Maar toch ook niet minder mooi. Alleen anders. Staande bij Beck’s hotelletje op den Westwal, waar een wedstrijdtoren voor het zeilen is, kan men van dien toren af een prachtig gezicht hebben op het heele meer, welks lage walle-randen bijna geheel met riet bedekt zijn (pl. 99). Aan dezen kant spitst de toren van Roelof Arendsveen omhoog boven de lage woningen. Recht voor ons ligt Rijnsaterswoude (pl. 27). Die Braassemermeer is weer van een geheel verschillende schoonheid. Een schoonheid, die meer voorkomt uit de omgeving dan wel—gelijk op de Kagerplassen—uit het water zelf. Want de Braassemer is meer open, ronder zou ik haast willen zeggen. En de omgeving teekent zich hier gemakkelijk en duidelijk af. Naar het Noorden toe, weer langs de Ringvaart, ligt in het uiterste noordpuntje van de provincie, het dorp Leimuiden (pl. 28). Een typisch dorp met een breed kanaal er doorheenloopend, waarover talrijke bruggetjes de verbinding met den overkant bewerkstelligen. „My home is my castle” zeggen de menschen in dit waterland terecht. En zij maken er een echt kasteel van: draaien ’s nachts hun „slotbrug” of plank over het water weg! Verder naar het Oosten toe, van Rijnsaterswoude gaande naar Nieuwveen, komen wij in het echte polderwaterland. Door ter Aar en langs Zevenhoven. Daar zijn de Nieuwkoopsche plassen, die een waar eldorado zijn voor visschers en voor jagers. In het dorpje Noorden (pl. 79) staan nog wel enkele jachthuizen en de echte liefhebbers komen er jaarlijks een paar malen die tijdelijke woningen betrekken, om er zich eenige dagen aan hun sportvermaak te wijden. HET GEBIED VAN DEN OUDEN RIJN. Ik noodig U nu uit om met mij den sprong naar Leiden terug te maken van daaruit den ouden Rijn op te varen, volgend dien ouden stroom in al zijn kronkels tot Woerden. De Oude Rijn is een gekanaliseerde rivier, een, waar dus geen stroom meer in is dan alleen als er soms eens gespuit wordt, maar die toch in zijn geheel zijn rivierkarakter tot nu toe heeft behouden. Dat geeft aan dit water een groote bekoring. De vele kronkels, de plotselinge verwijdingen, zijn dikwijls van een verrassende schoonheid; de dorpjes en de gehuchten langs de oevers hebben zooveel karakteristieks en de buitenplaatsen daartusschenin zijn zoo kennelijk-antiek van bouw en aanleg, dat het een lieve lust is, om langs dezen Ouden Rijn te varen dwars door Zuid-Holland heen. Talrijk zijn de steenbakkerijen aan zijn oevers, talloos eveneens de scheepswerven: het geklop en gehamer is er niet van de lucht en heel wat—vooral ijzeren—vaartuigen glijden hier in den loop van een jaar in het Rijnwater. De wegen langs den Ouden Rijn: ter onderscheiding Hooge en Lage Zij geheeten, zijn aan beide kanten met hooge boomen beplant. Daarvandaan heeft men een vrij uitzicht over het typisch-lage land daarneven: onderkent men er den rijkdom van den bodem door de dichtheid van de bevolking. Overal dorpen in het rond, of alleenstaande, meest groote boerenhuizingen. Eerst komt Leiderdorp, dan komt Koudekerke. In dit laatste dorp, of althans vlak daarbij, staat een wiekenlooze molen, waar, volgens de overlevering, Rembrandt, wiens vader een welgesteld molenaar is geweest, zou hebben gewoond. Dan komen we voorbij Oudshoorn met het oude kerkje (uit 1669) door Stalpert gebouwd en langs ’s Molenaarsbrug, de plaats waar jaarlijks duizenden Nederlandsche roeiliefhebbers de feesten van Hollandia gaan meevieren. En dan Alphen aan den Rijn (zie pl. 11 en 57). Het centrum. Het hart van deze bloeiende streek. Een bloeiend stedeke almede. In de oude geschiedenis bekend onder den naam Albiniana, een naam, die op hoogen ouderdom wijst. In de middeleeuwen het tooneel van vele episoden uit den feilen strijd der Hoekschen en Kabeljauwschen. Jacoba van Beieren versloeg er in de jaren 1425 en ’26 de laatsten op gevoelige wijze. Even voorbij Alphen, bij de Gouwsche sluis, komt de Gouwe uit. Die loopt zuidwaarts naar Gouda, voorbij Boskoop (pl. 91). Een plaats met vele uitgebreide kweekerijen (er worden o.a. veel rhodondendrons gekweekt), vooral boomkweekerijen zijn er talrijk. Het gevolg is geweest, dat Boskoop, dat o.a. veel naar Amerika exporteert, zich in de laatste jaren sterk heeft uitgebreid. Keeren wij nu weer terug naar onzen Ouden Rijn en vervolgen wij er onze vaart. De schoonheid van het landschap verandert niet. De wijde blik blijft, Zwammerdam passeeren wij en dan komt Bodegraven. Even daar voorbij ligt het fort Wierickerschans, dat in oorlogstijd is gebruikt als onderkomen voor geïnterneerde Engelsche officieren. Weldra komen wij dan weer in een van de oudste stadjes van Zuid Holland, in Woerden: de oude vestingstad. De Rijn bij Woerden (pl. 25) is al zeer aantrekkelijk. Een water als dit verhoogt steeds de schoonheid van het stadsdeel, waardoor het stroomt. En zeker in een stadje als Woerden, waar alles nog spreekt van den ouden tijd. Het sterkst is dat het geval met het oude raadhuis, thans kantongerecht (pl. 1). Dat is misschien wel een der mooiste oude gebouwen van heel Nederland. Het is in de zestiende eeuw gebouwd, maar de voorgevel is uit het begin der zeventiende eeuw (1614). Als raadhuis bevatte dit schoone gebouw een prachtige raadszaal. Behalve dit zijn er nog verschillende oudheden in dit plaatsje te bewonderen: de Stadswaag, het Gemeene-landshuis en het Kasteel. Zoo is het gebied van den Ouden Rijn niet alleen een mooi deel van Zuid Holland uit een oogpunt van natuurschoon, maar is het ook uit hoofde van zijn geschiedenis van geen geringe beteekenis. Van Woerden uit zuidwaarts gaande over Waarden, blijvende ten N. van den Hollandschen IJssel komen wij in het gebied van de Reewijksche en Sluipwijksche plassen. Ook hier weer water in overvloed. Stille, mooie wateren van mysterieuze schoonheid. Veenplassen in hoofdzaak. Maar in den loop der tijden dicht begroeid met riet en langs de oevers met mooie grillig-gevormde wilgen afgezet. Een eldorado voor liefhebbers van waterland-natuurschoon. Langen tijd werden deze schoone wateren bedreigd met droogmakingsplannen, maar het gevaar, dat dit werkelijk-eenige natuurmonument verloren zal gaan, is, voor zoover wij thans kunnen zien, gelukkig voorbij (pl. 29). Wie wat van de Reewijksche en Sluipwijksche plassen wil zien, behoeft niet op het water te zijn. Men kan een heel mooie en zeer belangwekkende fietstocht van omstreeks acht K.M. lengte er doorheen maken. Immers er loopt een uitstekende weg doorheen van Bodegraven over Sluipwijk—dat in het hart van de plassen ligt—naar Gouda. Het land ten zuiden van den Ouden Rijn tot Den Haag behoort voor het grootste gedeelte nog tot Rijnland. Daar liggen tal van grootere en kleinere dorpen in deze bij uitstek welvarende omgeving. Zoetermeer, Zegwaard, Stompwijk, Leidschendam (pl. 74), Benthuizen, Zoeterwoude en Hazerswoude (pl. 49), Waddinxveen, Boskoop, Moerkapelle, Zevenhuizen enz. Aan den eenen kant is Leiden en ook Alphen aan den Rijn de sleutel tot dit welvarende landbouwgebied, aan den anderen kant is dat GOUDA. Wij zijn in deze stad aangeland in een belangrijk centrum gelegen aan de samenvloeiing van de Gouwe (pl. 19) en den Hollandschen IJssel, aan verschillende spoor- en tramwegen en vooral aan den drukken scheepvaartweg Amsterdam–Rotterdam. Gouda is een mooie, ruim gebouwde, echt Hollandsche stad. Het heeft een prachtig stadhuis (pl. 4), dat uit het midden der vijftiende eeuw dateert (1449), maar dat daarna nog verschillende malen verfraaid is. Zeer bekend is de St. Janskerk of Groote Kerk, eveneens uit de vijftiende eeuw. Er liggen in deze kerk heel wat bekende Nederlanders begraven, onder dezen is Coornhert zeker wel de bekendste. De kerk bevat niet minder dan 45 gebrandschilderde ramen, waaronder er verschillende zijn van de gebroeders Dirk en Wouter Crabeth (pl. 48) beiden geboren Gouwenaars en die de glas-schilderkunst in Parijs en Italië moeten hebben geleerd. Gouda is een heel oude stad, die reeds in 1272 van graaf Floris V stedelijke rechten kreeg en die in de Middeleeuwen ten tijde der Hoeksche en Kabeljauwsche twisten herhaaldelijk het tooneel van feilen strijd is geweest. De stad is trouwens ook, zooals het bijna alle steden in het woelige Holland gegaan is, ettelijke malen verbrand en verwoest. Gouda heeft zich groote bekendheid verworven door den kaashandel, waarvan het een middelpunt is, maar tevens door zijn pijpen-, kaarsen- en fayence-industrie. De Gouwe kronkelt zich door het stadje en hier en daar zijn daardoor bijzonder fraaie stadsbeelden ontstaan, zooals bijv. bij de Vischmarkt (pl. 19). Voor wie van oude gebouwen houdt levert de stad eveneens een schat van gegevens. Talrijk zijn de oude gevels en zelfs zijn er nog vele van die oude kloosterkapellen overgebleven. Dan is er natuurlijk verder de Waag (1668) en het Museum, waarin de beroemde geëmailleerde beker, geschenk van Jacoba van Beieren, bewaard wordt. Nu wij toch hier in de buurt zijn, kunnen wij even den Hollandschen IJssel opgaan naar Oudewater, wij passeeren dan onderweg het dorpje Haastrecht (pl. 13). Wij komen eveneens langs Goejanverwellesluis, ons uit de geschiedenis zoo welbekend als de plaats, waar de gemalin van prins Willem V, Wilhelmina van Pruisen, in 1787 werd aangehouden, hetgeen een invasie der Pruisen tengevolge had. Oudewater is een heel bekend, schilderachtig gelegen stadje. Heel oud. Rijk aan merkwaardige gevels. Een vijftiende-eeuwsche kerk, een zestiende-eeuwsch stadhuis (pl. 15). Op de Markt staat de Heksenwaag (pl. 43) en daarnaast het huis waar, naar men zegt, Arminius het levenslicht heeft aanschouwd. Oudewater is een van die plaatsjes, die in haar geheel zoo’n echt antieken indruk maken. Vermoedelijk komt dat wel, doordat veel, wat hier oud is, ook overheerscht. Wij gaan nu meteen naar den overkant van den IJssel, naar de Krimpenerwaard, eveneens een typisch Hollandsch polderland vol bekende dorpen, als Stolwijk, Berkenwoude en, aan de Lek Schoonhoven, Ammerstol en Lekkerkerk. Van al deze is Schoonhoven om vele redenen de voornaamste. Vroeger was het een aanzienlijke vesting; dat is trouwens nog heel goed te zien, aan de Veerpoort o.m., die een overblijfsel is van de zeventiende-eeuwsche omwalling (pl. 44). Herhaaldelijk treedt Schoonhoven in de geschiedenis op den voorgrond. Tegenwoordig houden de bewoners zich bezig met industrie—het plaatsje heeft o.a. de grootste goud- en zilverindustrie in ons land—en visscherij. Voor dit laatste is Schoonhoven steeds bekend geweest, al sinds de middeleeuwen. SCHIELAND EN DELFLAND. Dat is het Zuidwestelijk deel van Zuid-Holland. Van Gouda den Hollandschen IJssel afzakkend, passeeren wij Moordrecht (pl. 51) en Ouderkerk aleer wij bij Krimpen in de Nieuwe Maas komen. Ten Noorden van die rivier strekt zich een groot poldergebied uit, waarin weer talrijke plaatsen als Zevenhuizen, Nieuwerkerk, Pijnakker, Berkel en Hillegersberg (pl. 87). Die laatste plaats is al wel haast aan Rotterdam aangebouwd. De Nieuwe Maas tot Rotterdam vertoont een zeer eigenaardig beeld. De oevers zijn om zoo te zeggen geheel ingenomen door allerlei werven en fabrieken. Zoo intensief wordt daar gewerkt, dat er geen metertje grond langs de rivier feitelijk ongebruikt ligt. En den heelen dag hamert het daar en davert het er van het klinken ... heel wat schepen, die op onze binnenwateren rondvaren hebben daar hun ontstaan te danken gehad. Maar ook vele groote schepen zijn op die plaatsen onder sloopershanden gevallen. Langs die bedrijvige rivier naderen wij thans ROTTERDAM. Rotterdam ligt aan de Nieuwe Maas en heeft zich aan beide zijden daarvan sterk uitgebreid. Mooi is de stad alleen als je er van de rivier af aankomt. Dan maakt zij een trotschen indruk. De stad als zoodanig is niet aantrekkelijk. Rotterdam is een havenstad bij uitnemendheid. Het leven op de rivier vóór de stad is soms angst-aanjagend-druk. Het is alsof daar op het water steeds een chaotische verwarring heerscht, veroorzaakt door de vele sleepbootjes en andere kleine vaartuigen en ook door de veerbooten, die hier „Heen en weer” heeten. Graan-elevators (pl. 95), kolentips, drijvende kranen, alles vindt men er op het water. Zeeschepen zonder tal. En groote. Langs de kaden en op stroom: in de vele havens die Rotterdam heeft, natuurlijk ook. Waar het havenwerken aangaat durft Rotterdam heel veel aan. Het is nog niet zoo heel lang geleden, dat men de Willemsbrug de voetbrug over de Maas—in haar geheel ongeveer een meter omhoog heeft gebracht, omdat het verkeer dat noodig maakte. En de geweldige brug over de Koningshaven is zeker ook een bewijs van wat Rotterdam durft aan te pakken. De stad zelf is niet zoo belangwekkend. Daarvoor is Rotterdam teveel werkstad. Men heeft er wel eenige aardige kerken, waaronder de Groote of St. Laurenskerk (pl. 38) de voornaamste is; een meesterstuk van Middeleeuwsche architectuur. De toren is ruim 62 meter hoog. Zij dateert van 1300. Ook nog wel een interessant bouwwerk, maar van veel lateren datum (1764) is de Delftsche Poort, bij het Hofplein (pl. 37). De Coolsingel, eindigende in het Calandplein, is de hoofdstraat van Rotterdam, daar staat o.a. het monumentale stadhuis. Delfshaven, Kralingen en Charlois zijn door Rotterdam omgroeid en van lieverlede in de stad opgenomen en dus als zelfstandige plaatsjes verdwenen. Maar vooral het eerste leeft toch nog wel afzonderlijk. Achterhaven (pl. 6) en het Gedempte Achterwater (pl. 10) geeft toch nog wel een beeld van hoe het er vroeger uitzag. Wij kunnen in den tegenwoordigen tijd niet over Rotterdam spreken zonder daarbij ook te noemen de Vlieghaven: Waalhaven. Waar de burgerluchtvaart zich in de laatste jaren zoo ongelooflijk sterk ontwikkeld heeft, daar kon Rotterdam niet achterblijven. Het vliegveld bij de stad behoort met Schiphol, Amsterdams Vlieghaven, tot de best geoutilleerde van Europa. De omgeving van Rotterdam is hier en daar heel aardig (pl. 65) al is het bijna overal vlak polderland en al heeft het verkeer met al z’n zware eischen heel wat van de schoonheid rondom bedorven. Langs de Nieuwe Maas verder gaande, sluit onmiddellijk bij Rotterdam aan Schiedam, vroeger een visschersplaats van beteekenis, thans een wereldvermaardheid genietend om haar jeneverstokerijen. Dat het een oude plaats is, kan men zien als men langs de begraafplaats loopt: daar vlak bij ligt nog een overblijfsel van een kasteel uit de Middeleeuwen: Mathenese. Bezienswaardig is er de Groote of St. Janskerk (pl. 5) die in deze oude, nauw-stratige omgeving zeer wel op haar plaats is. Dan komt Vlaardingen, een der oudste stedekes van Holland en een der belangrijkste voor de haringvisscherij, waarbij bijna alle inwoners betrokken zijn (pl. 77). Het stadje heeft o.m. ook een visscherijschool. Het centrum is zeer oud: men heeft daar de kerk (uit de veertiende eeuw), het stadhuis en de Vleeschhal, beide uit de zeventiende eeuw. Verder de Nieuwe Maas afzakkend: Maassluis (pl. 47) ook een plaats van beteekenis voor de visscherij. Maar ook in andere opzichten is deze plaats belangrijk: vlak daaraan grenst het tuindersgebied, dat er ten noorden van ligt. Daar vindt men o.a. Maasland (pl. 35). De Nieuwe Maas eindigt tusschen Vlaardingen en Maassluis; daar begint de Nieuwe Waterweg, die in 1870 door Caland gegraven werd, ten einde Rotterdam van een beteren weg naar zee te voorzien. De oude weg, die door het Voornsche kanaal leidde was ten eenenmale onvoldoende geworden. Aan het einde van den Waterweg ligt Hoek van Holland, thans een deel van de gemeente Rotterdam. DELFLAND EN WESTLAND het gebied tusschen de Nieuwe Maas en Den Haag is een der meest vruchtbare en rijkste deelen van de provincie. Vooral het laatste, Westland, waar warmoezerij en vruchtenteelt hoofdzaak zijn. Loosduinen, Monster, ’s Gravenzande, Wateringen (pl. 40) en Naaldwijk zijn zoovele gemeenten, die in het Westland liggen. Men heeft daar vele fabrieken van jam, vruchtensappen en verduurzaamde groenten. In Delfland liggen o.a. Honselersdijk (pl. 94) Schipluiden (pl. 76) en als verreweg voornaamste plaats de stad DELFT. Delft is een heel oude stad en dat oude karakter is goed bewaard gebleven. Talrijk zijn de karakteristieke grachten met de vele soms heel typische bruggetjes (pl. 62). Aan de Oude Delft, eveneens zoo’n historisch grachtje, staat de Oude of St. Hypolituskerk, een bouwwerk uit de Middeleeuwen reeds—er werd in de dertiende eeuw aan begonnen—de toren van deze kerk staat een weinig scheef (pl. 98). Dat heele oude Delft trouwens is als het ware een openlucht-museum, want talrijker dan ergens anders zijn er de historische gebouwen: het museum Lambertus van Meerten, het Oude- of Prinsenhof, het Gemeenelandshuis, welk laatste gebouw ook al uit de zestiende eeuw stamt. Bezienswaardig zijn ook het fraaie stadhuis en daartegenover de Nieuwe- of Ursulakerk, waarin zich boven den Koninklijken grafkelder het prachtige praalgraf bevindt van Prins Willem I, die op 10 Juli 1584 op het Prinsenhof door Balthasar Gerards werd vermoord. In de Oude kerk zijn ook praalgraven van beroemde mannen, van Piet Hein en van Maarten Harpertsz. Tromp o.a. Thans is Delft een belangrijke stad in de eerste plaats door het groote aantal industrieën—de Nederlandsche Gist- en Spiritusfabriek is daar wel de voornaamste van—en door de Technische Hoogeschool. Delftsch aardewerk was vroeger zeer in trek en er waren derhalve veel plateelbakkerijen; dat is echter een industrie die er thans niet meer zoo bloeit. DE ALBLASSERWAARD EN DE VIJFHEERENLANDEN. Thans rest ons van het vasteland van de provincie nog het land tusschen de groote rivieren: de Alblasserwaard en de Vijfheerenlanden. De groote rivieren Dat zijn in dit geval de Lek en de Merwede. Vooral de Lek is schoon. Die kronkelt er van Schoonhoven af naar de Nieuwe Maas en stuwt er de wateren van den Rijn zoo majestueus zeewaarts. Grillig kronkelen de hooge dijken mee, nu eens dichtbij, dan weer wegbuigend ver van het water, latend een groote open groene ruimte tusschen zich en het kalm voortstroomende water. Langs deze rivier aan den Zuidkant liggen Streefkerk (pl. 56), Groot-Ammers (pl. 58) en Nieuwpoort en Ameide. En nog hooger op Leksmond en Vianen, tegenover Vreeswijk in Utrecht. Vianen vooral is belangrijk als beginpunt van het Zederikkanaal, dat—als voortzetting van den Vaartschen Rijn en als zoodanig onderdeel van de Keulsche vaart—een belangrijke scheepvaartweg vormt door de Vijfheerenlanden naar Gorinchem. Vlak bij Vianen ligt het vroegere kasteel Batenburg (pl. 2); het stadje zelf bevat een goed bewaarde middeleeuwsche poort; in de kerk met den fraaien toren (pl. 26) kan men een zestiende-eeuwsche graftombe met oud gesmeed-ijzeren hek bewonderen. De Merwede en de Beneden Merwede zijn breede stroomen reeds, het resultaat van massa’s water uit Maas en Waal, tezaamgevloeid bij Gorcum. In Gorcum of Gorinchem waar aan de Oostzijde eenmaal het kasteel van Arkel stond. Van de uit de zeventiende eeuw dateerende omwalling der stad is alleen nog maar over de Dalemsche Poort (pl. 17). Een wandeling door het oude stadje toont vele geschiedkundige merkwaardigheden: het fraaiste daarvan is het Museum voor Oudheden in de Gasthuisstraat, vroeger het Huis Bethlehem (pl. 45) dat door zijn fijn bewerkten gevel herinnert aan onze gouden eeuw. Sliedrecht, beneden Gorcum aan de Merwede gelegen, is een belangrijk scheepswerf-centrum: daar worden ook vele stoomschepen, die uit de vaart genomen zijn, gesloopt. Een nijvere plaats met een hard-werkende bevolking. Alblasserdam (pl. 89) aan de Noord, Ottoland en Goudriaan, Hoornaar, Noordeloos, Nieuwland en Meerkerk, het laatste vooral zijn alle dorpen, die een—zij het dan vluchtig—bezoek zeer waard zijn. Interessant zijn ook Giessen-Nieuwkerk (pl. 70) en Giessen-Oudekerk. De Giessen is hier in dit landsdeel het kleine rivierke, dat de geheele omgeving beheerscht en dat er kleur aan geeft. En te schilderachtiger is deze kleine kronkelende rivier, omdat zij zich slingert door boomgaarden en door weilanden en door goeddeels heel aardige dorpen, een tooneel dat men kwalijk in deze lage landen zou zoeken. Het mooist is de Giessen bij Noordeloos en in de buurt bij Giessendam, vanwaar het kanaal van Steenenhoek naar Gorcum voert. Leerdam aan de Betuwsche rivier de Linge, een der voornaamste plaatsen in dit schoone deel van Zuid-Holland is bekend om haar glasblazerijen. Daardoor is een sterk ontwikkelde handel ook ontstaan: de haven (pl. 80) getuigt daar dagelijks van. Aan den anderen kant van de rivier de Linge—nog in de provincie—ligt het dorp Heukelom met het fraaie kasteel van dien naam (pl. 78). DE EILANDEN. Achtereenvolgens zullen wij nu een rondgang doen over de eilanden: eerst dat van Dordrecht, daarna Oud-Beijerland of Hoeksche Waard, IJsselmonde, Voorne en Putten om ten slotte te eindigen met het tweeling-eiland Goeree-Overflakkee. Dordrecht werd gesticht omstreeks het jaar 1000. Is dus wel een der alleroudste steden van Holland en was honderden jaren lang ook een der allerbelangrijkste. Dat is nu nog te zien in de stad zelf aan de vele geweldige zeventiende-eeuwsche pakhuizen en aan de statige heerenhuizen uit dien tijd, het een al fraaier dan het andere. De Groote Kerk (pl. 31) met haar onvoltooiden toren is beroemd om haar prachtige koorbanken. De toren beheerscht er den geheelen omtrek: heel verweg is dat schijnbaar lompe en toch zoo mooie steengevaarte al te zien. Vele huizen in deze oude stad hebben merkwaardig mooie en antieke gevels meest naar Gothische motieven gebouwd (pl. 42). Eigenaardig ook is het Catharijnepoortje (pl. 53) en vooral de Voorstraathaven, die al een heel duidelijk beeld geeft van den benauwden bouwtrant in dien lang vergeten tijd (pl. 100). Tegenover Dordrecht ligt Zwijndrecht, een plaats, die een uitgebreiden houthandel drijft (pl. 75). Van Dordrecht loopt, recht naar het Zuiden, een fraaie, door zware boomen beschaduwde straatweg naar Willemsdorp. Links daarvan ziet men de vermaarde Moerdijk-spoorbrug, die de verbinding vormt over het breede Hollandsch Diep. Veertien bogen van 100 Meter spanning elk. Drie jaren lang, van 1868–1871 is er aan gewerkt. Aan den anderen kant van de Dordtsche Kil komen wij op het eiland Hoeksche Waard, waarvan het westelijk deel Beijerland wordt geheeten. Ook dit is een zeer vruchtbaar land, dat veel interessanter is dan men op het eerste gezicht zou vermoeden. Talrijk zijn de dorpen op dit eiland. Er wordt tarwe verbouwd en vlas en suikerbieten natuurlijk. Een heel mooi dorp aan den oostrand is ’s-Gravendeel (pl. 33). Klaaswaal is het middelpunt van deze vruchtbare streek (pl. 21); daar komen de boeren enkele malen per jaar samen voor het concours hippique, dat hier zeer in eere is, evenals trouwens op alle Zuidhollandsche eilanden. Zuidwaarts van Klaaswaal ligt het schilderachtige Numansdorp aan de scheiding van Hollandsch Diep en Haringvliet. Strijen (pl. 34) ligt nu ver het land in Het haventje spreekt van de tijden, dat het dorp nog vlak aan het water lag. De bewoners van het eiland zijn natuurlijk steeds in fellen kamp met het water van de zeegaten. Want het Haringvliet mag men zoo al wel noemen. Die zeegaten zijn zeer interessant. Wisselend van humeur nu eens listig-zacht-kabbelend, verraderlijk-stil hun wateren zacht klotsend tegen de dijken. Dan weer bruisend en kokend, hoog-spetterend het water tot aan den dijkkruin, gevaarlijk-zwaar-donderend golven-brekend, op vernieling uit. Dan wordt er dikwerf zwaar gestreden om de dijken te beschermen tegen den aanwassenden stormvloed.... In het westelijk deel van dit eiland liggen nog Zuid-Beijerland (pl. 36) en Oud-Beijerland (pl. 66) benevens het bekende Piershil. Er van gescheiden door de Oude Maas, een heel mooi water, dat echter voor de scheepvaart nog maar geringe beteekenis heeft, ligt IJsselmonde, het eiland dat in het Noorden tegen Rotterdam aanleunt. Daar liggen Poortugael en Hoogvliet en Rhoon (pl. 46) welke laatste plaats nog een soort kasteel aanwijst: Het Huis genaamd. De brug over de Oude Maas tusschen Hoogvliet en Spijkenisse verbindt IJsselmonde met het eiland Putten. Vandaar komt men naar Heenvliet, met de ruïne Ravestein (pl. 41), en dan voert de weg langs het rechte maar toch nog schilderachtige Voornsche Kanaal naar het aloude Hellevoetsluis (pl. 86) een van onze marine bases, in den regel kortweg Hellevoet genoemd. Op den zeedijk hier heeft de oplettende toeschouwer een prachtig vergezicht over het Haringvliet, dat hier heel breed is en overgaat in de geulen, die naar zee voeren. Een wondermooi gezicht heeft men hier: als het een beetje helder is komt als een flauwe lichte lijn Goeree aan den zuidelijken horizon opdiepen. En in het late licht van den vallenden avond kan het sprookjesachtig-mooi zijn daar op dien Hellevoetschen dijk. Een wandeling over Oudenhoorn naar Zuidland (pl. 93) loont hier zeker ook nog de moeite. Het eiland Voorne, beschermd tegen de wateren van de Noordzee door een rand prachtige duinen, die op sommige plaatsen wel een kilometer breed zijn, is een klei-eiland en bestaat dus ook al weer uit een aantal indijkingen. De landbouw is in het vlakke deel het hoofdmiddel van bestaan. Brielle (pl. 9 en 14) is de voornaamste plaats op dit eiland: een stad die in de geschiedenis tot tweemaal toe de eerste is geweest, die een gehaat juk afschudde. In 1572 was Den Briel de eerste stad die voor de Spanjaarden verloren ging, toen de Watergeuzen onder Lumey haar veroverden (het oude rijmpje kent gij toch wel: „Op den eersten April verloor Al va zijnen Bri(e)l”?) En in 1813 was het weer Den Briel die als eerste stad in Holland het Fransche garnizoen naar huis stuurde. En wat beteekent Brielle niet voor onze jongens, wat heeft het voor ons zelf in onze jonge dagen niet beteekend? Want was niet Den Briel de geboorteplaats van onzen zeeheld Maarten Harpertsz. Tromp.... wij kenden vroeger de omgeving van de stad en de stad zelf beter dan onze eigen omgeving, al waren wij in die dagen in Den Briel nog nimmer geweest.... Een prachtige wandeling van een paar uur brengt ons over Oostvoorne langs de duinen naar het meertje van Rockanje (pl. 55). Over dit meertje is al heel wat te doen geweest. Er zijn zelfs boeken over geschreven. Want de geleerden hebben uitgevonden, dat het slib en de flora daar in dat meertje van zeer bijzondere hoedanigheid zijn, zij hebben ontdekt dat de vele wieren, die er groeien, kalkafzettingen vormen, en dat het slib of als ge wilt de modder op den bodem sterk „radio-actief” is, zoodat er in het jaar 1916 een kuur-inrichting werd gesticht die Walenstein heet. Wie er wat meer van weten wil, die moet er maar eens op naslaan prof. dr. A. H. Blaauw, die heeft er een heel boek over geschreven. Rozenburg, het eiland dat ten noorden van Voorne ligt is een der jongste eilanden. Belangrijk uit een oogpunt van geschiedenis is het niet en het is vrij eentonig ook om er te wandelen. Goeree en Overflakkee, aan den anderen kant van het Haringvliet vormt het zuidelijkste van de eilanden van deze provincie. En zeker niet het minst belangwekkende. Het oudste deel is Goeree, dat is in de middeleeuwen ontstaan achter een kleine duinenrij. Verder was het andere daarachter niets anders dan een echte deltavorming. Langzamerhand echter werden verschillende van die stukken ingedijkt zoodat er twee eilanden ontstonden. Tot in de vijftiende eeuw de vooruitstrevende Staten van Holland een dijk lieten aanleggen, die de beide stukken met elkaar verbond. Natuurlijk slibde het sterk tegen dien dijk aan en het gevolg werd, dat langs dien „Statendam” aan beide zijden binnen niet al te langen tijd een paar kleipolders konden worden ingedijkt. Een daarvan, de Eendragtpolder, heeft als hoofddorp het bekende Stellendam. Zoo groeiden allengskens de beide eilanden geheel aan elkaar. Over het geheel is Overflakkee een kaal eiland, de kronkelpolderdijken omsluiten vruchtbare akkers en weiden, maar er groeien weinig boomen en daardoor is er niet veel afwisseling: gevolg van het feit natuurlijk, dat dit land nog zoo betrekkelijk jong is. Er liggen verschillende dorpen als Ooltgensplaat (pl. 90), Oude- en Nieuwe Tonge (pl. 88), Middelharnis en Sommelsdijk (pl. 68). De Goereesche duinen zijn maar weinig uitgestrekt: de rest van de eilandengroep moet door dijken tegen het zeewater worden beschermd. Ten slotte ligt in het Haringvliet nog het kleine polder eiland Tien Gemeten, de jongste aanwinst van Zuid-Holland, door het Vuile Gat gescheiden van de Hoeksche Waard. Wij zijn nu aan het einde van den rondgang door de provincie, die hier en daar zeer veel natuurschoon biedt maar die in verschillende opzichten historische merkwaardigheden bezit in de vele steden en dorpen, waarmede zij is bedekt. Daarom heb ik ditmaal in dit boekje meer de aandacht moeten geven aan al die bijzonderheden, op gevaar af zoo nu en dan te dor-verhalend te worden. Mogen de plaatjes en de tekst den indruk nalaten, die wij er zoo graag van verwachten: den indruk, dat Zuid-Holland niet alleen een der meest voorname, doch tevens een der meest merkwaardige provincies van ons land is. G. J. NIJLAND. Amsterdam, Augustus 1929. REGISTER 1. WOERDEN, Oude Raadhuis 51. MOORDRECHT 2. VIANEN, Vroeger Kasteel Batenburg 52. LEIDEN, Vroegere Stadhuistoren 3. LEIDEN, St. Pieterskerk 53. DORDRECHT, Catherijne Poortje 4. GOUDA, Stadhuis 54. DELFT, Praalgraf Prins Willem I 5. SCHIEDAM, St. Janskerk 55. ROCKANJE, Meertje 6. DELFSHAVEN, Achterhaven 56. STREEFKERK, Panorama 7. GORINCHEM, Molen aan de Merwede 57. ALPHEN A. D. RIJN 8. LEIDEN, Morschpoort 1669 58. GROOT-AMMERS 9. BRIELLE, Stil Steegje 59. LEIDEN, De Waag 10. DELFSHAVEN, Gedempte Achterwater 60. HILLEGOM-LISSE, Tulpen 11. ALPHEN AAN DEN RIJN, Brugje 61. ’s-GRAVENHAGE, Binnenhof 12. LEIDEN, Marekerk 62. DELFT, Brugje over het Vrouwenrecht 13. HAASTRECHT 63. WASSENAAR, Vijver en Park 14. BRIELLE 64. GOUDA, Turfsingel 15. OUDE WATER, Stadhuis 65. ROTTERDAM, Omgeving 16. LEIDEN, Haarlemmer Trekvaart 66. OUD-BEIJERLAND, Achterzijde Raadhuis 17. GORINCHEM, Dalemsche Poort 67. ’s-GRAVENHAGE, Park Zorgvliet 18. RIJSWIJK, Dorpsstraat 68. SOMMELSDIJK, Molenstraat 19. GOUDA, Vischbanken 69. ’s-GRAVENHAGE, Huis ten Bosch 20. OUD-SCHEVENINGEN 70. GIESSEN-NIEUWKERK 21. KLAASWAAL, Havenstraat 71. SCHEVENINGEN, Kurhaus met Pier 22. RIJNSBURG, Grachtje 72. KAGERPLASSEN 23. Reigers in den Polder 73. KIJKDUIN, Duingezicht 24. LEIDEN, Raadhuis 74. LEIDSCHENDAM 25. WOERDEN, De Rijn 75. ZWIJNDRECHT, Houthaven 26. VIANEN, De Toren 76. SCHIPLUIDEN, Dorpsstraat 27. RIJNSATERSWOUDE 77. VLAARDINGEN, Haringpakkerij 28. LEIMUIDEN 78. HEUKELOM, Kasteel 29. REEWIJK, Plassen 79. NOORDEN, bij Nieuwkoop 30. DELFT, De Oostpoort 80. LEERDAM, Ingang haven 31. DORDRECHT, Groote Kerk 81. SASSENHEIM, Park Rusthof 32. GOUDA, Nieuwe Haven 82. LISSE, Kasteel Keukenhof 33. ’s-GRAVENDEEL, ’t Weegje 83. LEIDEN, De Burcht 34. STRIJEN, Oude Haven 84. NUMANSDORP, Kerkstraat 35. MAASLAND 85. MOERDIJKBRUG 36. ZUID-BEIJERLAND, Oosteinde 86. HELLEVOETSLUIS, Oostzandplein 37. ROTTERDAM, Delftsche Poort 87. HILLEGERSBERG, De Rotte 38. ROTTERDAM, St. Laurenstoren 88. NIEUWE TONGE, Kerkring 39. DEN HAAG, Vredespaleis 89. ALBLASSERDAM 40. WATERINGEN, Graanmolen 90. OOLTGENSPLAAT, Voorstraat 41. HEENVLIET, Ruïne Ravestein 91. BOSKOOP, Biezen 42. DORDRECHT, Topgevel 1618 92. Oorsprong van de Rotte 43. OUDEWATER, Stadswaag 93. ZUIDLAND 44. SCHOONHOVEN, Veerpoort 94. HONSELAARSDIJK, Duijsloot 45. GORINCHEM, Detail Huis Bethlehem 95. ROTTERDAM, Graanelevators 46. RHOON, ’t Huis 96. LISSE, Hyacinthen 47. MAASSLUIS, Haven en Hervormde Kerk 97. ’s-GRAVENHAGE, Binnenpoort 48. GOUDA, Glasramen Crabeth St. Janskerk 98. DELFT, Scheeve Toren v. d. Oude Kerk 49. HAZERSWOUDE, Watermolen Roode Wip 99. BRAASSEMERMEER 50. Scheveningsche Visscherstypen 100. DORDRECHT, Voorstraathaven Pag. 21, Plaat C, TULPENVELDEN Pag. 39, Plaat D, MAASGEZICHT, ROTTERDAM *** END OF THE PROJECT GUTENBERG EBOOK 76159 ***